Hof 's-Gravenhage, 22-11-2011, nr. 200.078.024-01
ECLI:NL:GHSGR:2011:BX6588
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
200.078.024-01
- LJN
BX6588
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BX6588, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 22‑11‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1460, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
overeenkomst van geldlening, side-letter, taalkundige uitleg contractsbepaling, geen reden tot matiging dwangsom
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civielrecht
Zaaknummer : 200.078.024/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 347056/HA ZA 09-3028
ARREST d.d. 22 november 2011
inzake
[appellant]
wonende te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M..K. Rack te Amsterdam
tegen
EDANGE HOLDING B.V.
gevestigd te Wassenaar,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Edange,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
Het geding
- 1.
Bij exploot van 2 november 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van 4 augustus 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven tegen dit vonnis aangevoerd, die door Edange bij een memorie van antwoord zijn bestreden. Partijen hebben hun zaak vervolgens ter zitting van 6 oktober 2011 door hun raadslieden doen bepleiten, zulks aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen arrest gevraagd, waartoe zij beide hebben verwezen naar de reeds overgelegde kopie-dossiers.
Beoordeling van het hoger beroep
- 2.
Het hof gaat uit van de in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 opgenomen feiten. Met inachtneming van hetgeen overigens uit overgelegde producties als vaststaand blijkt, gaat het in deze zaak om het volgende.
- 3.
Op 23 mei 2006 hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten (hierna ook: de overeenkomst), waarbij Edange aan [appellant] tegen een rente van 5 % per jaar een bedrag van € 900.000,- heeft geleend. De overeenkomst had een looptijd van drie jaar en eindigde derhalve in mei 2009. Onder de nadere bepalingen is in de overeenkomst tevens opgenomen dat Edange voor het afsluiten van de lening een provisie ontvangt, welke naar een verdeelsleutel van 70 % ([appellant]) tegen 30 % (Edange) wordt berekend “over de door [appellant] in de toekomst te ontvangen uitkering uit de erfenis van zijn vader dan wel moeder”. In een door partijen op 24 mei 2006 ondertekende “side letter” is hieraan toegevoegd dat deze verdeling pas wordt toegepast na aftrek van een bedrag van € 500.000,- wegens de op voorhand op dit bedrag geschatte kosten voor het met de hulp van derden “binnenhalen” van de erfenis. Tot zekerheid voor de nakoming van zijn (terug)betalingsverplichtingen uit de geldlening heeft [appellant] in de overeenkomst en in latere overeenkomsten ten behoeve van Edange een pandrecht verstrekt op diverse schilderijen en één sculptuur en heeft hij zich tevens ertoe verplicht om “wanneer [appellant] niet aan zijn verplichtingen kan voldoen aan het einde van de looptijd (….) het appartement in Thailand aan Edange over te dragen tegen een bedrag van € 200.000,-“ Drie van de in pand gegeven schilderijen zijn op 25 april 2007 op een openbare veiling bij Christie’s ter verkoop aangeboden. De moeder van [appellant] heeft op 2 mei 2007 onder Christie’s op (de opbrengst van) deze schilderijen conservatoir beslag gelegd.
- 4.
Stellende dat haar vordering uit de overeenkomst met het door de moeder van [appellant] gelegde conservatoire beslag opeisbaar is geworden heeft Edange in dit geding, voor zover thans nog van belang, gevorderd (1) dat [appellant] wordt veroordeeld tot (terug)betaling van de geleende geldsom, vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar vanaf 21 augustus 2009, (2) dat voor recht wordt verklaard dat Edange na een eerste toedeling aan [appellant] van € 500.000,- uit de erfenis recht heeft op 30 % van het saldo van de door [appellant] in de toekomst te ontvangen uitkering uit de erfenis van zijn vader, (3) dat [appellant] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de overdracht van het appartement in Bangkok op straffe van een dwangsom, alsmede (4) dat voor recht wordt verklaard dat [appellant] gehouden is de schilderijen en gelden onder Christie’s aan Edange af te (laten) geven. In het bestreden vonnis is het door Edange gevorderde toegewezen, waarbij aan het sub 3 gevorderde een dwangsom is verbonden van € 5.000,- voor iedere dag dat [appellant] na ommekomst van acht dagen na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen.
- 5.
Met zijn eerste en tweede grief keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering uit de geldlening opeisbaar is geworden na de beslaglegging van de moeder van [appellant]. De grief kan [appellant] echter niet baten, omdat de looptijd van de geldlening inmiddels is verstreken en [appellant] derhalve reeds uit dien hoofde tot (terug)betaling van de hoofdsom met de uit de geldlening voortvloeiende rente, kosten en provisies is gehouden. Een rentebelang heeft [appellant] evenmin, aangezien de (neven)vordering van Edange tot betaling van de wettelijke rente vanaf de datum waarop de onderscheiden bedragen opeisbaar zijn geworden in het bestreden vonnis is afgewezen en over dit laatste niet (incidenteel) is geklaagd.
- 6.
In (de toelichting op) zijn derde grief betoogt [appellant] dat het in de overeenkomst opgenomen provisiebeding van 30 % van de nalatenschap onredelijk hoog is en dat dit beding onder dwang tot stand is gekomen, waarbij Edange als rechtspersoon misbruik heeft gemaakt van de zwakkere positie van [appellant] als particulier. [appellant] heeft hierbij verwezen naar de bij conclusie van antwoord overgelegde, op 24 mei 2009 gedateerde verklaring van [getuige], die daarin aangeeft bij de diverse besprekingen tussen partijen aanwezig te zijn geweest. Volgens [appellant] dient dit beding om die reden vernietigd te worden.
- 7.
Ook deze grief faalt. [appellant] heeft geen nadere feiten gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat sprake is geweest van door Edange uitgeoefende dwang en ook de verklaring van [getuige] vermeldt daar niets over. Dat een provisiepercentage van 30 onredelijk hoog zou zijn valt ook niet in te zien tegen de achtergrond van het feit dat [appellant] in eerdere overeenkomsten van geldlening met Edange een rentepercentage van 12 was overeengekomen, terwijl in de onderhavige overeenkomst een aanzienlijk lager rentepercentage van 5 is afgesproken. Daarbij komt dat de “verdeling” op basis van het afgesproken percentage 30/70 blijkens de side letter van 24 mei 2006 pas zou plaatsvinden na aftrek van een eerste toedeling uit de erfenis aan [appellant] van € 500.000,- wegens op voorhand op dat bedrag geschatte kosten en de geldlening volgens de onbestreden stellingen van Edange nu juist werd aangegaan met het doel [appellant] financieel in staat te stellen de erfeniskwestie tot een oplossing te brengen.
- 8.
Blijkens zijn vierde grief is [appellant] van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet de gehele waarde van het appartement in Bangkok in mindering komt op de vordering van Edange. Volgens [appellant] is sprake van twee appartementen en is de totale waarde daarvan € 375.000,-. Het in de overeenkomst genoemde bedrag van € 200.000,- betrof volgens [appellant] slechte een geschatte minimale waarde van (alleen) het grote appartement. [appellant] is voorts van mening dat de huidige waarde van het appartement, dan wel de twee appartementen, opnieuw vastgesteld moet worden naar objectieve maatstaven en dat het appartement in plaats van rechtsreeks overgedragen te worden aan Edange, verkocht zou moeten worden middels een onafhankelijke derde.
- 9.
Deze grief lijdt eveneens schipbreuk. Reeds in de conclusie van antwoord heeft [appellant] aangegeven dat hoewel voorheen sprake was van twee appartementen (blijkens de conceptbrief van 24 mei 2007, prod. 7 cva, van de toenmalige raadsman van [appellant] hadden die appartementen de nummers 1504 en 1503), inmiddels door de verwijderde tussenmuur sprake is van één groot appartement. Indien, zoals [appellant] stelt, niet dit samengevoegde appartement, maar slechts één van de appartementen 1504 of 1503 zou zijn bedoeld, dan had het in de rede gelegen dat dat nummer in de overeenkomst was opgenomen of dat het bedoelde appartement anderszins nader was gepreciseerd. Nu dat niet is gebeurd en in de geldleningsovereeenkomst slechts wordt gesproken van “het appartement in Thailand” brengt een taalkundige uitleg van deze bepaling met zich dat daarmee het samengevoegde appartement is bedoeld. [appellant] heeft voorts geen feiten gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat partijen ondanks de duidelijke bewoordingen waarin deze bepaling is gesteld iets anders hebben bedoeld, althans dat Edange redelijkerwijs had moeten begrijpen dat met de in de overeenkomst opgenomen passage omtrent het appartement in Thailand slechts een onverdeelde helft was bedoeld. Dat de (totale) waarde van het (samengevoegde) appartement thans € 375.000,- zou bedragen is door [appellant] overigens op geen enkele manier gestaafd, waarbij het hof nog in aanmerking neemt dat Edange onbetwist heeft aangevoerd dat de waarde van het appartement door partijen destijds welbewust op (slechts) de executiewaarde is gesteld omdat de desbetreffende bepaling vooral was bedoeld “als stok achter de deur” en voorts dat het met het hier bedoelde appartementsrecht, blijkens eerdergenoemde concept-brief van 24 mei 2007, slechts zou gaan om (de overname van) een lease- of huurcontract.
- 10.
De vijfde grief is gericht tegen de door de rechtbank aan de veroordeling tot het verlenen van medewerking aan de overdracht van het appartementsrecht verbonden dwangsom. [appellant] betoogt in zijn grief dat het voor hem onmogelijk is om binnen korte tijd een overdracht tot stand te brengen omdat de waarde van het appartement eerst opnieuw moet worden vastgesteld. Volgens [appellant] heeft de rechtbank de ingangsdatum van de dwangsom op te korte termijn gesteld en de dwangsom ten onrechte niet gematigd. Met Edange is het hof echter van oordeel dat het enkele feit dat het appartementsrecht zich in Thailand bevindt of eerst opnieuw zou moeten gewaardeerd, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende is voor de conclusie dat [appellant] zich in de onmogelijkheid bevindt om (tijdig) aan de veroordeling te voldoen en voorts dat het gelet op de weigerachtige houding van [appellant] om aan de (terug)betalingsverplichtingen uit de geldleningsovereenkomst, waarvan de looptijd reeds lang is verstreken, te voldoen niet valt in te zien waarom tot matiging van de dwangsom zou moeten worden overgegaan. Ook deze grief kan dus niet tot resultaat leiden.
- 11.
Met zijn zesde grief komt [appellant] op tegen de door de rechtbank afgewezen reconventionele vordering. [appellant] herhaalt hier zijn stelling dat hij buiten de geldleningsovereenkomst met Edange is overeengekomen dat de laatste hem met raad en daad terzijde zou staan bij de afwikkeling van de erfenis van zijn vader, dat Edange daarin is tekortgeschoten en dat hij door deze wanprestatie een schade lijdt van € 18.000.000,-, overeenkomende met het verschil tussen enerzijds het bedrag uit de erfenis waarop hij recht zou hebben en anderzijds het bedrag dat hij feitelijk uit de erfenis zal gaan ontvangen. [appellant] is van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn bewijsaanbod op dit punt heeft gepasseerd en heeft van zijn stellingen andermaal bewijs aangeboden.
- 12.
Tegenover de stelling van Edange dat de door haar aan [appellant] te verlenen bijstand bij de afwikkeling van de erfenis uitsluitend bestond uit het verstrekken van de daarvoor benodigde financiële middelen heeft [appellant] niet nader aangegeven welke vorm van bijstand van de zijde van Edange nog meer werd verwacht. Voor zover in dat verband zou moeten worden uitgegaan van hetgeen dienaangaande in de door [appellant] in het geding gebrachte verklaring van [getuige] van 24 mei 2009 is opgenomen (dat “hr. de Kroes zelf inspanningen zou verrichten en adviezen geven om hr. [appellant] te begeleiden bij de erfeniskwestie”) geldt dat niet concreet en specifiek is gesteld of anderszins is gebleken in welk opzicht Edange daarin is tekortgeschoten en evenmin dat en hoe de door [appellant] gevorderde schadevergoeding daarmee in verband te brengen is. Het bewijsaanbod van [appellant] dient dan ook bij gebrek aan deugdelijke stellingen terzake te worden gepasseerd, zodat ook de laatste grief [appellant] niet kan baten.
- 13.
Nu geen van de grieven slaagt zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. Bij deze uitslag past een kostenveroordeling ten laste van [appellant].
Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 augustus 2010;
- -
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Edange tot op heden vastgesteld op € 4.650,- aan griffierecht en op € 11.685,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Tan-de Sonnaville, A.E.A.M. van Waesberghe en
- F.
Waardenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2011
in aanwezigheid van de griffier.