RO 2019/37
Onder welke feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat kennis van een functionaris van rechtspersoon heeft te gelden als kennis van die rechtspersoon?
HR 29-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:467
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 maart 2019
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
18/01396
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS57927:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:467, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑03‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:127, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑05‑2018
- Wetingang
Art. 3:66 BW
Essentie
Toerekening van kennis.
Kan bij een beroep op dwaling door een rechtspersoon de kennis van een functionaris die is opgedaan in een andere hoedanigheid worden toegerekend aan de vertegenwoordigde rechtspersoon?
Samenvatting
Door een Stichting worden fondsen geworven voor de bouw van een mandir (Hindoestaanse tempel) in Almere. Het geschil betreft de donaties gedaan door een adviesbureau (verweerster) aan de Stichting ten behoeve van de bouw van de mandir. Het adviesbureau beroept zich op dwaling en vordert het bedrag van de schenkingen terug. Het adviesbureau stelt dat zij er bij het doen van de schenkingen vanuit is zijn gegaan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.