Ontleend aan rov. 4.1 – 4.5 van het in cassatie bestreden arrest. Dit arrest is te vinden op rechtspraak.nlLJN BL5768.
HR, 21-10-2011, nr. 10/01947
ECLI:NL:HR:2011:BR3057, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-10-2011
- Zaaknummer
10/01947
- Conclusie
Mr. Huydecoper
- LJN
BR3057
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR3057, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑10‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BL5768, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR3057
ECLI:NL:PHR:2011:BR3057, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR3057
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑04‑2010
- Wetingang
art. 86 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
JOR 2011/383 met annotatie van Mr. B.A. Schuijling
Uitspraak 21‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Goederenrecht. Koop tweedehands auto waarop stil pandrecht. Beschikkingsonbevoegdheid. Geslaagd beroep op goede trouw als bedoeld in art. 3:86 lid 2 BW vereist dat koper autopapieren, waaronder thans kentekenbewijs deel II, heeft onderzocht.
21 oktober 2011
Eerste Kamer
10/01947
DV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DFM N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff,
t e g e n
MOBIEL LEASE B.V.,
gevestigd te Breda,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als DFM en Mobiel Lease.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 202512/KG ZA 09-199 van de voorzieningenrechter te Breda van 3 juni 2009;
b. het arrest in de zaak 200.036.688 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 februari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft DFM beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Mobiel Lease heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening als in de conclusie in alinea 31 aanbevolen.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) Tussen DFM - die zich bedrijfsmatig bezighoudt met het verstrekken van financieringen in de autobranche -, [A] B.V. (hierna [A]) en [B] BV te [plaats] (hierna [B]) is een raamovereenkomst gesloten die ertoe strekt dat [A] onder het voorbehoud van een bezitloos pandrecht auto's aan [B] levert voor demonstraties en proefritten en dat die leveringen worden gefinancierd door DFM.
De financiering houdt in dat DFM de prijs van de desbetreffende auto ineens aan [A] betaalt en dat [B] de met rente en/of kosten vermeerderde prijs in twaalf maandelijkse termijnen aan DFM aflost, aan welke vennootschap de aan [A] toekomende vorderings- en pandrechten worden overgedragen.
(ii) De overeenkomst bepaalt dat, tot meerdere zekerheid van al hetgeen [B] uit hoofde van enige met [A] te sluiten "Demo Leen Overeenkomst" (hierna DLO) aan [A] verschuldigd is en/of in de toekomst verschuldigd mocht worden, [A] zich bij voorbaat een bezitloos pandrecht voorbehoudt op de door haar in het kader van de desbetreffende DLO aan [B] te leveren auto.
Dat pandrecht komt volgens de overeenkomst eerst te vervallen op het moment waarop [B] met betrekking tot een auto jegens [A] respectievelijk DFM volledig aan haar verplichtingen heeft voldaan uit hoofde van de ter zake van die auto gesloten DLO.
(iii) De overeenkomst houdt voorts in dat het [B] onder andere niet is toegestaan een auto te vervreemden, zolang daarop een bezitloos pandrecht rust.
(iv) [B] heeft in augustus 2008 een door [A] geleverde auto verkocht en geleverd aan Mobiel Lease. Mobiel Lease heeft de auto ingevolge een leaseovereenkomst ter beschikking gesteld aan een klant.
(v) Kentekenbewijs deel I B van de auto stond op naam van [B]. De auto stond ook, naar Mobiel Lease voorafgaand aan de levering is nagegaan, op naam van [B] geregistreerd bij de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW). Het kentekenbewijs deel II, het zogenaamde overschrijvingsbewijs, was evenwel in bezit van DFM en is door [B] dan ook niet aan Mobiel Lease getoond of afgegeven.
(vi) [B] is op 30 januari 2009 in staat van faillissement verklaard.
3.2 Volgens DFM heeft zij een bezitloos pandrecht op de auto nu [B] de met betrekking tot de auto aan haar verschuldigde termijnen niet heeft voldaan. Nu Mobiel Lease bij de koop en levering niet heeft gecontroleerd of [B] in het bezit was van kentekenbewijs deel II, was zij niet te goeder trouw in de zin van art. 3:86 lid 2 BW en is het bezitloos pandrecht van DFM niet vervallen door de overdracht aan Mobiel Lease. DFM vordert op grond hiervan in dit kort geding afgifte van de auto.
De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen. Naar aanleiding hiervan heeft Mobiel Lease, in plaats van de auto af te geven, € 18.000,-- aan DFM betaald, onder voorbehoud van de uitkomst van deze procedure.
3.3 Het hof heeft de vordering van DFM alsnog afgewezen. Volgens het hof bestond er voor Mobiel Lease geen reden te twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van [B], nu deze een erkend merkdealer was, het ging om een nagenoeg nieuwe demonstratieauto en de tenaamstelling bij de RDW bevestigde dat [B] eigenaar van de auto was. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat het bij transacties als de onderhavige tussen een merkdealer en een leasemaatschappij gebruikelijk is dat het kentekenbewijs eerst na aflevering van de auto wordt toegezonden.
3.4 Het middel keert zich terecht tegen dit oordeel. Zoals is beslist in HR 4 april 1986, LJN AB9446, NJ 1986/810 en HR 7 oktober 2005, LJN AU2555, NJ 2006/351, is voor een geslaagd beroep op goede trouw in de zin van (thans) art. 3:86 leden 1 en 2 BW vereist dat degene die een tweedehands auto verkrijgt, de autopapieren heeft onderzocht, waaronder, thans, kentekenbewijs deel II. De tenaamstelling van het kenteken van de auto kan immers uitsluitend worden overgeschreven met dit bewijs, dat speciaal daartoe door de wetgever in het leven is geroepen, zulks teneinde de niet rechtmatige vervreemding van motorvoertuigen tegen te gaan. De tenaamstelling van kentekenbewijs deel I B en de registratie bij de RDW betekenen niet zonder meer dat sprake is van eigendom of onbezwaarde eigendom. De door het hof in aanmerking genomen omstandigheden brengen (dan ook) geen verandering in het bestaan van genoemde onderzoeksplicht van de verkrijger. Er is in dit geval dan ook geen andere slotsom mogelijk dan dat Mobiel Lease niet heeft mogen aannemen dat [B] beschikkingsbevoegd was.
3.5 Het arrest van het hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen, nu nog dient te worden beslist over de verweren van Mobiel Lease die het hof in rov. 4.6 en 4.11 van zijn arrest noemt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 februari 2010;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem;
veroordeelt Mobiel Lease in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de DFM begroot op € 621,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.D.H. Asser, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 oktober 2011.
Conclusie 08‑07‑2011
Mr. Huydecoper
Partij(en)
Conclusie inzake
DFM N.V.
eiseres tot cassatie
tegen
Mobiel Lease B.V.
verweerster in cassatie
Feiten1. en procesverloop
1.
Het feitencomplex is vrij eenvoudig: de eiseres tot cassatie, DFM, is een financieringsmaatschappij. Zij heeft de aankoop gefinancierd van een auto, een nieuwe Volkswagen Transporter, door de (‘officiële’) Volkswagen-dealer [B] in [plaats]. De financieringsovereenkomst hield in dat [B] het gefinancierde bedrag in twaalf maandelijkse termijnen aan DFM zou betalen.
De auto in kwestie was een demonstratie-model. In het kader van de transactie verkreeg DFM een bezitloos pandrecht op de auto, en nam [B] de verplichting op zich de auto niet te verkopen zolang DFM niet volledig betaald was. DFM behield het zogenaamde overschrijvingsbewijs (het kentekenbewijs deel II).
Het kentekenbewijs deel I (met name deel IB), was wel op naam van [B] gezet.
2.
[B] heeft de auto ondanks het overeengekomen verkoopverbod verkocht aan de verweerster in cassatie, Mobiel. Mobiel houdt zich (eveneens) bezig met leasing van auto's. Zij heeft de auto op lease-basis doorverkocht (en geleverd) aan een klant, die in de cassatieprocedure overigens geen rol speelt. Bij deze transactie is het overschrijvings-bewijs niet aan Mobiel verstrekt (en dus ook niet door Mobiel aan haar afnemer verstrekt).
Mobiel heeft bij de RDW navraag gedaan, en te verstaan gekregen dat het kenteken voor de auto op naam van [B] stond.
[B] heeft DFM niet (volledig) betaald. Zij is vervolgens failliet gegaan.
3.
In deze kort geding-procedure heeft DFM met een beroep op haar bezitloos pandrecht van Mobiel en haar klant afgifte van de auto gevorderd. DFM stelde daartoe onder andere dat Mobiel c.s. vanwege het feit dat zij geen beschikking kregen over het overschrijvings-bewijs, zich niet konden beroepen op goede trouw bij de verkrijging van de auto (in de zin van art. 3:86 lid 1 BW).
Mobiel vorderde in reconventie afgifte van het overschrijvingsbewijs.
4.
In de eerste aanleg werd de vordering van DFM toegewezen, en de reconventionele vordering van Mobiel (dus) afgewezen. Ter voorkoming van executie heeft Mobiel vervolgens € 18.000,- aan DFM betaald, onder voorbehoud van al haar rechten.
In hoger beroep vorderde Mobiel, naast vernietiging van het vonnis van de eerste aanleg, ook een veroordeling tot terugbetaling van het genoemde bedrag van € 18.000,-.
5.
Het hof heeft Mobiel in het gelijk gesteld. Dragend voor deze beslissing is het oordeel dat, als het om een nieuwe auto gaat die gekocht wordt van een dealer van het desbetreffende merk, van de verkrijger niet wordt verlangd dat die naar aanleiding van het ontbreken van het overschrijvingsbewijs verdere navraag doet, wil een beroep op verkrijging te goeder trouw gehonoreerd kunnen worden. (Het hof nam bij dit oordeel overigens nog andere omstandigheden in aanmerking. Ik zal daar in de conclusie uiteraard aandacht aan besteden)
6.
Namens DFM is tijdig en regelmatig cassatieberoep ingesteld2.. Mobiel heeft laten concluderen tot verwerping. De standpunten zijn van weerszijden schriftelijk toegelicht.
Bespreking van het cassatiemiddel
7.
De rechtspraak van de Hoge Raad is sedert, in het bijzonder, het arrest HR 4 april 1986, NJ 1986, 810 m.nt. WMK, Apon/Bisterbosch, zie in het bijzonder rov. 3, gevestigd in die zin dat degene die een tweedehands auto3. verkrijgt van een tot levering onbevoegde, zich niet kan beroepen op de in art. 3:86 lid 1 BW bedoelde goede trouw als hij heeft nagelaten het onderzoek te doen dat in de gegeven omstandigheden mag worden gevergd, en met name: heeft nagelaten te controleren of de kentekenpapieren aanwezig waren (en of die geen onregelmatigheden vertoonden).
8.
Wat de kentekenpapieren betreft, gaat het dan om het kentekenbewijs deel IB en vooral om het deel II. Aan de hand van deze delen van het kentekenbewijs wordt namelijk de vervreemding van een auto bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer geregistreerd, en wordt een nieuw deel IB op naam van de verkrijger afgegeven4..
Deel II, dat ook wel als het overschrijvingsbewijs wordt aangeduid, speelt hierbij echter de essentiële rol. Anders dan de delen IA en IB, die de eigenaar of houder van de gekentekende auto bij zich moet hebben als hij de auto bestuurt (en die hij aan een andere bestuurder moet meegeven als deze de auto gebruikt)5., moet het deel II bij voorkeur elders worden bewaard (bijvoorbeeld thuis).
9.
De bedoeling hiervan is, dat degene die zonder houder of eigenaar van de auto te zijn wél over de auto en over de delen IA en IB van het kentekenbewijs kan beschikken — omdat hij de auto mag gebruiken, als bruiklener, huurder, employé van de houder van het kenteken, etc. —, niet in staat is om overschrijving van het kenteken te bewerkstelligen, omdat hij het deel II niet bezit. Daardoor moet onrechtmatige vervreemding van auto's — als gevolg van diefstal, verduistering, maar ook andere vormen van ‘misbruik’ — worden tegengegaan6..
10.
Een eigenaardigheid daarbij die wel even de aandacht verdient is deze, dat de goederenrechtelijke overdracht van een auto helemaal los staat van de formaliteiten van de kentekenregistratie. Auto's zijn roerende lichamelijke zaken. De overdracht daarvan geschiedt ingevolge art. 3:84 jo. art. 3:90 BW doordat de vervreemder, bevoegdelijk handelend en uit kracht van een geldige titel, de verkrijger het bezit van de zaak verschaft. Wanneer aan de genoemde vereisten is voldaan is er een geldige overdracht, ook als alle relevante handelingen met betrekking tot de kentekenbewijzen worden verzuimd7..
11.
De belangrijke rol van de kentekenformaliteiten bij de overdracht van auto's treedt echter aan het licht als er aan één van de door de art. 3:84 en 3:90 BW opgesomde elementen iets ontbreekt, namelijk: als geleverd wordt door een beschikkingsonbevoegde (die door de levering misschien een misdrijf begaat (dat is dan vaak: verduistering), maar die ook alleen maar contractuele verplichtingen kan schenden).
Voor dit geval bepaalt art. 3:86 lid 1 BW, zoals bekend, dat de levering niettemin geldig is wanneer de verkrijging om baat was, en de verkrijger te goeder trouw. (Alleen) voor dat laatste gegeven — de goede trouw van de verkrijger — zijn de kentekenpapieren van eminent belang8.,9..
12.
Vóór het arrest Apon/Bisterbosch waren de meningen over de vraag hoe zwaar, bij de beoordeling van de goede trouw van een verkrijger, moest worden gewogen dat deze verzuimd had zich goed op de hoogte te stellen van de stand van zaken rond de kentekenpapieren, enigszins verdeeld10.. De Hoge Raad overwoog echter dat de verkrijger van een tweedehands auto tenminste de autopapieren — het kentekenbewijs en de kopie van deel III11. — moet hebben onderzocht, wil hij zich op goede trouw kunnen beroepen; en besliste dat nu niet was gesteld dat aan deze eisen was voldaan, ervan uit moest worden gegaan dat de verkrijger in de zaak Apon/Bisterbosch niet te goeder trouw was.
13.
In de latere rechtspraak van de Hoge Raad is de in het arrest Apon/Bisterbosch neergelegde lijn in twee opzichten verfijnd.
Uit HR 11 oktober 2002, NJ 2003, 399 m.nt. WMK, Bull's Eye/Chrysler, rov. 3.8 en 3.9, is te leren dat het feit dat het kenteken deel IB (destijds was dat deel II) niet op naam van de vervreemder staat maar op naam van een leasemaatschappij, geen grond hoeft op te leveren om de verkrijger niet als te goeder trouw aan te merken, gegeven dat de verkrijger wél alle kentekenpapieren, dus met inbegrip van het toenmalige kopie deel III, ontving (en dus voor het ‘oude’ deel II geldig een nieuwe tennaamstelling kon bewerkstelligen) én het feit dat voor de ‘afwijkende’ tennaamstelling van het deel II (wat inmiddels dus deel IB is), in dit geval een aannemelijke verklaring kon worden gegeven.
Blijkens rov. 3.9 van dit arrest gaf het oordeel van het hof dat de verkrijger in die zaak voldoende had gesteld om een deugdelijke betwisting op te leveren van het verwijt dat hij niet te goeder trouw zou zijn geweest, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting12.. Deze formulering wil nogal eens zo worden opgevat, dat aan de feitelijke rechter op het desbetreffende punt een zekere beoordelingsmarge toekomt, en dat de beslissing in de andere zin ook de toets in cassatie zou hebben kunnen doorstaan. Het arrest van de Hoge Raad bevat dan geen ‘hard-and-fast rule’.
14.
De voor de huidige cassatieprocedure relevante les uit het zojuist besproken arrest lijkt mij deze, dat voor de beoordeling van de bona fides van de verkrijger het feit dat deze het kopie deel III — inmiddels dus deel II, het ‘overschrijvingsbewijs’ — wél ontvangt, er in belangrijke mate toe kan bijdragen dat aan andere onregelmatigheden in de kentekengegevens geen doorslaggevende betekenis hoeft te worden toegekend (met name wanneer voor die onregelmatigheden een aannemelijke verklaring voorhanden is — als dat niet het geval is, zo ligt in de rede, moet de verkrijger ook de in zulke andere onregelmatigheden besloten liggende aanwijzing dat er misschien iets niet in de haak is, wél voor zijn risico nemen).
15.
In het verlengde daarvan kan worden geconstateerd dat de ‘legitimerende functie’ van de kentekenpapieren vooral gelegen is in het toenmalige kopie deel III, het huidige deel II/overschrijvingsbewijs. Wanneer dat aan de verkrijger wordt overhandigd, kan dat betekenen dat deze ondanks overigens in de papieren aanwezige onregelmatigheden als te goeder trouw mag worden aangemerkt; maar ik denk dat ook het omgekeerde geldt: het ontbreken van dit document is een signaal dat gewoonlijk aan een beroep op goede trouw in de weg zal staan. Gewoonlijk, want al in het arrest Apon/Bisterbosch wordt, in rov. 3, het kopie deel III afzonderlijk genoemd als iets wat de verkrijger, om een beroep op goede trouw te kunnen doen, moet onderzoeken, maar wordt tegelijkertijd gewezen op de mogelijkheid van ‘hier niet ter zake doende uitzonderingen’.
16.
Twee mogelijke uitzonderingen werden beoordeeld in HR 7 oktober 2005, NJ 2006, 351 m.nt. W.M. Kleijn, Coppes/Van der Kolk, rov. 3.4 en 3.5. In rov. 3.4 stelde de Hoge Raad vast dat de regel uit het arrest Apon/Bisterbosch niet slechts geldt wanneer het gaat om door diefstal of verduistering verloren gegane auto's; en in rov. 3.5, dat dezelfde maatstaf voor de beoordeling van goede trouw moet worden aangelegd wanneer de verkrijger niet met een ‘gedepossedeerde’ eigenaar of daarmee vergelijkbare houder wordt geconfronteerd, maar met een partij die zich kan beroepen op het ‘uitgebreide’ recht van reclame van art. 7:42 lid 1 BW.
17.
Ik leid uit deze reeks beslissingen af dat het feit dat de verkrijger van een tweedehands auto autopapieren ontvangt waaraan het huidige overschrijvingsbewijs, het kentekenbewijs deel II, ontbreekt, aan goede trouw in de weg staat in alle gevallen waarin niet ‘overriding’ omstandigheden kunnen worden aangewezen die een ander oordeel kunnen dragen13..
In een in dit opzicht opvallend eenstemmige rechtsleer is de regel betreffende goede trouw en de gegevens rond de kentekenpapieren, ook in die zin begrepen14.; met dien verstande dat enkele schrijvers opperen dat de uitzondering die de Hoge Raad in het arrest Bull's Eye/Chrysler heeft aanvaard, nog te ver zou gaan: ook in de in die zaak spelende omstandigheden zou, zo menen dezen, de koper in de weinig opmerkelijke discrepantie van de uit de kentekenpapieren blijkende gegevens, aanleiding moeten zien om nader onderzoek naar de legitimatie van de vervreemder te doen15..
18.
In het in cassatie bestreden arrest heeft het hof aangenomen dat het anders is dan ik in de vorige alinea heb omschreven, in een geval zoals hier aan de orde. Dat geval kenmerkt zich ten opzichte van de eerder besproken gevallen vooral hierdoor, dat Mobiel de desbetreffende auto verwierf van een ‘officiële’ dealer die de auto direct van de importeur had betrokken; dat het geen tweedehands auto betrof maar een — vrijwel — nieuwe; dat [B] daadwerkelijk eigenares van de auto was (zoals Mobiel bij navraag bij de RDW ook was bevestigd); en dat het in de branche — althans bij transacties tussen een merkdealer en een leasemaatschappij (zoals Mobiel) — gebruikelijk zou zijn dat het overschrijvingsbewijs wordt ‘nagestuurd’.
19.
De voornaamste vraag die in dit cassatiegeding ter beoordeling staat is, of het zojuist weergegeven samenstel van omstandigheden inderdaad een uitzondering rechtvaardigt op de hiervóór onderzochte regel; en om met de deur in huis te vallen: ik denk dat dat niet zo is.
Mijn belangrijkste reden om daar zo over te denken bestaat hierin, dat, anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, de aanname dat een ‘merkdealer’ in auto's die een auto in bezit heeft waarvan het kenteken (deel IB) op zijn naam staat geregistreerd ‘dus’ als zonder meer beschikkingsbevoegd mag worden aangemerkt, mij niet te verantwoorden lijkt.
20.
Ondernemingen, autodealerbedrijven incluis, zijn immers in veel gevallen afhankelijk van externe financiering; en externe financiers bedingen in de grote meerderheid van de gevallen zekerheden voor het verhaal van hun vorderingen. Het is dan ook bepaald geen uitzondering dat op handelsvoorraden, en ook op de voorraad van een (merk-) autodealer, pandrechten zijn gevestigd. Ik durf de schatting aan, dat het in de praktijk (veel) vaker voorkomt dat een verkrijger met nog geldende pandrechten (of eigendoms-voorbehoud, recht van reclame, e.t.q.) op de hem geleverde auto rekening heeft te houden, dan met het geval dat de hem geleverde auto van diefstal of verduistering afkomstig is16..
21.
Bovendien is, naar verluidt, in de financieringspraktijk gebruikelijk — en in elk geval niet uitzonderlijk — dat een houder van zekerheidsrechten zijn positie versterkt door het overschrijvingsbewijs van de auto in kwestie onder zich te nemen17..
Als wij dat in aanmerking nemen, fungeert het ontbreken van het overschrijvingsbewijs óók bij een (nagenoeg) nieuwe, zich in handen van de merkdealer bevindende auto als een signaal: deze auto is misschien gefinancierd, en het overschrijvingsbewijs zou wel eens, ter versterking van diens pandrecht o.i.d., aan de financier of (voor)leverancier kunnen zijn afgegeven.
22.
Ik zie daarom geen deugdelijke grond, die kan rechtvaardigen waarom van de koper van een tweedehandsauto van een professionele verkoper (het geval uit het arrest Coppes/Van der Kolk) wel, en van de professionele koper van een nieuwe auto van de merkdealer (het geval uit de onderhavige zaak) niet zou zijn te vergen dat die bij ontbreken van het overschrijvingbewijs, nader onderzoek doet naar de beschikkingsbe-voegdheid van de leverancier. De kans dat er in het ene geval iets ‘niet in de haak is’ lijkt mij volstrekt vergelijkbaar met de kans dat dat in het andere geval zo is. Het trekken van een grenslijn tussen beide categorieën van gevallen, lijkt mij ‘by the same token’ arbitrair en onbillijk.
23.
In het artikel van Van Vliet dat in voetnoot 14 werd aangehaald, wordt besproken dat de rechtsleer in Duitsland zeer vergelijkbare uitkomsten laat zien, en aan de hand van dezelfde gedachtegang: tweedehandsauto's — maar voor nieuwe auto's is hetzelfde vermoedelijk in versterkte mate het geval — zijn vaak gefinancierd; en kentekenpapieren spelen in de financieringspraktijk een rol (in dier voege dat houders van zekerheidsrechten die vaak ter versterking van hun positie onder zich nemen). Wie een auto aangeboden krijgt terwijl een wezenlijk deel van de kentekenpapieren ontbreekt, heeft dan reden om op zijn hoede te zijn18..
Voor de rechtsleer in andere Europese landen geldt iets dergelijks19..
24.
Zo kom ik ertoe het eerste middel dat namens DFM wordt aangevoerd, als gegrond te beoordelen — dat betoogt, met wat minder omhaal van woorden, wat ik hiervóór ook heb betoogd.
Het tweede middel, dat aanvoert dat hetzelfde althans geldt wanneer de verkrijger van de auto in kwestie zelf professioneel handelaar/financier van auto-transacties is, acht ik allicht eveneens gegrond. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor het derde middel (de legitimatie van [B] als eigenaar rechtvaardigt niet, dat geen rekening zou hoeven te worden gehouden met rechten van, bijvoorbeeld, pandhouders).
25.
Het vierde middel klaagt dat ten onrechte gewicht is toegekend aan het door het hof aannemelijk geoordeelde gebruik, dat bij transacties als de onderhavige genoegen zou worden genomen met het nasturen van het overschrijvingsbewijs.
Ook deze klacht lijkt mij gegrond, omdat een aldus gegroeide praktijk en de daaraan inherente risico's inderdaad voor rekening van de daarbij betrokkenen behoort te blijven, en geen aanleiding mag vormen om te ‘korten’ op de rechten van benadeelde derden zoals DFM.
26.
Van de kant van DFM wordt hierbij echter opgemerkt dat het leggen van de last om nader onderzoek te doen op de verkrijger van de auto, te billijken zou zijn omdat hier een ‘eenvoudige controlemogelijkheid’ zou bestaan. Die stelling verdient enig nader onderzoek, nu bij de hier gevraagde beoordeling o.a. de legitieme belangen van de ‘gedepossedeerden’ aan de ene kant, moeten worden afgewogen tegen — o.a. — het belang bij een ordelijk en niet onmatig belast verloop van het handelsverkeer aan de andere kant20.. Als er inderdaad een ‘eenvoudige controlemogelijkheid’ bestaat, kan worden geconstateerd dat er geen onaanvaardbare belemmering aan dat verkeer wordt ‘opgelegd’.
27.
Hier tekent zich, denk ik, wél een onderscheid af tussen nieuwe en gebruikte auto's — maar een onderscheid dat eerder tégen de door het hof gevonden uitkomst pleit, dan daarvóór.
Ik bedoel dit: uit rechtspraak en literatuur blijkt dat de aspirant-verkrijger van een tweedehands auto waarbij geen overschrijvingsbewijs kan worden geleverd, nogal eens te horen krijgt dat de eerdere eigenaar van de auto het overschrijvingsbewijs niet meer kan vinden. Men zal zich herinneren dat aanbevolen wordt, dit stuk thuis op te bergen; en men zal er begrip voor hebben dat wat iemand, misschien jaren geleden, thuis (goed) heeft opgeborgen, later niet meer gevonden kan worden21.. Met andere woorden: het betoog: ‘wij zijn het kwijt’ is vaak wel min of meer aannemelijk (het zal in de nodige gevallen ook gewoon wáár zijn). Controle betreffende de juistheid van dat betoog is echter bepaald niet eenvoudig (of beter: is feitelijk onmogelijk). Men bevindt zich dan in de situatie die art. 3:11 BW in de tweede volzin weergeeft. Dat is een situatie die ongetwijfeld een belemmering van het vlotte verloop van het verkeer oplevert.
28.
Bij nieuwe auto's die zich nog in handen van de eerste, professionele dealer bevinden, valt iets dergelijks niet aan te nemen. In die verhouding moet, op de vraag waar het overschrijvingsbewijs zich bevindt, de waarheid aan het licht komen óf een ‘smoes’ worden opgedist die aanmerkelijk minder aannemelijk is, dan wat in de vorige alinea ter sprake kwam.
Dat brengt mij ertoe te denken dat, althans als het gaat om een auto die nog in handen is van de oorspronkelijke, eerste dealer, de contole naar de status van het overschrijvings-bewijs inderdaad als ‘eenvoudig’ mag worden gekwalificeerd. Dat geeft nog een beetje extra accent aan mijn keus, om de door het hof gevonden uitkomst als onjuist aan te merken.
29.
Het vijfde middel klaagt dat onbegrijpelijk zou zijn dat het hof de stelling van Mobiel betreffende het gebruik om overschrijvingsbewijzen na te zenden, als onvoldoende betwist heeft aangemerkt.
Ik herinner er aan dat de uitleg van de stellingen van partijen aan de rechters van de feitelijke instanties is voorbehouden22.; dat motiveringsklachten tegen beslissingen over de uitleg van partijstellingen wel in cassatie kunnen worden onderzocht; maar dat ook een uitleg die zich niet als de meest aannemelijke aandient, daarom nog niet dadelijk als onbegrijpelijk kan worden gekwalificeerd. Tussen ‘minder aannemelijk’ en ‘onbegrijpelijk’ bevindt zich nog een niet onaanzienlijke afstand.
30.
In dit geval lijkt mij de uitleg die het hof aan de partijstellingen heeft gegeven, bepaald aannemelijk. In alinea 43 van de Memorie van Antwoord (de enige plaats die in de cassatiedagvaarding wordt aangewezen) wordt van het namens Mobiel gestelde gebruik aangevoerd, dat dat er niet aan afdoet dat Mobiel in haar onderzoeksplicht tekort is geschoten. Bij de vermelding van het desbetreffende gebruik is, in deze alinea, terloops ingevoegd: ‘quod non’. Ik denk dat de rechter een dergelijke terloopse uitlating mag — en in veel gevallen moet — aanmerken als een onvoldoende gemotiveerde betwisting van het gegeven waar die uitlating op ziet. Van zo'n oordeel hoeft allicht niet expliciet uit de motivering te blijken.
Afdoening
31.
Aan de hand van de voorafgaande beschouwingen kom ik ertoe, dat de voornaamste klachten van het middel gegrond zijn.
De redenen waarom ik deze klachten als gegrond aanmerk zijn van dien aard, dat ik denk dat er geen argumenten van de kant van Mobiel overblijven, die bij een onderzoek na verwijzing van de zaak nog tot een voor Mobiel gunstige uitkomst kunnen leiden. In de door mij verdedigde opvatting geldt immers onverkort dat degeen die een nieuwe auto van een ‘merkdealer’ koopt maar daarbij niet het overschrijvingsbewijs ontvangt, een zodanig signaal krijgt dat er met rechten van derden rekening is te houden en dat daarnaar nader onderzoek moet worden gedaan, dat de betrokkene die dat onderzoek achterwege laat, geen beroep op goede trouw kan doen. Bijzonderheden die hier een uitzondering zouden kunnen rechtvaardigen zijn volgens mij niet gesteld (laat staan gebleken).
Dat zou betekenen dat de Hoge Raad de zaak ten gronde kan beslissen door — met vernietiging van het arrest van het hof — de vordering tot terugbetaling van het door DFM van Mobiel ontvangen schikkingsbedrag alsnog af te wijzen23..
De kosten van het hoger beroep en van de cassatieprocedure zouden dan ten laste van Mobiel moeten komen.
Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening als in alinea 31 hiervóór aanbevolen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑07‑2011
Het bestreden arrest is van 23 februari 2010. De cassatiedagvaarding werd uitgebracht op 19 april 2010, één dag voor het einde van de cassatietermijn.
De problemen, en ook de hierna te bespreken regels, betreffen niet alleen auto's maar ook de meeste andere motorvoertuigen; maar ik zal het, om wat omhaal te vermijden, hierna alleen over auto's hebben.
Art. 160 lid 1 Wegenverkeerswet.
De ‘wetsgeschiedenis’ van het Reglement kentekenregistratie van 26 september 1974, S. 547, de voorloper van het huidige Reglement, spreekt deze bedoeling overduidelijk uit — zie de gegevens in alinea 8 van de conclusie van A - G Franx vóór het arrest Apon/Bisterbosch.
Mij zijn geen onderzoeken hiernaar bekend, maar ik spreek het vermoeden uit dat (geldige) levering van auto's met geheel of gedeeltelijk voorbijgaan aan de kentekenformaliteiten, vooral als de levering niet-professionele personen betreft, met enige regelmaat voorkomt.
Vermoedelijk is bij de grote meerderheid van de gevallen van verkrijging van auto's wél sprake van een daartoe bevoegde vervreemder. Dan is voor de geldigheid van de verkrijging dus irrelevant of de kentekenformaliteiten in orde waren; zie bijvoorbeeld de noot van Kortmann (S.C.J.J.) bij HR 7 oktober 2005 in AAe 2006, p. 291
De tennaamstelling van het kenteken heeft verder fiscale en strafrechtelijke consequenties. Correcte naleving van de desbetreffende formaliteiten is dus van groot belang — maar als het om de geldigheid van de verkrijging gaat, betreft dat belang alleen de goede trouw van de partij die van een onbevoegde vervreemder verkreeg.
In HR 24 november 1967, NJ 1968, 74 m.nt. H. Drion, werd het feit dat het kenteken op naam van een ander stond dan de partij van wie de auto in kwestie was verkregen, door de feitelijke rechters genoemd als één van de omstandigheden die er, samen met andere omstandigheden, toe leidde om geen goede trouw aan de kant van de verkrijger aan te nemen; en de Hoge Raad oordeelde die beslissing niet met enige rechtsregel in strijd. In de feitelijke instanties vóór het arrest van 4 april 1986 was geoordeeld dat het feit dat de verkrijger zich — tot op zekere hoogte — had tevreden gesteld met verwerving zonder dat hem het destijds geldende ketekenbewijs kopie deel III werd gegeven, er niet aan in de weg stond dat de verkrijger als bona fide werd beoordeeld, en ook A - G Franx concludeerde in die zin.
Het kopie deel III nam ten tijde van de transactie waarover in het arrest Apon/Bisterbosch werd geoordeeld, dezelfde plaats in als het huidige deel II (het overschrijvingsbewijs).
Hierbij is te bedenken dat de partij die een auto van een verkrijger terugvordert (of die anderszins aan zijn beweerde betere recht gevolgen verbonden wil zien — in de zaak Bull's Eye/Chrysler ging het om schadevergoeding), stelplicht en bewijslast draagt ten aanzien van de van zijn kant ingeroepen kwade trouw van de verkrijger. Bij deugdelijke betwisting van het te dien aanzien gestelde, heeft de eisende partij dus de bewijslast ten aanzien van de beweerde kwade trouw.
Om een voorbeeld te noemen: de rechthebbende die later alsnog aanspraken op de auto laat gelden, heeft zich jegens de verkrijger zo opgesteld dat deze daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat hij met de overdracht instemde; of er zijn aan de betrokkene toerekenbare c.q. voor diens risico komende omstandigheden in het spel, waaraan dit vertrouwen mocht worden ontleend (ik meen dat hier een parallel mag worden getrokken met de regel die o.a. in HR 19 februari 2010, NJ 2010, 115, rov. 3.4 aan de orde kwam).
Literatuur van na het arrest Bull's Eye/Chrysler: Snijders — Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2007, nr. 372; Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam 3 I, 2006, nr. 333; Pitlo c.s., Goederenrecht, 2006, nrs. 153 en 154; Van Vliet, NTBR 2006, p. 191 e.v.; Kortmann (S.C.J.J.), AAe 2006, p. 288 e.v.; Slangen, NTBR 2003, p. 164 e.v. De aangehaalde plaats bij Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam 3 I geeft een goed overzicht van de daarvóór verschenen literatuur, die overigens in dezelfde zin luidt.
Zie bijvoorbeeld Slangen in diens in de vorige noot aangehaalde artikel. Zie van de oudere literatuur Nieskens-Isphording en Schaminée, Adv.Blad 1988, p. 3 ‘bij de geringste aanleiding tot twijfel … zal de koper nadere informatie moeten inwinnen…’. Die gedachte lijkt mij niet goed met het arrest Bull's Eye/Chrysler te rijmen.
In verreweg de meeste gevallen lost dit zich echter op doordat de pandhouder etc. alsnog wordt betaald, en/of doordat deze er om andere redenen mee instemt dat aan de verkrijger de volledige kentekenpapieren ter hand worden gesteld.
In het licht van de hiervóór besproken rechtsleer was ook niet anders te verwachten, dan dat de professionele betrokkenen bij autofinanciering deze mogelijkheid te baat zouden nemen.
Zie hiervoor, naast de in het artikel van Van Vliet aangehaalde vindplaatsen, bijvoorbeeld BGH 9 februari 2005, NJW 2005, p. 1365 e.v.; Palandt, Bürgerliches Gesetzbuch deel 7, 2011, commentaar bij § 932; Münchener Kommentar zum Bürgerlichen Gesetzbuch deel 6, 2009, § 932, rndnrs. 53 en 54.
Zie voor een overzicht Lurger c.s., Principles of European Law, Acquisition and Loss of Ownership of Goods, 2011, p. 894 – 897.
Zie alinea's 6 – 13 van de conclusie voor het arrest Coppes/Van der Kolk en de daar aangehaalde bron(nen).
Mij valt, op dit punt aanbeland, een passage in uit een van de verhalen van Carmiggelt: ‘Vanochtend had ik een geweldige zin om mij te bedrinken. U hebt dat vast ook wel eens. O, U hebt dat nooit. Nou, daar hoor ik dan van op.’
HR 8 april 2011, RvdW 2011, 500, rov. 3.7.2; HR 25 maart 2011, RvdW 2011, 418, rov. 3.3; HR 28 januari 2011, NJ 2011, 167 m.nt. Van Schilfgaarde, rov. 3.11; HR 10 september 2010, RvdW 2010, 1022, rov. 3.4.2; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-Van Gent 4, 2009, nr. 105 en 117; Asser Procesrecht/Veegens — Korthals Altes — Groen, 2005, nrs. 103, 121, 169; Ras — Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nr. 40.
Het primaire petitum in hoger beroep aan de kant van DFM had, als ik het goed zie, deze strekking. Aangezien het de partijen klaarblijkelijk niet meer te doen is om teruggave van de auto aan DFM (zie alinea 4 hiervóór), komt honorering van dit petitum in aanmerking, bij voorkeur boven het subsidiair namens DFM gevorderde (namelijk: bekrachtiging van het inmiddels door de feiten achterhaalde vonnis van de eerste aanleg).
Beroepschrift 19‑04‑2010
Heden, de [negentiende april] tweeduizendtien, ten verzoeke van:
De naamloze vennootschap DFM N.V., gevestigd te Amersfoort,
te dezer zake woonplaats kiezende aan de Anna van Saksenlaan 30, 2593 HT Den Haag ten kantore van de maatschap Ekelmans & Meijer Advocaten, van wie de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. D.M. de Knijff in deze zaak door mijn requirante als advocaat wordt aangewezen om haar als zodanig te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie,
heb ik,
[Martinus Josephus Maria Vorstenbosch, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats 's‑Hertogenbosch en aldaar kantoorhoudende aan de Van der Does de Willeboissingel 41/42]
Aan de besloten vennootschap MOBIEL LEASE B.V., gevestigd te Breda, mijn exploit doende overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 Rv. te 5223 DJ 's‑Hertogenbosch, aan de Onderwijsboulevard 206, ten kantore van DAS Rechtsbijstand N.V., waar Mr. N.J. Clement werkzaam is als advocaat en bij wie gerequireerde in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, en afschrift dezes latende aan:
[mevr. J. van 't Slot
aldaar werkzaam/aanwezig]
AANGEZEGD:
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest dat door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch onder zaaknummer 200.036.688 tussen haar als geïntimeerde en gerequireerde als appellante is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2010.
Voorts heb ik, deurwaarder, exploiterende en relaterende als voormeld, gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag eenentwintig (21e) mei tweeduizendtien (2010) des voormiddags te 10.00 uur, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van die Raad, alsdan gehouden wordende in het gebouw van die Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE:
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof heeft overwogen en beslist als vermeld in het arrest waarvan beroep, ten onrechte, om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
In het onderhavige geschil heeft Mobiel Lease zich ter afwering van DFM's vordering tot afgifte van een auto, die was gegrond op een ten gunste van DFM gevestigd pandrecht, er op beroepen dat zij die auto te goeder trouw heeft verkregen. Mobiel Lease heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij geen reden had eraan te twijfelen dat [B] eigenaar van de auto was en daarmee beschikkingsbevoegd en zich op het standpunt gesteld dat DFM's pandrecht op de auto is komen te vervallen.
Vast staat dat Mobiel Lease het overschrijvingsbewijs van het kenteken niet heeft onderzocht omdat haar dat niet door [B] is verstrekt.
Na overwogen te hebben dat de verkrijger van een tweedehands auto, wil hij ten tijde van de verkrijging als te goeder trouw in de zin van artikel 3:86 BW kunnen worden aangemerkt, als regel tenminste het overschrijvingsbewijs moet hebben onderzocht met het oog op de beschikkingsbevoegdheid van wie hij de auto verkrijgt (rov. 4.8) en dat dit uitgangspunt ertoe dient om de verkrijger te doen verifiëren of de vervreemder daadwerkelijk eigenaar is van de auto en uit dien hoofde bevoegd is, oordeelt het hof dat dit uitgangspunt in het onderhavige geval niet opgaat. Het hof acht daartoe redengevend dat Mobiel Lease geen tweedehands auto, maar een nagenoeg nieuwe (demonstratie-)auto heeft gekocht, [B] een erkende merkdealer was en ook daadwerkelijk eigenaar van de auto was, hetgeen Mobiel Lease bevestigd heeft gezien bij controle van de RDW- tenaamstelling. Het hof acht in dat verband mede van belang dat DFM, niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het bij transacties als de onderhavige tussen een merkdealer en een leasemaatschappij gebruikelijk is dat het kentekenbewijs eerst na aflevering van de auto wordt toegezonden (rov. 4.9).
Klachten
1.
Het oordeel dat bedoeld uitgangspunt in het onderhavige geval niet opgaat, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Teneinde een beroep te kunnen doen op de verkrijging te goeder trouw, dient ook de koper van een nagenoeg nieuwe (demonstratie)auto, waarvan het kenteken op naam staat van de verkoper, te onderzoeken of die verkoper in het bezit is van het overschrijvingsbewijs, ook als deze een erkend merkdealer is die de auto direct van de importeur heeft betrokken. Ook in dat geval heeft immers die verkoper de auto — hoewel deze, anders dan veelal bij ‘tweedehands’ auto's het geval zal zijn, niet of nagenoeg niet is gebruikt — van een voorman verkregen. Aldus is mogelijk dat die voorman het recht van reclame inroept indien betaling van de auto door de verkoper uitblijft en dat hij met het oog daarop het overschrijvingsbewijs onder zich heeft gehouden, of is mogelijk dat die voorman of een financier — zoals i.c DFM — het overschrijvingsbewijs onder zich heeft gehouden omdat hij tot zekerheid van betaling van zijn vordering op de verkoper, op de auto een pandrecht heeft gevestigd. Het ontbreken van dat overschrijvingsbewijs brengt daarom ook in het onderhavige geval — behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen — mee dat de koper op de mogelijkheid van (het inroepen van) een dergelijk pandrecht bedacht moet zijn, zodat hij zich niet erop kan beroepen dat hij te goeder trouw was, althans niet zonder eerst een onderzoek in te stellen naar de reden voor het ontbreken van dat bewijs.
2.
Althans geldt zulks voor Mobiel Lease die — blijkens haar eigen stellingen — met de gebruiker ([A] B.V.) van de auto een financieringsconstructie, zijnde een operationele lease is aangegaan en voorts een ‘standaard check pleegt uit te voeren aan de hand van het kentekenbewijs1. en die — naar DFM heeft gesteld2. — een ‘professional’ is in de autobranche voor wie als leasemaatschappij een verdergaande onderzoeksplicht geldt, zodat bij haar op zijn minst argwaan had moeten ontstaan omdat het overschrijvingsbewijs ontbrak. Ook — of juist — in het licht van deze omstandigheden is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat Mobiel Lease er niet op bedacht had hoeven zijn dat [B] ten aanzien van de auto mogelijk niet beschikkingsbevoegd was en kennelijk evenmin bedacht hoefde te zijn op de mogelijkheid dat daarop een pandrecht was gevestigd.
3.
Ook het oordeel dat Mobiel Lease op grond van de kentekenregistratie er redelijkerwijs niet aan hoefde te twijfelen dat [B] eigenaar van de auto was en daarmee beschikkingsbevoegd, is rechtens onjuist, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Dat [B] eigenaar was en bevoegd was daarover te beschikken, staat immers niet aan de uitoefening door DFM van haar pandrecht in de weg en omdat [B] het overschrijvingsbewijs niet kon tonen, diende Mobiel Lease op die mogelijkheid bedacht te zijn.
4.
Aan de in de voorgaande onderdelen 1 t/m 3 voorgedragen klachten doet niet af de omstandigheid dat het bij transacties als de onderhavige tussen een merkdealer en een leasemaatschappij gebruikelijk zou zijn dat het kentekenbewijs door die dealer eerst na aflevering van de auto wordt toegezonden. Zoals DFM heeft gesteld3., komt die handelwijze voor rekening en risico van Mobiel Lease en — zoals ook door de voorzieningenrechter is overwogen4. — is, gelet op de (eenvoudige) controlemogelijkheid die voor Mobiel Lease bestond, het vertouwen dat het (met het overschrijvingsbewijs) wel goed komt, onvoldoende in het kader van de in deze van haar te verlangen onderzoeksplicht. Aldus is rechtens onjuist, dan wel — in het licht van de zojuist bedoelde stellingen — onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd 's hofs (impliciete) oordeel dat (de gevolgen van) die handelwijze voor rekening en risico van DFM kunnen worden gebracht.
5.
Tenslotte is onbegrijpelijk dat het hof oordeelt dat DFM de stelling dat het bij transacties als de onderhavige tussen een merkdealer en een leasemaatschappij gebruikelijk is dat het kentekenbewijs door die dealer eerst na aflevering van de auto wordt toegezonden, onvoldoende heeft betwist. Mobiel Lease heeft slechts aangevoerd dat [A] de auto direct voor haar bedrijf nodig had, dat Mobiel Lease alvorens te betalen de hiervoorbedoelde ‘standaard check’ heeft uitgevoerd, dat op de koopovereenkomst het akkoord met nazending van de ‘papieren’ door de dealer is bijgeschreven en dat [A] dat in het verleden op dezelfde manier heeft gedaan.5. Daaruit volgt slechts dat die handelwijze in spoedeisende gevallen bij Mobiel Lease gebruikelijk was, terwijl de ‘standaard check’ en de bewering van Mobiel Lease dat [B] ook deel II van het kentekenbewijs heeft laten zien met het door haar gestelde gebruik ook niet te rijmen valt, zodat bedoelde stelling innerlijk strijdig is. Aldus heeft DFM met de enkele betwisting van die stelling kunnen volstaan.6. Althans had het hof die stelling niet mede van belang mogen achten voor zijn oordeel dat in het onderhavige geval bedoeld uitgangspunt niet opgaat.
En mitsdien:
op grond van bovenstaand middel te horen vernietigen het arrest waartegen dat middel is gericht, met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, ook omtrent de kosten van het geding in cassatie.
Deurwaarder
[…sten dezes zijn:]
[… | : | 73.89 |
… | : | |
: | ||
: | ||
totaal | : | 73.89 |
… (b.t.w.) | : | 14.04 |
… | : | 87.93] |
[… bevengenoemde wet]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 19‑04‑2010
Sub 3.22 MvG.
Sub 18 dagvaarding en sub 23 pleitaantekeningen in eerste aanleg, sub 6 MvA (waarin is gesteld dat Mobiel Lease zich bezighoudt met de exploitatie van een automobiel- en garagebedrijf en met het leasen van auto's en motoren) en sub 42 en 45 MvA.
Sub 43 MvA.
Rov. 4.9, laatste volzin.
Sub 3.23 MvG
Sub 43 MvA.