HR, 06-10-2020, nr. 19/00658
ECLI:NL:HR:2020:1564
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2020
- Zaaknummer
19/00658
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1564, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:905
ECLI:NL:PHR:2020:905, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1564
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld, art. 312.1 Sr. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914) en vermindert de opgelegde straf i.v.m. de redelijke termijn.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00658
Datum 6 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2019, nummer 21-006717-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, waarbij de Hoge Raad kan bepalen dat gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
2.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
2.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren en de opgelegde taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig ander rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020.
Conclusie 25‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld, art. 312.1 Sr. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914) en vermindert de opgelegde straf i.v.m. de redelijke termijn.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00658
Zitting 25 augustus 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 1 februari 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken”, veroordeeld tot tachtig uren taakstraf, subsidiair veertig dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof beslissingen genomen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en heeft het een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de vervangende hechtenis is bepaald op dertig dagen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Het middel is, gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van de vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straffen en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden.
Beide middelen slagen. Het eerste middel kan de Hoge Raad zelf afdoen en bij het tweede middel kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast. De Hoge Raad kan bepalen dat gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden