HR (A-G), 14-02-2012, nr. 10/03436
ECLI:NL:PHR:2012:BU6034
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
14-02-2012
- Zaaknummer
10/03436
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BU6034
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU6034, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU6034
Conclusie 14‑02‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 12 juli 2010 verdachte wegens (feit 1) ‘diefstal’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr en wegens (feit 2) ‘handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ tot een geldboete van EUR 400,- (vierhonderd euro) met vervangende hechtenis van 8 (acht) dagen, doch geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. H. Oldenhof, advocaat te 's‑Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld en bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van de (winkel)diefstal (feit 1). Het middel beoogt kennelijk te klagen over het feit dat de gebezigde bewijsmiddelen de bewezen verklaarde bestanddelen niet afdekken.
4.
Bewezen verklaard is dat: ‘hij op 25 november 2009 te 's‑Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een verpakking inhoudende een fles scheergel en een scheermesje, in elk geval enig goed toebehorend aan Kruidvat (filiaal Grote Markstraat), in elk geval aan een ander dan aan verdachte’. De twee gebezigde bewijsmiddelen zijn vervat in een afzonderlijke bijlage. Het eerste bewijsmiddel is een aangifteformulier winkeldiefstal opgemaakt en ondertekend door een medewerker (van Kruidvat) en twee met naam genoemde, maar niet verder aangeduide personen van de politie Haaglanden. Het tweede bewijsmiddel is een proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden van opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Het derde bewijsmiddel bevat een verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg.
5.
Blijkens het eerste bewijsmiddel heeft de medewerker (van Kruidvat) namens Kruidvat Grote Marktstraat 36–40 te Den Haag aangifte gedaan en verklaart hij dat niemand toestemming is gegeven het goed (gedoeld wordt op de geschenkverpakking Gillette), welke de onderneming in eigendom toebehoort, weg te nemen en zich zonder betaling toe te eigenen. Hij relateert dat hij op 25 november 2009 heeft gezien dat ‘meneer 1 pak Gillette geschenkverpakking in z'n jas stopte en vervolgens de winkel uitliep zonder te betalen’. In het tweede bewijsmiddel relateert de opsporingsambtenaar dat desgevraagd de filiaalmanager van Kruidvat antwoordt dat de geschenkverpakking een flesje scheergel en een scheermesje bevat. Als derde bewijsmiddel is de verklaring van verdachte opgenomen: ‘Het klopt dat ik in het Kruidvat was op 25 november 2009 aan de Grote Markstraat’.
6.
Het middel geeft niet uitdrukkelijk aan welk bestanddeel niet is afgedekt en daarom volsta ik met de vaststelling dat deze bewijsmiddelen alle bewezen bestanddelen afdekken en daarmee in de woorden van het middel de conclusie anders dan in het middel betoogd wel dragen. Hetgeen overigens nog wordt opgemerkt in de toelichting op het middel is zo algemeen dat het onvoldoende aanknopingspunt biedt voor bespreking.
7.
Het eerste middel faalt.
8.
Het tweede middel klaagt er over dat het Hof heeft nagelaten op het ‘door de verdediging uitdrukkelijk gevoerde verweer dat er geen sprake is geweest van ‘oogmerk’ zoals opgenomen in de tenlastelegging in te gaan’. Ik begrijp de klacht zo dat het ontbreken van een reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in de tweede volzin van artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv aan de kaak wordt gesteld.
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof 's‑Gravenhage van 28 juni 2010 houdt onder meer in dat de raadsvrouw het woord voert overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities. Die pleitnotities houden onder het kopje ‘Geen oogmerk’ inderdaad enkele zinnen in waarin de raadsvrouw stelt dat er geen oogmerk kan worden bewezen. Daartoe voert ze aan dat oogmerk een bijzondere vorm van opzet is, dat het oogmerk zich niet laat construeren aan de hand van voorwaardelijk opzet bij de verdachte, dat uit de omstandigheid dat verdachte geen geld bij zich had en geen mandje gebruikte misschien wel voorwaardelijk opzet valt af te leiden, maar geen oogmerk en dat voor het bewijs van oogmerk voorwaardelijk opzet niet voldoende is. Een met argumenten geschraagd standpunt dat onmiskenbaar moet leiden tot een bepaalde conclusie vermag ik hier niet in te lezen. Het ingenomen standpunt is te algemeen om te verplichten tot een reactie. Voor zover nodig vindt het zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Immers uit die bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de voorwerpen onder zijn jas stopte. Dat is het uiterlijk gedrag dat als specifiek kan worden beschouwd voor het oogmerk van toe-eigening. Daarover lees ik in de pleitnotitie geen woord.
10.
Het tweede middel faalt.
11.
Het derde middel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van feit 2. Om redenen als in de aanvulling met bewijsmiddelen vermeld is in die aanvulling afgezien van vermelding van de (inhoud) van bewijsmiddelen (houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden) als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv voor het tweede feit. Ik volsta met de constatering dat het derde middel gelet op artikel 359, achtste lid, Sv doel treft.
12.
Het eerste en tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende overweging. Het derde middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft feit 2, tot terugwijzing naar het Hof 's‑Gravenhage opdat de zaak voor wat betreft dat feit opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG