Hof Amsterdam, 05-12-2013, nr. 12/00672
ECLI:NL:GHAMS:2013:4594
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-12-2013
- Zaaknummer
12/00672
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:4594, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑12‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3322, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
Belastingblad 2014/88 met annotatie van S. BOSMA
Uitspraak 05‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Kosten(raming) naheffing parkeerbelasting gemeente Amsterdam. Uitbesteding parkeerbeheer aan Cition BV. Gepresenteerde kostenraming realistisch. Kosten kunnen worden ontleend aan bedrijfsadministratie Cition BV. Personeelslasten parkeercontroleurs kunnen volledig worden meegenomen. Aan voorwaardelijk bewijsaanbod wordt niet toegekomen. Met beroep op artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht toegestuurde gesloten enveloppe geretourneerd. Mogelijk bevoegdheidsgebrek bij opleggen naheffingsaanslag hersteld door latere bekrachtiging.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 12/00672
5 december 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z],
belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met nrs. AWB 12/501 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 6 augustus 2012 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is op 25 november 2011 een naheffingsaanslag opgelegd in de parkeerbelasting ten bedrage van € 53,30 (parkeerbelasting € 1,40 en kosten van naheffing € 51,90).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2012 is het door belanghebbende tegen die naheffingsaanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Het tegen die uitspraak ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 6 augustus 2012 ongegrond verklaard. In de kop van de uitspraak staat “Rechtbank Haarlem”.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 6 september 2012. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 november 2012 op het verweerschrift gereageerd.
Van de heffingsambtenaar is op 18 december 2012 een 'conclusie van dupliek' ontvangen.
1.6.
Tot de bijlagen bij de ‘conclusie van dupliek’ behoort een afschrift van de brief van Cition Parkeermanagement van 14 december 2012 aan het Hof. Deze brief was op 17 december 2012 bij het Hof ingekomen.
1.7.
Op 17 december 2012 is nog een nader stuk van belanghebbende ingekomen.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de overige hierna te citeren onderdelen van de uitspraak van de rechtbank) aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
2.1.
Op 25 november 2011 om 15.46 uur had eiser zijn personenauto met het kenteken [...] (hierna: de auto) geparkeerd op het Piarcoplein te Amsterdam zonder de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
2.2.
Een controleur heeft een naheffingsaanslag onder de ruitenwisser van de auto geplaatst. Op deze bon staat onder andere het volgende vermeld:
De controleur heeft geconstateerd dat op de bovenvermelde plaats en tijdstip met genoemd voertuig is geparkeerd zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Als gevolg hiervan is deze naheffingsaanslag opgelegd. De kosten van het opleggen van de naheffingsaanslag worden ook in rekening gebracht. (…)
2.3.
Op de achterzijde van de naheffingsaanslag staat, onder andere, het volgende:
De Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam vordert deze naheffingsaanslag. Voor betaling kunt u hun acceptgiro afwachten. U kunt ook binnen 48 uur betalen bij een servicepunt van Cition.
(…)
Bezwaar:
U kunt een bezwaarschrift indienen bij de directeur van Cition, afdeling Bezwaar & Beroep, (…)
2.4.
Eiser heeft een duplicaat aanslagbiljet naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen. Daarop staat, onder andere, het volgende vermeld:
De directeur van Cition B.V. heeft u de volgende naheffingsaanslag opgelegd, omdat tijdens een controle is geconstateerd dat voor het hieronder genoemde voertuig geen (of niet voldoende) parkeerbelasting was betaald. Zoals op de achterzijde van de oorspronkelijke naheffingsaanslag staat vermeld, draagt de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam zorg voor de inning en invordering van deze naheffingsaanslag. Daarom ontvangt u dit duplicaat aanslagbiljet.
2.5.
De uitspraak op bezwaar van 6 januari 2012 is verstuurd op briefpapier van Cition Parkeermanagement Afdeling Bezwaar en Beroep. Deze uitspraak is als volgt ondertekend:
(…)
Met vriendelijke groet,
w.g.
[B]
Algemeen directeur
2.6.
Het verweerschrift in de beroepsprocedure is als volgt ondertekend:
(…)
Gemeente Amsterdam
Dienst Belastingen,
w.g.
mr [C]
de ambtenaar belast met de heffing.
2.7.
Het B&W-besluit van 7 december 2010 van de gemeente Amsterdam (hierna: het aanstellingsbesluit) behelst het volgende:
Onderwerp
Vaststelling Benoemings- en aanwijzingsbesluit 2011 (aanwijzing ambtenaren uitvoeren heffing en invordering gemeentelijke belastingen)
Burgemeester en wethouders van Amsterdam
Brengen ter algemene kennis dat zij in hun vergadering van 7 december 2010 hebben besloten:
I aan te stellen als onbezoldigd gemeenteambtenaren:
(…)
- de directeur van Cition B.V. voor de heffing en invordering van de parkeerbelasting;
(…)
II aan te wijzen al gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet:
(…)
- de directeur van Cition B.V. voor de heffing en invordering van de parkeerbelastingen, met dien verstande dat (…) [het Hof voegt toe: - de directeur en de inspecteur van de Dienst Belastingen voor de heffing en invordering van (...) de parkeerbelastingen (...)]
2.8.
Cition B.V. (hierna: Cition) had op 7 december 2010 twee directeuren; deze zijn het gehele jaar 2011 directeur geweest. Eén van hen is [B], die algemeen directeur is.
2.9.
Er is geen schriftelijk besluit tot aanstelling van [B] als ambtenaar.
2.2.
Tegen deze feitenvaststelling zijn in hoger beroep geen bezwaren ingebracht, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan.
2.3.1.
Het Hof voegt hieraan op grond van de gedingstukken in eerste aanleg nog de volgende feiten toe:
2.3.2.
Cition B.V. (hierna: Cition) is op 3 december 2008 opgericht. Alle aandelen in haar kapitaal worden gehouden door de gemeente Amsterdam. Met ingang van 1 januari 2010 heeft Cition taken op het gebied van het parkeerbeheer overgenomen die voorheen door een gemeentelijke dienst werden uitgevoerd.
2.3.3.
In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende geschreven:
"De rijksoverheid wil de commercie het bestuur binnenbrengen. Het idee daarbij is dat de markt het beter kan dan de ambtenaren. We zien veelvuldig commerciële partijen in de weer met het beheer van het huishoudelijk afval, maar ook in toenemende mate met parkeerbelasting.
[Cition] is een gemeenteBV. [Cition] voert een groot aantal (parkeer)taken uit, zoals: handhaving van de parkeerbelasting, bezwaarbehandeling, technische ondersteuning en het ledigen (...) van parkeerapparatuur en uitvoering parkeervergunningverlening (inclusief bezwaar en beroep). Die taken hebben allemaal een kostprijs, ook zijn er nog overheadkosten. De stadsdelen zijn vrij om binnen grenzen, de uitvoering van de taken bij [Cition] 'in te huren'. De stadsdelen krijgen daarvoor (...) een factuur. Die twee hebben de volgende relatie:
Optelling van de kostprijzen van taken
Optelling van de facturen aan stadsdelen
Winst
De winst 'gaat naar het stadhuis', daarmee worden de kosten van de ontvlechting stadstoezicht-[Cition] en de toekomstige aanbesteding, bestreden en vloeit voor het overige in de algemene middelen.
Jaarlijks worden uit de genoemde kostenposten voor de diverse taken (en uit de vergelijkbare kosten van PCH [voetnoot: PCH (Parkeer Combinatie Holland) voert de parkeerbelasting uit in de voormalige stadsdelen De Baarsjes en Bos en Lommer], de posten, bepaald in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, die toe te rekenen zijn aan (...) het uitschrijven van een naheffingsaanslag, gedestilleerd. Dat zijn de werkelijke kosten. Daarmee komt Amsterdam tot zijn bedrag voor de 'kosten van de naheffingsaanslag'."
2.3.4.
Hoofdstuk 4 van de Tarieventabel 2011, behorende bij de Verordening Parkeerbelastingen 2011, luidt voor zover van belang als volgt:
"De kosten van: 1. de naheffingsaanslag voor de belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2011 bedragen € 50,90; (...)
De kosten van de naheffingsaanslag en van de wielklem zijn opgebouwd volgens de wettelijke systematiek uit het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De daarbij behorende overzichten zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van deze tarieventabel."
2.3.5.
Hoofdstuk 7 van de Tarieventabel 2011, behorende bij de Verordening Parkeerbelastingen 2011, luidt voor zover van belang als volgt:
"Opbouw kosten naheffingsaanslagen en wielklemmen, zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 5 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
De voor 2011 geraamde kosten voor het opleggen van naheffingsaanslag:
Informatieverwerkingskosten | € 4.134.027,95 |
Kosten van afschrijving | 222.543,69 |
Kosten van interest | 55.635,92 |
Personeelskosten | 15.589.619,61 |
Overheadkosten | 7.061.097,31 |
Totale kosten naheffingsaanslag | € 27.062.924,48 |
Het voor 2011 geraamde aantal op te leggen naheffingsaanslagen is 508.000.
De kosten gedeeld door het aantal te verwachten naheffingsaanslagen geeft een bedrag van € 53,22; in verband met afronding op tien hele centen en het wettelijk maximum wordt het tarief voor 2011 daarom wederom € 51,90. Het hiervoor wettelijk voorgeschreven maximum (€ 52,00) wordt niet overschreden.(...)"
2.3.6.
Bij raadsbesluit van 26 januari 2011 is de Verordening Parkeerbelastingen 2011 [het Hof verstaat: de Tarieventabel bij de Verordening Parkeerbelastingen 2011] aldus gewijzigd dat het in Hoofdstuk 4, lid 1, genoemde bedrag € 51,90 bedraagt, met inwerkingtreding per 1 februari 2011.
2.3.7.
Blijkens (de toelichting op) haar gedeponeerde (verkorte) jaarrekening 2010 heeft Cition in het jaar 2010 een resultaat uit reguliere bedrijfsvoering behaald van € 6.272.729, is in de loop van dat jaar aan de gemeente Amsterdam een interimdividend van € 1.764.706 uitgekeerd en bedroeg het onverdeelde resultaat € 4.508.023.
2.3.8.
Het verweerschrift in eerste aanleg is ingediend op briefpapier van Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen en is namens die dienst ondertekend door mr. [C] in diens hoedanigheid van "de ambtenaar belast met de heffing".
2.4.1.
Op grond van de gedingstukken in hoger beroep voegt het Hof nog de volgende feiten toe:
2.4.2.
Blijkens (de toelichting op) haar gedeponeerde jaarrekening 2011 heeft Cition in dat jaar een resultaat behaald van € 7.617.095, is geen interim dividend uitgekeerd, en is het onverdeelde resultaat van 2010 in 2011 aan de gemeente Amsterdam uitbetaald. De (bruto) opbrengsten uit reguliere dienstverlening bedroegen (afgerond) € 41,7 miljoen waarin begrepen opbrengsten voor handhaving € 28,4 miljoen (2010: € 27,8 miljoen).
2.4.3.
Ter voorbereiding op een bespreking heeft belanghebbende aan [D] (hierna: [D]) van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam per e-mail een aantal vragen gesteld. In een e-mailbericht van 5 oktober 2012 aan belanghebbende heeft [D] die vragen als volgt beantwoord:
"1. In de verordening is sprake van begrote bedragen. Hoe zijn die bedragen bepaald?
De bedragen zijn gebaseerd op de begroting van Cition en de begroting van PCH voor het aandeel Baarsjes en Bos en Lommer. Cition verzorgt de overige 'oude' stadsdelen van de gemeente Amsterdam.
2. Waarom zijn begrote bedragen tot op de cent nauwkeurig weergegeven? (...)
In de begroting van Cition zijn naast de kosten voor handhaving, ook kosten voor beheer en onderhoud parkeerautomaten, dienstverlening (vergunningen) en het ledigen van parkeerautomaten opgenomen. Een aantal kostencomponenten in deze begroting worden aan de hand van verdeelsleutels verdeeld over deze primaire processen. Vandaar dat geen ronde bedragen zijn opgenomen.
3. Zijn de vermelde bedragen bepaald op de bedragen die [Cition] aan de gemeente Amsterdam in rekening brengt (waar dus de winstcomponent in zit), of is dat gebaseerd [op] de kosten op het niveau van [Cition]?
De opgenomen bedragen zijn gebaseerd op het kostenniveau van Cition.
3. [Hof: nummering volgens het origineel] Hoe maakt [Cition] haar winst? Is dat via een tarief per handeling, of via een service fee? Graag een toelichting.
De opdrachtgevers van Cition (stadsdelen en dienst IVV) betalen Cition voor haar diensten. Per opdrachtgever zijn hier aparte afspraken over.
4. Is bij de begrote kosten rekening gehouden met alle kosten voor parkeerbeheer of alleen de kosten van inning van de niet betaalde parkeerbelasting?
In de verordening zijn alle kosten opgenomen die betrekking hebben op de handhaving op straat. De kosten voor dienstverlening (vergunningen), beheer en onderhoud van parkeerautomaten en ledigen van parkeerautomaten worden niet meegenomen in de verordening."
2.4.4.
Het verweerschrift in hoger beroep is op 8 november 2012 verstuurd op briefpapier van Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen en ondertekend door de directeur van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam. In het verweerschrift is onder meer vermeld:
"Bij deze verklaar ik de onderhavige naheffingsaanslag, waartegen het hoger beroep zich richt, voor 'gedekt' vanuit mijn functie als directeur Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam, tevens belastingheffer van onder meer de gemeentelijke parkeerbelastingen in de gemeente Amsterdam.
(...)
Anders dan eiser stelt, overstijgt het totaal van de geraamde kosten van het belastingjaar 2011 in verhouding tot het geraamde aantal naheffingsaanslagen voor het belastingjaar 2011, niet het bedrag dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag in rekening wordt gebracht. De onderbouwing hiervan wordt binnen afzienbare tijd nagestuurd."
2.4.5.
Als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep is een Voordracht voor de collegevergadering van 16 oktober 2012 opgenomen. Deze strekt ertoe dat
"Het college van burgemeester en wethouders besluit in te stemmen met terugwerkende kracht tot 1 september 2010 met de aanstelling van de algemeen directeur van [Cition]., de heer [B], in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van Cition als onbezoldigd gemeenteambtenaar (…) "
2.4.6.
Op 17 december 2012 is bij het Hof een brief op briefpapier van Cition Parkeermanagement ingekomen, ondertekend door [B] in zijn hoedanigheid van "Algemeen Directeur Cition". Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"Op 8 november 2012 stuurde de directeur van de Dienst Belastingen van de Gemeente Amsterdam u een verweerschrift in de procedure met voornoemd kenmerk. Bij deze brief treft u, zoals in het verweerschrift wordt aangegeven, een bijlage (1) ter onderbouwing van het verweer dat de verordening verbindend is, in tegenstelling tot hetgeen eiser stelt.
Conform artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (...) deel ik u mede dat uitsluitend uw hof kennis zal mogen nemen van bijlage 1. Enkel het gearceerde gedeelte is openbaar. Hieronder volgt een toelichting met betrekking tot de gewichtige redenen voor dit verzoek.
Op 24 januari 2012 heeft het college van B&W van de gemeente Amsterdam besloten over te gaan tot aanbesteding van de fiscale handhaving van de parkeerbelasting en het beheer en onderhoud aan de parkeerautomaten. Vanaf het moment dat dit besluit is genomen, is veel financiële informatie van Cition bedrijfsgevoelige informatie geworden met een vertrouwelijk karakter. De financiële gegevens ten behoeve van de raming van de kosten voor het opleggen van een naheffingsaanslag worden daarom thans enkel onder geheimhouding als bedoeld in (...) de Wet openbaarheid van bestuur (...) verstrekt".
Bijlage 1 is aangeboden in de vorm van een gesloten envelop met inhoud.
2.4.7.
Op 18 december 2012 is de conclusie van dupliek bij het Hof ingekomen. De directeur van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam schrijft daarin onder meer:
"Met betrekking tot de discussie of de verordening al dan niet verbindend zou zijn, verwijs ik naar recente correspondentie van [Cition]."
2.4.8.
Als bijlagen bij de conclusie van dupliek zijn afschriften gevoegd van de in 2.4.6 vermelde brief en van een brief van 14 december 2012 op briefpapier van Cition Parkeermanagement, gericht aan "de heer B. [D], Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam". In die brief schrijft [B], die de brief heeft ondertekend in zijn hoedanigheid van "Algemeen Directeur Cition", onder meer het volgende:
"Geachte heer [D]
(...) In uw schrijven van (...) verzoekt u mij om de gegevens in het kader van de beroepszaak [X] zelfstandig bij het Hof Amsterdam in te brengen. Middels deze laat ik u weten dat wij deze gegevens inmiddels onder geheimhouding hebben verstrekt. Bij deze brief stuur ik u de bijlage met het verzoek aan het Hof om beperkte kennisneming. De vertrouwelijke bijlage hebben wij als vanzelfsprekend niet meegestuurd. Ik ga er vanuit dat u hiermee voldoende informatie hebt voor het voeren van verweer.
Met betrekking tot het verdere verloop van deze procedure, merk ik op dat ik bij de zitting aanwezig zal zijn. Mijn aanwezigheid is mijns inziens enkel van belang met betrekking tot mijn bevoegdheid als directeur van Cition. Daarnaast kan ik, indien daarom wordt verzocht, verdere toelichting geven op het verzoek om geheimhouding. (...)"
2.4.9.
Ter zitting van het Hof trad [D] op namens de heffingsambtenaar en was onder meer [B] tot bijstand van de heffingsambtenaar aanwezig. [D] heeft op die zitting onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb de heer [B] meegenomen om te laten zien dat hij ook echt bestaat.
Het klinkt misschien gek, maar als belastingambtenaar van de gemeente Amsterdam ben ik niet geïnteresseerd in de bedrijfsvoering van Cition, ook niet als straks een andere BV deze taken uitvoert.
De voorzitter merkt op dat het Hof ervan uitgaat dat de procedure bij de rechtbank is gevoerd door degene die het verweerschrift heeft ingediend en dat is de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam.
De voorzitter vraagt of de heffingsambtenaar het stuk in de envelop van Cition wil inbrengen.
Het stuk is met medeweten van mij ingebracht, naar aanleiding van overleg met [B].
Ik ken de inhoud niet en ik mag dit stuk ook niet inzien.
De gemeente Amsterdam heeft meerdere belastingheffers. Ik verwijs naar het attributiebesluit. Ik bevestig dat dit een bijzondere situatie oplevert omdat binnen hetzelfde orgaan van de gemeente de heffingsambtenaar ergens wel kennis van heeft en de andere niet.
Ik ben geen gemachtigde van [Cition].
De voorzitter merkt op dat hij de heffingsambtenaar zo begrijpt dat hij een voorwaardelijk bewijsaanbod doet bestaande uit informatie die hij slechts onder geheimhouding zou willen verstrekken met een beroep op artikel 8:29 Awb, met die bijzonderheid dat hij als procespartij dat bewijsaanbod doet terwijl hij ook zelf geen kennis mag nemen van die informatie en dat een andere heffingsambtenaar te weten de heer [B] dat stuk wel kent.
Exact zo is het.”
2.4.10.
[A], controller in dienst van Cition, heeft op die zitting het volgende verklaard:
“Wij stellen de cijfers op en leveren die aan bij de dienst IVV. De begrote kosten worden door Cition ieder jaar vooraf bepaald. Het klopt dat er ook grotere posten zijn en daarvan moeten wij een deel van de kosten volgens een verdeelsleutel afleiden. Die kosten zijn allemaal stuk voor stuk in de boekhouding van Cition aanwezig. Omdat we alleen de kosten moeten bepalen die betrekking hebben op de inning wordt het volgens deze verdeelsleutel begroot. Bij het bepalen van de personeelskosten wordt rekening gehouden met wat de medewerkers het afgelopen jaar hebben verdiend. Dat bedrag is tot achter de komma bekend dus vandaar dat de raming op centen uitkomt. De uiteindelijke bedragen in de raming zijn zowel op een prognose als op het voorgaande jaar gebaseerd. Voor zover er tot in detail informatie beschikbaar is wordt het gebaseerd op het voorgaande jaar en voor zover er niet in detail informatie beschikbaar is, bijvoorbeeld als een vacature nog niet is vervuld, wordt een schatting gemaakt. We maken dus een schatting van het lopende jaar, gebruiken daarvoor de ervaringsgegevens en corrigeren die met wat voor de begroting moet worden aangepast, bijvoorbeeld een tekort aan bezetting. En investeringskosten en interest zijn bekende posten die zo nodig volgens een bepaalde verdeelsleutel worden toegerekend aan de taakonderdelen waar die investeringen bij gebruikt worden.
De verdeelsleutel is gebaseerd op de hoeveelheid fte’s die zijn toe te wijzen aan een bepaald product. In de personeelskosten kunnen de kosten van wie er bezig zijn met de inning van de naheffingsaanslagen worden geïsoleerd. We hebben controleurs en ook bijvoorbeeld monteurs van parkeerautomaten, die laatsten sluiten we uit.
De taken van de controleurs zijn beperkt tot de inning van de naheffingsaanslagen. Die mensen worden niet ingezet op andere taken, zoals bijvoorbeeld wielklemmen. De kosten van de mensen die rondlopen en de bonnetjes uitdelen rekenen we dus volledig toe. We houden er geen rekening mee dat zij ook van belang zijn voor preventie en voorlichting.
Het klopt dus dat wij alle kosten meenemen van de mensen die op straat lopen, de controleurs.”
Geschil in hoger beroep
3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft, evenals bij de rechtbank, de volgende vragen:
3.1.1.
Heeft de rechtbank de heffingsambtenaar terecht aangemerkt als de verweerder in deze zaak? Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de directeur van Cition de verweerder is en dat de directeur van Cition niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd in de procedure voor de rechtbank.
3.1.2.
Bestaat de naheffingsaanslag in bestuursrechtelijke zin? Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag is opgelegd door de directeur van Cition en dat deze daartoe niet bevoegd was. Hetzelfde geldt voor de uitspraak op bezwaar.
3.1.3.
Is de verordening waarop de naheffingsaanslag berust verbindend? Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag niet in stand kan blijven omdat - kort gezegd - meer en andere kosten van naheffing in rekening zijn gebracht dan is toegestaan op basis van het Besluit gemeentelijke parkeerbelasting.
3.2.1.
Belanghebbende concludeert dat het Hof in rechte zal verklaren dat de naheffingsaanslag niet bestaat, dan wel de naheffingsaanslag zal vernietigen en subsidiair dat de verordening onverbindend is als gevolg waarvan de naheffingsaanslag moet worden verminderd met de daarin begrepen kosten.
3.2.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3.
Voor de (overige) gronden waarop partijen hun standpunten doen berusten, verwijst het Hof naar de beoordeling van het geschil.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Voor zover nog nodig, stelt het Hof vast dat de in hoger beroep bestreden uitspraak is gedaan door de rechtbank Amsterdam.
4.2.1.
Met betrekking tot het in 3.1.1 vermelde geschilpunt heeft de rechtbank het volgende overwogen:
4.5.
Eiser heeft gesteld dat niet de gemeente Amsterdam en de heer [C] partij zijn in deze procedure maar de directeur van Cition. Eiser stelt daarom dat de heer [C] een machtiging van de directeur van Cition moet overleggen.
4.6.
De stelling van eiser is feitelijk onjuist. Verweerder in deze zaak is de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser bestrijdt weliswaar de bevoegdheid van de persoon die de naheffingsaanslag heeft doen opleggen en uitspraak op bezwaar heeft gedaan, maar daarmee is niet de persoon die de naheffingsaanslag heeft opgelegd de partij in deze procedure. Zoals hierna onder 4.11 zal blijken is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag is opgelegd door de heffingsambtenaar. Nu de heffingsambtenaar zelf het verweerschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen, behoeft geen machtiging te worden overgelegd namens verweerder en zijn de stukken van verweerder en het door hem ter zitting gestelde terecht aan het procesdossier toegevoegd.
4.2.2.
Het Hof verenigt zich met deze oordelen van de rechtbank, die daarbij kennelijk ervan is uitgegaan dat de ondertekenaar van het verweerschrift bevoegd was op te treden namens de in artikel 231, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar (kortweg: de heffingsambtenaar). Belanghebbende heeft dat uitgangspunt in hoger beroep niet betwist en heeft voor het overige niets aangevoerd dat een nieuw of ander licht op dit geschilpunt werpt. Het Hof verwerpt dan ook de stelling van belanghebbende dat "de gemeente geen partij is in deze zaak".
4.3.1.
Met betrekking tot het in 3.1.2 vermelde geschilpunt heeft de rechtbank het volgende overwogen:
4.7.
Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de directeur van Cition niet bevoegd is naheffingsaanslagen parkeerbelasting op te leggen omdat zijn benoeming als onbezoldigd ambtenaar niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Hij wijst er op dat in het aanstellingsbesluit niet een natuurlijk persoon is benoemd.
4.8.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet (AW) is ambtenaar in de zin van die wet degene die is aangesteld om in de openbare dienst werkzaam te zijn. Uitsluitend natuurlijke personen kunnen als ambtenaar worden aangesteld.
4.9.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan in geval van het ontbreken van een uitdrukkelijk aanstellingsbesluit onder omstandigheden toch een ambtenaarsverhouding tot stand zijn gekomen (zie onder andere CRvB 21 juli 2011, LJN BR4097). Ingevolge die vaste jurisprudentie dient dan echter wel duidelijk te blijken van een aan de zijde van het orgaan levende bedoeling om een dergelijke verhouding tot stand te brengen, dan wel van feiten of omstandigheden op grond waarvan de betrokken ambtenaar heeft mogen begrijpen dat een aanstelling tot ambtenaar feitelijk had plaatsgevonden.
4.10.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat aan het aanstellingsbesluit een gebrek kleeft nu die aanstelling geen betrekking heeft op een natuurlijk persoon, maar op een functie en niet is gebleken dat er een besluit is waarbij de heer [B] in persoon is aangesteld. Dit neemt echter niet weg dat tussen de gemeente Amsterdam en [B] geen verschil van inzicht bestaat over diens rechtspositie als onbezoldigd ambtenaar en dat [B] het gehele jaar 2011 als ambtenaar taken heeft uitgeoefend in de openbare dienst. Nu naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep ook bij het ontbreken van een uitdrukkelijk aanstellingsbesluit een ambtenaarsverhouding tot stand kan zijn gekomen en de gemeente Amsterdam en [B] daar in het onderhavige geval van uit gaan, is de rechtbank van oordeel dat het in deze belastingzaak geconstateerde gebrek aan het schriftelijke aanstellingsbesluit niet tot de conclusie moet leiden dat [B], directeur van Cition, niet is aangesteld als onbezoldigd ambtenaar. Derhalve gaat de rechtbank er in deze zaak van uit dat [B] is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar.
4.11.
Het voorgaande leidt er toe dat er eveneens van moet worden uitgegaan dat [B] in zijn hoedanigheid van directeur van Cition is aangewezen als heffingsambtenaar. Waar in de naheffingsaanslag, het duplicaat van de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar 'de directeur van Cition B.V.' en 'algemeen directeur' worden genoemd, moet dit derhalve worden opgevat als 'de heffingsambtenaar', welk gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb niet leidt tot vernietiging van de aanslagen of de uitspraak op bezwaar, nu niet is gebleken dat eiser door dit gebrek wordt benadeeld.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de naheffingsaanslag is opgelegd door een bevoegde heffingsambtenaar zodat deze grief van eiser geen doel treft.
4.3.2.
In hoger beroep herhaalt belanghebbende zijn voor de rechtbank gevoerde betoog dat een orgaan van een B.V. niet kan worden aangesteld als gemeenteambtenaar en dat derhalve 'de directeur van Cition B.V.' ook niet als zodanig kan zijn aangewezen als heffingsambtenaar. De verwijzing naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep acht belanghebbende niet relevant omdat het daar gaat om de vraag of een persoon al dan niet als werknemer van een publiekrechtelijke rechtspersoon dient te worden beschouwd.
De aanstelling met terugwerkende kracht van [B] neemt niet weg dat de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar zijn gedaan door iemand die daartoe niet de bevoegdheid bezat. Ook de bekrachtiging van de naheffingsaanslag door de directeur van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam brengt daarin geen verandering.
4.3.3.
De inspecteur is van oordeel dat de rechtbank een juist oordeel heeft gegeven en beroept zich voorts op de in 2.4.4 vermelde bekrachtiging en de in 2.4.5 vermelde aanstelling met terugwerkende kracht.
4.3.4.
Met betrekking tot dit geschilpunt komt het Hof op andere gronden tot dezelfde beslissing als de rechtbank. Naar ’s Hofs oordeel kan in het midden blijven of met het besluit van 7 december 2010 een rechtsgeldige aanstelling van [B] als onbezoldigd gemeenteambtenaar tot stand is gekomen. Het is (en was in de periode dat de naheffingsaanslag werd opgelegd) van algemene bekendheid dat Cition belast is met het uitvoeren van het parkeerbeheer in de gemeente Amsterdam. Niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat het college van B & W met de besluiten van 7 december 2010 heeft beoogd degene(n) die de hoedanigheid van directeur van Cition bezat(en) bevoegd te maken tot het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Onder deze omstandigheden wordt het bevoegdheidsgebrek dat mogelijk aan deze naheffingsaanslag heeft gekleefd doordat geen rechtsgeldige aanstelling van ‘de directeur van Cition’ als onbezoldigd gemeenteambtenaar tot stand zou zijn gekomen, hersteld door de bekrachtiging van de naheffingsaanslag door de directeur Dienst Gemeente Belastingen Amsterdam, wiens bevoegdheid door belanghebbende niet is betwist. Het Hof vindt steun voor deze beslissing in het arrest HR 24 december 2010, nr. 10/00154, BNB 2011/95. Hiervan uitgaande, kan ook de uitspraak op bezwaar geacht worden bevoegdelijk te zijn gedaan.
Het voorgaande zou anders kunnen zijn bij afwezigheid van goede trouw van (een of meer) personen die bij de oplegging van de naheffingsaanslag en het doen van uitspraak op bezwaar betrokken zijn geweest, maar er is niet gesteld of gebleken dat dat het geval is geweest.
4.3.5.
Gelet op dit oordeel behoeft de in 2.4.5 vermelde 'aanstelling met terugwerkende kracht' geen bespreking.
4.4.1.
Met betrekking tot het in 3.1.3 vermelde geschilpunt heeft de rechtbank het volgende overwogen:
4.13.
Vervolgens is aan de orde de grief van eiser over de juistheid van de begroting van de kosten van de naheffingsaanslag.
4.14.
Uit artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet, gelezen in samenhang met het zevende lid van dat artikel en het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, volgt dat bij de naheffingsaanslag de aldaar bepaalde kosten tot een bepaald maximum in rekening mogen worden gebracht.
4.15.
Eiser heeft gesteld dat niet de gemeente Amsterdam de kosten maakt, maar Cition en dat de kostenbegroting niet uitsluitend de kosten, maar ook de daarop betrekking hebbende winstopslag van Cition omvat. Dat Cition winst maakt, blijkt uit publicaties. Voorts plaatst eiser er vraagtekens bij dat tot op twee cijfers achter de komma nauwkeurig is begroot en dat de begrote kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting ongeveer uitkomen op het wettelijk toegestane maximum. Eiser vermoedt dat in de opgegeven kosten ook kosten van ontvlechting van Cition en stadstoezicht zijn verdisconteerd en kosten van de toekomstige aanbesteding.
4.16.
Verweerder heeft daartegenover gesteld dat Cition meer taken heeft dan het opleggen van naheffingsaanslagen. De gemeente Amsterdam destilleert jaarlijks uit de stukken van Cition en PCH de kostenposten welke worden genoemd in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen voor zover die kunnen worden toegerekend aan het uitschrijven van naheffingsaanslagen. Aldus komt de raming welke aan de bepaling van de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslagen ten grondslag ligt, tot stand, aldus verweerder.
4.17.
Deze stellingen van verweerder zijn door eiser niet gemotiveerd betwist.
4.18.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de gemeente Amsterdam in de begroting van de kosten de kosten opnemen welke de gemeente Amsterdam via Cition maakt, mits in die begroting niet een winstopslag van Cition is begrepen en geen kosten zijn opgenomen welke niet in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen zijn genoemd. Gezien de gemotiveerde stellingen van verweerder acht de rechtbank aannemelijk dat in de kostenbegroting uitsluitend de kosten die kunnen worden toegerekend aan het uitschrijven van naheffingsaanslagen zijn opgenomen. De vragen die eiser opwerpt bevatten geen stellingen of bewijzen waaruit voortvloeit dat aannemelijk is dat er in de begroting kosten zijn opgenomen die daarin op grond van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen niet mogen worden opgenomen, of dat de geraamde opbrengsten de geraamde kosten overschrijden. De grief van eiser wordt verworpen.
4.4.2.
Partijen hebben in hoger beroep hun stellingen herhaald en nader toegelicht. De heffingsambtenaar heeft een voorwaardelijk bewijsaanbod gedaan. Het Hof verwijst naar hetgeen is opgenomen in 2.4.6 tot en met 2.4.10.
4.4.3.
Het Hof komt tot dezelfde conclusies als de rechtbank, doch deze behoeven, mede gelet op het debat in hoger beroep, een wat bredere motivering.
4.4.4.1. Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet, worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.
Ingevolge het zevende lid worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de kosten die bij een naheffingsaanslag parkeerbelasting in rekening worden gebracht, en wordt het bedrag van de in rekening te brengen kosten in de belastingverordening bepaald.
4.4.4.2. Aan het in artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet bepaalde is uitvoering gegeven in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit).
Ingevolge het eerste lid van dat artikel kunnen de gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:
a. vaste informatieverwerkingskosten;
b. variabele informatieverwerkingskosten;
c. kosten van afschrijving;
d. kosten van interest;
e. personeelskosten;
f. overheadkosten, welke ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.
4.4.4.3. Ingevolge het tweede lid van artikel 2 van het Besluit stelt de raad op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht.
4.4.5.
Voor het onderhavige geval staat vast dat het bedrag van de in rekening te brengen kosten in de Verordening is bepaald op (uiteindelijk) € 51,90, dat in de bij de Verordening horende Tarieventabel een raming is gemaakt waarbij de kosten per naheffingsaanslag uitkomen op € 53,22 en dat de in de raming genoemde kostenposten overeenkomen met die welke in artikel 2, eerste lid, van het Besluit worden genoemd.
4.4.6.
Zoals volgt uit de in 2.3.3 vermelde passage uit het verweerschrift in eerste aanleg en
de in 2.4.10 vermelde passage uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof, worden de desbetreffende kosten als zodanig verantwoord door Cition, en worden deze kosten niet als zodanig doorbelast aan de gemeente/de stadsdelen. Voor (het totaal van) haar diensten brengt Cition een fee in rekening aan de gemeente/de stadsdelen.
4.4.7.
Aan de omstandigheid dat de gemeente de in artikel 2 van het Besluit genoemde kosten niet (zelf) maakt - zij betaalt slechts een fee aan Cition - verbindt belanghebbende de gevolgtrekking dat de heffingsambtenaar van de gemeente bij het opleggen van een naheffingsaanslag (in het geheel) geen kosten in rekening mag brengen. De heffingsambtenaar betwist deze stelling.
4.4.8.
Het Hof is van oordeel dat tekst noch strekking van artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet in verbinding met artikel 2 van het Besluit, nopen tot de door belanghebbende gemaakte gevolgtrekking. De tekst van die bepalingen houdt niet in dat sprake dient te zijn van kosten die als zodanig in de boekhouding van de gemeente worden verantwoord. De strekking van de onderhavige tariefvoorschriften ligt naar 's Hofs oordeel veeleer in de waarborg die (potentiële) belastingschuldigen daaraan kunnen ontlenen dat zij niet méér kosten verschuldigd kunnen worden dan de – realistisch te begroten - kosten die daadwerkelijk zijn verbonden aan het innen van niet betaalde parkeerbelasting.
In de omstandigheid dat in artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt gesproken over 'gemeentelijke kosten' vindt het Hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, nu de onderhavige kosten uiteindelijk voor rekening van de gemeente komen. Hierbij neemt het Hof - voor zoveel nodig - in aanmerking dat de aandelen van Cition voor 100% in handen zijn van de gemeente.
4.4.9.1. Voor zover belanghebbende de juistheid van de raming als zodanig heeft betwist, overweegt het Hof als volgt.
4.4.9.2. Op grond van de schriftelijke toelichting als vermeld in 2.4.3 en de ter zitting van het Hof gegeven toelichting (zie met name hetgeen in 2.4.10 is vermeld) is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar tegenover de onvoldoende gemotiveerde betwisting door belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de begroting berust op reële, aan de bedrijfsadministratie van Cition ontleende, gegevens, en dat op grond daarvan verantwoorde prognoses en redelijke toerekeningen zijn gemaakt.
4.4.9.3. Met betrekking tot de geraamde personeelskosten overweegt het Hof, meer in het bijzonder, dat de personeelslasten ter zake van de parkeercontroleurs – van wie de heffingsambtenaar onbetwist heeft gesteld dat zij uitsluitend belast zijn met het ‘rondlopen en uitdelen van bonnetjes’ - voor het volle bedrag in de raming mogen worden meegenomen. Die kosten vloeien rechtstreeks voort uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, zoals door dit Hof is beslist in zijn uitspraak van 29 augustus 2003, 01/03183, LJN: AL3288, en behoeven dus, anders dan belanghebbende verdedigt, niet voor een bepaald deel (bijvoorbeeld voor zover zij aan preventie en voorlichting zouden zijn toe te rekenen) uit de geraamde kosten van naheffing te worden geëlimineerd.
4.4.10.
Gelet op de strekking en de functie van de tariefvoorschriften treedt het Hof niet in een beoordeling van de overige door belanghebbende opgeworpen vragen naar de financiële relatie tussen de gemeente en Cition. De discussie of de gemeente en/of Cition ‘winst maakt’ is binnen het te hanteren toetsingskader op zichzelf niet relevant. De stelling van belanghebbende dat de winst van Cition van invloed moet zijn op de kostenraming leidt niet tot een ander oordeel, nu, zoals in 4.4.9 is overwogen, de gepresenteerde kostenraming realistisch was.
4.4.11.
Gelet op hetgeen is overwogen en beslist in 4.4.9 en 4.4.10 heeft het Hof geen behoefte aan nadere bewijsvoering door de heffingsambtenaar. Aan het voorwaardelijke bewijsaanbod wordt niet toegekomen. Het Hof zal de gesloten enveloppe retourneren aan de afzender.
Slotsom
Uit al het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is. Het Hof zal daarom de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, J.P. Kruimel en J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 5 december 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.