Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2016, nr. 15/00998
ECLI:NL:GHARL:2016:4086, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-05-2016
- Zaaknummer
15/00998
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:4086, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑05‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:248, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
AR 2016/1554
AR 2016/1567
Uitspraak 18‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Invordering. Bestuurdersaansprakelijkheid. Aansprakelijkstelling. Hof verenigt zich met oordeel rechtbank. Vrijwaringsbeschikking.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00998
uitspraakdatum: 18 mei 2016
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 juni 2015, nummer AWB 14/4573, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Hoorn (hierna: de Ontvanger)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking voor een bedrag van € 67.372 aansprakelijk gesteld voor aan [A] B.V. (hierna: [A] ) opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de periode vierde kwartaal 2011 tot en met december 2013, alsmede voor de belopen invorderingsrente, heffingsrente, verzuimboetes en kosten.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de aansprakelijkstelling beperkt tot de naheffingsaanslagen die betrekking hebben op het tijdvak december 2013 en het bedrag van de aansprakelijkheid nader vastgesteld op € 5.349 exclusief invorderingsrente.
1.3.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Ontvanger in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen. Namens de Ontvanger zijn verschenen [B] en [C] . De Ontvanger heeft een pleitnota overgelegd. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) ingeschreven gestaan als bestuurder van [D] B.V. (hierna: [D] ) in de periode van 1 december 2013 tot en met 1 maart 2014. [D] is de enig aandeelhouder en bestuurder van [A] .
2.2.
Belanghebbende is eind 2013 in aanwezigheid van [E] en [F] naar de KvK gegaan alwaar hij zich per 1 december 2013 heeft laten inschrijven als bestuurder van [D] . [F] was op dat moment bestuurder (van 31 juli 2013 tot en met 1 december 2013) en enig aandeelhouder (van 31 juli 2013 tot en met 1 maart 2014) van [D] .
2.3.
Op 16 februari 2015 is door belanghebbende aangifte gedaan bij de politie Midden-Nederland. In het proces-verbaal van deze aangifte is onder andere het volgende opgenomen.
“In december 2013 ben ik samen met [E] [ [E] ; toevoeging Hof] naar de Kamer van Koophandel (hierna te noemen KvK) in Utrecht gegaan. Ik hoorde [E] tegen de medewerker van de KvK zeggen: “Ik wil deze meneer inschrijven in mijn bedrijf”. Ik zag dat [E] een aantal documenten uit zijn tas haalde en ik hoorde [E] antwoord geven op de vragen van de medewerker van de KvK. Ik hoorde bijvoorbeeld de medewerker aan [E] vragen: “In welke hoedanigheid moet ik de heer [X] inschrijven”. Ik hoorde [E] antwoorden: “Als bestuurder”. Ik zei tegen [E] : “Ik dacht als werknemer”. Ik hoorde de medewerker van de KvK zeggen: “Die variant kennen wij niet”. Ik hoorde [E] tegen de medewerker zeggen: “schrijf meneer [X] maar in als bestuurder”. Ik ben op dat moment hiermee akkoord gegaan en weet nog dat ik een aantal registratie papieren heb moeten ondertekenen. Mijns inziens had ik geen keus. Ik was werkloos sinds 2008 en ik wilde dolgraag een baan. Dit is de reden dat ik instemde met de inschrijving bij de KvK.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Ontvanger bevestigend.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de beschikking aansprakelijkstelling. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft in verband met zijn inkomens- en vermogenspositie verzocht om kwijtschelding van het griffierecht. Belanghebbende heeft dat verzoek met bewijsmiddelen onderbouwd. Bij brief van 19 november 2015 is door de griffier meegedeeld dat voorlopig zal worden afgezien van het heffen griffierecht en dat het Hof zal oordelen omtrent het verzoek om kwijtschelding. Het Hof acht het niet aannemelijk dat sinds 19 november 2015 een betekenisvolle wijziging in belanghebbendes inkomens- en vermogenspositie is opgetreden en verleent in verband met die omstandigheid, die daartoe naar het oordeel van het Hof aanleiding geeft, kwijtschelding van het griffierecht.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt dit oordeel over en maakt de door de Rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.
4.3.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep nader heeft gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden. De door [G] ondertekende verklaring (aangeduid als ‘vrijwaringsbeschikking’) kan niet het door belanghebbende gewenste resultaat hebben, nu deze persoon, anders dan in de verklaring wordt gesteld, niet directeur of aandeelhouder van [D] was op enig moment dat [F] in het handelsregister als directeur of aandeelhouder stond ingeschreven.
4.4.
Ook het feit dat [F] feitelijk ongeschikt zou zijn (geweest) om in het handelsregister als aandeelhouder of bestuurder van [D] ingeschreven te staan, brengt het Hof, wat er verder zij van die stelling, niet tot een ander oordeel, nu vaststaat dat [F] eind 2013 formeel bevoegd was belanghebbende als bestuurder te doen inschrijven in het handelsregister.
4.5.
Ook het standpunt van belanghebbende dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor belastingschulden van [A] , omdat hij geen overeenkomst heeft getekend waaruit blijkt dat hij een dergelijke aansprakelijkheid heeft aanvaard faalt, nu deze aansprakelijkheid voortvloeit uit artikel 36 van de Invorderingswet 1990.
4.6.
Ten slotte brengt ook de omstandigheid dat de politie strafrechtelijke aangiftes die belanghebbende heeft gedaan (vooralsnog) niet heeft willen of kunnen onderzoeken, het Hof niet tot een ander oordeel.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. R.A.V. Boxem, voorzitter, A.J.H. van Suilen en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Wasch als griffier.
De beslissing is op 18 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Wasch) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 mei 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.