Met weglating van voetnoten.
HR, 21-06-2022, nr. 21/02646
ECLI:NL:HR:2022:910
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/02646
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:910, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:390
ECLI:NL:PHR:2022:390, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:910
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2022
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02646 J
Datum 21 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juni 2021, nummer 21-002871-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.R. Kops, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Straatroof. Middel klaagt over verwerping verweer dat herkenningen van verdachte door verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet tot bewijs kunnen dienen. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02646 J
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 22 juni 2021 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 augustus 2020 vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en het vonnis voor het overige bevestigd met aanvulling en verbetering van gronden. Bij dit vonnis is de verdachte in de zaak met parketnummer 16-265381-19 veroordeeld wegens “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” en in de zaak met parketnummer 16-272199-19 wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen”. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 157 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest en met een bijzondere voorwaarde zoals in het arrest omschreven. Verder heeft het hof beslist op de vordering van een benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
2. Er bestaat samenhang met de zaak met nr. 21/02600. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel klaagt dat het hof bij de verwerping van het verweer van de verdediging dat de herkenningen door de verbalisanten niet voldoende betrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs kunnen dienen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-265381-19 tenlastegelegde feit heeft gepleegd een motivering heeft gebruikt die niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, althans de motivering niet zonder meer begrijpelijk is.
5. Ten laste van de verdachte is in het door het hof bevestigde vonnis in de zaak met parketnummer 16-265381-19 bewezenverklaard dat hij:
“op 5 november 2019 te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren, tezamen en in vereniging met een ander, een horloge, dat aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [betrokkene 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [betrokkene 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- met kracht tegen de fiets van voornoemde [betrokkene 1] te trappen of te duwen en
- voornoemde [betrokkene 1] vast te pakken en
- voornoemde [betrokkene 1] op de grond te duwen en
- de knie tegen het bovenlichaam van voornoemde [betrokkene 1] te drukken,
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde breuk van de elleboog, ten gevolge heeft”.
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende, in het door het hof bevestigde vonnis weergegeven bewijsmiddelen:1.
“ [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op 5 november 2019 tussen 14.04 uur en 14.15 uur op de N201 richting Vreeland fietste en dat hij op een gegeven moment van achteren een scooter aan hoorde komen rijden. Toen de scooter vlak bij hem was, hoorde hij dat de scooter wat afremde. Ineens voelde hij een harde klap tegen zijn fiets en voelde dat er tegen zijn fiets werd geduwd of getrapt.
[betrokkene 1] zag iemand naast hem staan en hij zag dat er verderop een jongen op een scooter stond te wachten. Hij werd door de jongen die naast hem stond vastgepakt en op de grond geduwd. [betrokkene 1] kwam hierdoor ten val en hij voelde pijn in zijn rechterarm. De jongen die hem op de grond geduwd had, zette vervolgens zijn knie op het bovenlichaam van [betrokkene 1] en duwde zijn gewicht op zijn lichaam. De jongen pakte vervolgens het horloge, een (nep) Rolex, van [betrokkene 1] . De jongen sprong hierna achterop de scooter en de bestuurder van de scooter reed weg.
[betrokkene 1] heeft hierdoor een gecompliceerde breuk aan zijn elleboog opgelopen. Hij is geopereerd aan zijn ellebooggewricht, waarbij een botrepositie heeft plaatsgevonden en schroeven zijn geplaatst. De geschatte duur van genezing is vijf maanden. Het is nog onduidelijk of de functie van de rechterarm volledig zal herstellen.
De getuige [betrokkene 2] zag een jongen voorovergebogen staan en zag dat deze jongen door een andere jongen stevig werd vastgehouden. De andere jongen was bezig iets los te rukken. Naast deze jongens zag [betrokkene 2] een scooter staan met één persoon erop.
De getuige [betrokkene 3] zag op 5 november 2019 op het fietspad langs de N201 een jongen met een fiets op de grond liggen. Hij zag dat vanaf deze jongen twee jongens kwamen. De jongens stapten op een scooter en reden weg.
De bestuurder van de scooter droeg een donkerblauwe joggingbroek, zwarte schoenen met een zwarte zool en grijs vest met capuchon over zijn hoofd met daaronder een zwarte muts.
De bijrijder droeg een zwarte jas met capuchon, lichtgrijze spijkerbroek met gaten, witte Nike Air Force schoenen.
Beiden reden op een donkerblauwe scooter voorzien van het kenteken [kenteken]. De vriendin van [betrokkene 3] had de jongens gefilmd.
Uit navraag bij de RDW bleek de tenaamgestelde voor het kenteken [kenteken] [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 2003, te zijn.
[betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 2003, heeft verklaard dat hij op 5 november 2019 de bestuurder van de scooter was.
Door verbalisant [verbalisant 1] zijn de camerabeelden van de school van verdachte van 5 november 2019 bekeken. Door verbalisant werd het volgende waargenomen:
- om 13.10 uur liep verdachte met een telefoon aan zijn oor door de aula en om 13.40 uur verliet hij de school. Verdachte droeg witte gympen, een grijsblauwe spijkerbroek met scheuren en een rood/zwart vest of jas;
- zodra verdachte buiten was zag verbalisant dat de kleur van de broek van verdachte met het buitenlicht grijs in plaats van blauw was;
- verdachte stond ongeveer tien minuten op de hoek van de straat -kennelijk op iemand te wachten- en was verschillende keren aan het telefoneren;
- om 13.51 uur stapte verdachte achter op een donkerkleurige scooter, vervolgens reed de scooter uit beeld;
- de bestuurder van de scooter had een grijze hoodie aan, met daarover heen een zwarte jas. Hij droeg verder een donkerkleurige broek en zwarte schoenen.
De afstand van de fietsroute tussen de school van verdachte en de plaats waar de straatroof heeft plaatsgevonden is 8 kilometer en kan bij een gemiddelde snelheid van 40 km/u in 12 minuten afgelegd worden.
Uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat er op 5 november 2019 om 13.06 uur, 13.24 uur, 13.49 uur en 13.50 uur contact is geweest met de telefoon van [betrokkene 4], waarbij werd gebeld vanaf de telefoon van verdachte [verdachte] . Op 5 november 2019 om 13.58 uur straalt de telefoon van verdachte de zendmast aan de Kapittelweg in Hilversum aan, vlakbij de locatie van de straatroof.
Door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn de beelden die op 5 november 2019 zijn gemaakt van de daders van de straatroof bekeken.
[verbalisant 2], jeugdagent van de wijk waar verdachte woont, herkende de bijrijder van de scooter als [verdachte] . Verbalisant herkende [verdachte] aan zijn:
- normaal tot stevige postuur,
- Marokkaans uiterlijk,
- opvallend grote neus,
- uiterlijk.
[verbalisant 3], wijkagent van de wijk waar verdachte woont, herkende de bijrijder van de scooter als [verdachte] . Verbalisant herkende [verdachte] aan zijn:
- normaal tot krachtig postuur
- Noord Afrikaans/Arabisch uiterlijk
- grote neus.”
7. Verder bevat het door het hof bevestigde vonnis de volgende bewijsoverwegingen:
“Bijrijder scooter
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde feiten en omstandigheden volgt dat:
- [betrokkene 4] ten tijde van de straatroof de bestuurder van de scooter is geweest.
- De straatroof tussen 14.04 uur en 14.15 uur is gepleegd.
- Verdachte vrijwel direct na het laatste telefonische contact met [betrokkene 4] om 13.51 uur achter op een scooter is gestapt.
- De scooter en de bestuurder van de scooter waar verdachte achterop is gestapt, passen binnen het signalement van de scooter en de bestuurder die betrokken waren bij de straatroof.
De scooter waar verdachte achterop stapte is, net als de scooter van [betrokkene 4], donker van kleur. De bestuurder van de scooter waar verdachte achterop stapte droeg een zwarte jas, met daaronder een grijze hoodie, zwarte schoenen en een donkere broek. [betrokkene 4] droeg ten tijde van de straatroof soortgelijke kleding, te weten een grijze hoodie, een donkerblauwe jogging broek en zwarte schoenen. [betrokkene 4] droeg op dat moment geen zwarte jas, de bijrijder wel.
- Verdachte past in het signalement van de dader, tevens de bijrijder van de scooter, van de straatroof. Verdachte droeg op 5 november 2019 op school en bij het verlaten van de school een rood/zwarte jas of vest, een grijze/blauwgrijze broek met scheuren en witte sneakers. De bijrijder van de scooter droeg ten tijde van de straatroof een grijze broek met scheuren, witte sneakers en een zwarte jas.
- Tussen het moment dat verdachte achterop de scooter stapte en het moment dat de straatroof plaatsvond, zit voldoende tijd om de afstand tussen de school van verdachte en de plaats van de straatroof af te leggen.
- De zendmastgegevens betreffende de locatie van de telefoon van verdachte, sluiten verdachte niet uit als één van de daders van de straatroof. Deze gegevens bevestigen dat verdachte ten tijde van de straatroof in de buurt was.
- Verdachte is door twee verbalisanten, die werkzaam zijn in de wijk waar verdachte woont en verdachte ambtshalve kennen en regelmatig contact met hem hebben, herkend als de bijrijder op de scooter.
Verklaringen verdachte
De rechtbank acht de verklaringen die verdachte, geconfronteerd met voormelde feiten en omstandigheden, heeft afgelegd, niet aannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte vervolgens verklaard dat hij op het moment van de straatroof thuis was.
Ter terechtzitting is verdachte van die verklaring teruggekomen, en heeft hij verklaard dat hij op 5 november 2019 gebeld was door [betrokkene 4], die vertelde dat hij ergens in Kortenhoef iemand van een horloge wilde beroven. [betrokkene 4] had niet gezegd waar dat precies was. Verdachte zou niet bij de beroving zijn geweest en niets hebben gezien, maar hij is door iemand opgehaald en op de plaats van de beroving gaan kijken wat er zou gebeuren.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte naar de plaats van de straatroof is gereden, terwijl hij alleen wist dat ergens in Kortenhoef een beroving plaats zou vinden. Voorts is verdachte niet bereid om de naam van degene met wie hij naar de plaats van de overval zou zijn gereden te noemen, waardoor het niet mogelijk is om deze verklaring te verifiëren. Overigens was verificatie al niet meer mogelijk, aangezien verdachte eerst op zitting met deze verklaring kwam. Indien deze lezing van verdachte juist zou zijn, was het in zijn belang om dit aanstonds bij de politie te vertellen, omdat de persoon bij wie hij achter op de scooter zou zijn gestapt, zijn alibi had kunnen bevestigen. Bij zijn laatste woord verklaarde verdachte ineens dat hij wel wist waar de beroving had plaatsgevonden. Hij had naar de telefoon van [betrokkene 4] gebeld en zijn oproep zou beantwoord zijn door degene die toen bij [betrokkene 4] was en die persoon vertelde waar zij waren. De rechtbank acht deze aanvullende verklaring ongeloofwaardig, omdat verdachte kort voor de straatroof contact had met [betrokkene 4] en het onwaarschijnlijk is dat [betrokkene 4] vervolgens zijn telefoon heeft afgestaan.
Uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte volgt dat het laatste contact tussen de telefoons van verdachte en [betrokkene 4] om 13.50 uur was, derhalve zeer kort voordat verdachte om 13.51 uur achter op de scooter was gestapt. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank eerder op dat [betrokkene 4] en verdachte met elkaar communiceerden over het moment waarop verdachte opgehaald zou worden. De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat verdachte op het moment dat hij zijn school verliet telefonisch contact met [betrokkene 4] heeft gehad en met hem heeft afgesproken dat [betrokkene 4] hem op kwam halen. Verdachte is vervolgens bij [betrokkene 4] achter op de scooter gestapt. Verdachte heeft onderweg de zwarte jas van [betrokkene 4] over zijn rood/zwarte vest/jas aangetrokken, waarschijnlijk om herkenning te voorkomen. Vervolgens zijn zij achter het slachtoffer [betrokkene 1] aangereden en heeft de straatroof plaats gevonden.
Herkenningen verdachte
De rechtbank acht de herkenningen zoals deze zijn gedaan door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], anders dan de raadsman, voldoende specifiek en onderscheidend. De rechtbank overweegt daartoe dat niet slechts de neus van de bijrijder op de scooter zichtbaar is, maar ongeveer driekwart van zijn gezicht. Daarnaast is het postuur van de bijrijder zichtbaar. Beide verbalisanten kennen verdachte ambtshalve, hebben regelmatig contact met verdachte en hebben gedetailleerd beschreven waaraan zij de bijrijder op de scooter herkennen als verdachte.
Daar komt bij dat ook de grijze/blauwgrijze broek met diverse scheuren en witte sneakers overeenstemmen met de kleding en schoenen die verdachte die dag droeg.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat hetgeen de raadsman heeft gesteld over de wijze waarop de herkenningen volgens hem tot stand zouden zijn gekomen, namelijk dat “het voor de hand ligt dat men eerst de - op de beelden duidelijk zichtbare - medeverdachte heeft herkend en vervolgens bij de herkenning van verdachte heeft gevist uit een vijver met bekenden van deze medeverdachte”, niet is onderbouwd.
Zendmasten
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte, gelet op de zendmastgegevens betreffende de locatie van zijn telefoon, geen tijd heeft gehad om een straatroof te plegen.
De rechtbank overweegt dat het enkele gegeven dat er vrij weinig tijd zit tussen het aanstralen van de zendmast op de Kapittelweg in Hilversum om 13.58 uur, vlakbij de plaats van de straatroof, en het moment waarop de telefoon de zendmast om 14.11 uur de Beckmanstraat in Breukelen aanstraalde, niet maakt dat verdachte geen tijd zou hebben gehad om de beroving te plegen.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat de medeverdachte [betrokkene 4] verdachte niet alleen heeft opgehaald van school, zijn jas heeft geleend, naast het slachtoffer is gaan rijden en vaart heeft geminderd in de nabijheid van het slachtoffer, waardoor verdachte de kans kreeg om het slachtoffer van zijn fiets te duwen of te trappen teneinde hem te beroven van zijn horloge. Bovendien heeft [betrokkene 4] ervoor gezorgd dat hij en verdachte nadat het feit gepleegd was, er snel vandoor konden gaan. Deze gang van zaken wijst op een nauwe en bewuste samenwerking tussen [betrokkene 4] en verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [betrokkene 1] , gelet op de aard van het letsel, het operatief ingrijpen, de geschatte duur van de genezing en de onzekerheid of er wel of niet een volledig herstel zal volgen, gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als bijrijder van de scooter degene is geweest die het slachtoffer van zijn horloge heeft beroofd, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.”
8. Daarnaast houdt het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Aanvullingen
Het hof vult aan dat de straatroof plaatsvond op de Vreelandseweg, Kortenhoef, binnen de gemeente Wijdemeren. (Proces-verbaal aangifte [betrokkene 1] , doorgenummerde pagina 7)
Op pagina 6 van het vonnis onder het kopje ‘herkenningen’ heeft de rechtbank het volgende overwogen: Daarnaast merkt de rechtbank op dat hetgeen de raadsman heeft gesteld over de wijze waarop de herkenningen volgens hem tot stand zouden zijn gekomen, namelijk dat “het voor de hand ligt dat men eerst de - op de beelden duidelijk zichtbare – medeverdachte heeft herkend en vervolgens bij de herkenning van verdachte heeft gevist uit een vijver met bekenden van deze medeverdachte”, niet is onderbouwd. Het hof vult deze overweging als volgt aan. Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft gesteld, in het licht van hetgeen zichtbaar is op de beelden in het dossier en de door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] genoemde kenmerken, niet maakt dat de herkenning van de verdachte onbetrouwbaar is. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat beide verbalisanten in het kader van hun functies als jeugdagent en wijkagent verdachte vaker hebben gezien en regelmatig contact met hem hadden.
Voorts vult het hof de overweging van de rechtbank onder het kopje ‘zendmasten’ op pagina 6 van het vonnis aan met de volgende overwegingen. Het feit dat een telefoon aanstraalt op een bepaalde zendmast betekent niet dat de telefoon zich op de locatie van de zendmast bevindt, nu een telefoon aanstraalt op een zendmast die bereikbaar en beschikbaar is. Het is daarom goed mogelijk dat de afstand tussen twee aangestraalde zendmasten groter is dan de afstand tussen de twee locaties waar de telefoon zich bevond.
Verbetering
Onder het kopje ‘medeplegen’ op pagina 6 van het vonnis heeft de rechtbank overwogen: De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat de medeverdachte [betrokkene 4] verdachte niet alleen heeft opgehaald van school, zijn jas heeft geleend, naast het slachtoffer is gaan rijden en vaart heeft geminderd in de nabijheid van het slachtoffer, waardoor verdachte de kans kreeg om het slachtoffer van zijn fiets te duwen of te trappen teneinde hem te beroven van zijn horloge. Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of de verdachte of de medeverdachte degene is geweest die het slachtoffer van zijn fiets heeft geduwd of getrapt, maar wel dat één van hen dit heeft gedaan. Dit doet echter geen afbreuk aan de conclusie dat het feit in vereniging is gepleegd, nu naar het oordeel van het hof in beide gevallen sprake is van medeplegen.”
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2021 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd en voegt daaraan het volgende toe.
1. Ik start met hetgeen ik de advocaat-generaal hoor zeggen, namelijk dat er sprake is van een overloop aan bewijs. Het bewijs is indirect.
2. Uitgangspunt blijft dat iemands schuld bewezen moet worden. Cliënt heeft een verklaring afgelegd. Zijn vader heeft net gezegd dat verdachte is ingeklapt en dat hij het daarom wil houden bij zijn verklaring die hij bij de rechtbank heeft afgelegd. Stapje voor stapje heeft hij die verklaring weer bevestigd. Uw hof zal begrijpen dat, hoe vreemd het ook is, het onder de jeugd niet altijd wordt gewaardeerd als je iemand bij een bepaalde zaak betrekt. Verdachte worstelt daarmee. Hij wil geen gezeur met die jongen. Dat is de reden waarom hij de naam niet heeft genoemd.
3. De rechtbank vult in dat de jassen omgeruild zijn.
4. Volgens de rechtbank is dat punt van mij niet onderbouwd, maar volgens mij is het een feit van algemene bekendheid dat verbalisanten groepen jongens bij elkaar plaatsen en kijken wie er met elkaar omgaan.
5. Ik verzoek uw hof bij de beoordeling te betrekken dat het nog steeds een jonge jongen is. Hij zit ook met deze zaak.”
10. De door de raadsman overgelegde pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:2.
“1. Het zal bij de vraag of het tot een bewezenverklaring kan komen voornamelijk aankomen op de vermeende herkenning van cliënt achterop de scooter door verbalisanten.
2. Aan de hand van deze herkenningen is er op cliënt gerechercheerd, is hij als verdachte aangemerkt en zijn er onder andere beelden en historische gegevens opgevraagd. De verdediging meent dat de onderzoeksbevindingen geen sluitend bewijs opleveren dat cliënt degene achterop de scooter moet zijn geweest.
3. Daardoor zal het aankomen op de herkenningen.
4. Maar hoe betrouwbaar zijn deze herkenningen van de twee verbalisanten? De verdediging twijfelt niet aan de oprechtheid van de verbalisanten maar meent dat er wel kritisch naar deze herkenningen moet worden gekeken.
5. Uw hof heeft onlangs het toetsingskader bij de beoordeling van herkenningen aan de hand van camerabeelden/foto's nog eens uiteen gezet:
"Het hof stelt bij de beoordeling van de herkenningen het volgende voorop. Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld en niet slechts op basis van een gezicht, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen. Aldus spelen verschillende elementen daarbij een rol, waarbij steeds sprake is van een 'holistisch' proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen."
"Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning, is de kwaliteit van de afbeeldingen van de herkende persoon en de mate van zichtbaarheid van diens persoonskenmerken op die afbeeldingen van belang. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien."
6. De verdediging meent dat in onderhavige zaak de camerabeelden van 2 jongens op een scooter gefilmd vanuit een auto het belangrijkste bewijsmiddel is. Immers, er is feitelijk geen ander direct bewijs in het dossier voorhanden waaruit blijkt dat cliënt betrokken zou zijn geweest bij de straatroof.
[…]
13. Er dient derhalve behoedzaam met de herkenningen te worden omgegaan. De verdediging meent dat op de camerabeelden onvoldoende duidelijke, specifieke, onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn van de bijrijder op de scooter.
14. Dat cliënt op de camerabeelden in school volgens de politie een vergelijkbare broek en schoenen lijkt aan te hebben als de bijrijder kan naar mening van de verdediging niet te zwaar meewegen nu het om een grijze broek en witte schoenen gaat. Kleding die elke jongere wel in zijn kast heeft hangen en niet dusdanig opvallend dat het een onderscheidend kenmerk is. Daarnaast is de jas van de bijrijder duidelijk anders dan de jas die cliënt op de beelden van school aan heeft.
15. De beelden zijn op zich duidelijk en van voldoende kwaliteit maar als gekeken wordt op welke wijze de bijrijder op de beelden te zien is, is slechts een klein stukje van een oog, een klein stukje van een mond en de zijkant van een neus te zien (p. 28). Het hoofd van de bijrijder is derhalve niet goed waar te nemen.
16. Eigenlijk is alleen de neus van de bijrijder goed te zien. Verbalisanten [verbalisant 2] (p. 29) en [verbalisant 3] (p 31) maken hier gebruik van en stellen dat zij cliënt op de foto herkennen aan zijn 'opvallend grote neus'.
17. Verbalisant [verbalisant 2] heeft opvallend genoeg in de openlijke geweldpleging zaak, waar het hoger beroep zich vandaag niet tegen richt, cliënt ook herkend van camerabeelden (p. 47). Daar rept [verbalisant 2] echter met geen enkel woord over zijn zogenaamde opvallend grote neus van cliënt.
18. Die heeft cliënt namelijk ook niet. Als ik naar cliënt kijk is wat mij betreft zijn neus niet te kwalificeren als een grote neus/laat staan een opvallend grote neus.
19. Daarnaast herkennen [verbalisant 2] en [verbalisant 3] cliënt aan zijn normale tot stevige/krachtige postuur en aan zijn Marokkaanse uiterlijk. Zij kennen cliënt als hun functie van wijk/jeugdagent en hebben contact met hem gehad.
20. Er kan geconcludeerd worden dat beide verbalisanten cliënt eerder hebben gezien. De verdediging meent echter dat de kenmerken die door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] worden genoemd onvoldoende specifiek en onderscheidend zijn om vast te kunnen stellen dat cliënt de bijrijder moet zijn geweest. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de bijrijder grotendeels verstopt zit achter zijn capuchon en er slechts een zeer klein deel van zijn gezicht te zien is. De verdediging zegt hiermee uiteraard niet dat de verbalisanten doelbewust een valse herkenning hebben gedaan maar de herkenning overtuigt onvoldoende als betrouwbaar.
21. Wat de verdediging voorts nog aan uw hof voor wil houden is dat het Gerechtshof Amsterdam, wellicht voor uw hof iets minder gezaghebbend maar desondanks wel van belang, bij de beoordeling van de herkenning op camerabeelden nog rekening houdt met feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar kunnen maken.
22. Op de camerabeelden is de bestuurder duidelijk in zijn gezicht te zien waardoor een herkenning eenvoudig was. Dit geldt echter niet voor de bijrijder. Verbalisant [verbalisant 2] schrijft (p. 30) dat het hem ambtshalve bekend is dat beide verdachten, de bestuurder en bijrijder, regelmatig met elkaar omgaan.
23. Het ligt zeer voor de hand dat [verbalisant 2] eerst de medeverdachte zal hebben herkend, die was immers duidelijk te zien op de beelden. Vervolgens zal hij bij zijn herkenning van cliënt hebben gevist uit een vijver met bekende vrienden/kennissen van de medeverdachte. Dit is een omstandigheid die een herkenning van cliënt kan hebben gefalsificeerd en onbetrouwbaar hebben gemaakt. [verbalisant 2] was immers reeds beïnvloed.
24. Het geheel overziend meent de verdediging dat aan de hand van de beelden niet onomstotelijk is vast te stellen dat het cliënt is die achterop de scooter zit. De herkenningen van verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn niet voldoende betrouwbaar en kunnen derhalve niet tot het bewijs dienen dat cliënt betrokken zou zijn geweest bij de straatroof.
[…]
26. De verdediging heeft reeds uiteen gezet en dat er in het dossier geen ander direct belastend bewijs aanwezig is voor betrokkenheid van cliënt bij de straatroof. De verdediging verzoekt uw rechtbank derhalve om cliënt wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs vrij te spreken van het tenlastegelegde.”
11. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat het hof blijkens zijn motivering ten onrechte voorbij is gegaan aan een aantal argumenten van de verdediging die herkenning van de verdachte onvoldoende betrouwbaar maken, waardoor de motivering die het hof heeft gebruikt bij de verwerping van het verweer van de verdediging dat de herkenningen door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] onvoldoende betrouwbaar zijn niet begrijpelijk dan wel onvolledig is.
12. Uit het voorgaande komt naar voren dat door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen, namelijk dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] onvoldoende betrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen dienen. Het hof heeft in afwijking van dit standpunt de herkenningen betrouwbaar geacht en voor het bewijs gebezigd. Hierbij heeft het hof blijkens het bevestigde vonnis allereerst in aanmerking genomen dat op de beelden ongeveer driekwart van het gezicht van de bijrijder en diens postuur zichtbaar zijn, dat de verbalisanten de verdachte ambtshalve kennen, regelmatig contact met hem hebben en gedetailleerd hebben beschreven waaraan zij de bijrijder herkennen als de verdachte en dat de kleding en de schoenen van de bijrijder van de scooter overeenkomen met de kleding en de schoenen die de verdachte die dag droeg. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat de door de raadsman gestelde wijze waarop de herkenningen tot stand zouden zijn gekomen niet is onderbouwd. Ten slotte heeft het hof in het bestreden arrest overwogen dat hetgeen de raadsman heeft gesteld, in het licht van hetgeen zichtbaar is op de beelden in het dossier en de door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] genoemde kenmerken, niet maakt dat de herkenning van de verdachte onbetrouwbaar is. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat beide verbalisanten in het kader van hun functies als jeugdagent en wijkagent verdachte vaker hebben gezien en regelmatig contact met hem hadden.
13. Met het voorgaande heeft het hof in het bijzonder de redenen opgegeven waarom het is afgeweken van het standpunt van de verdediging. Tot een nadere motivering was het hof mijns inziens niet gehouden. Daarbij neem ik in aanmerking dat de motiveringsplicht van art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.3.Verder komt het oordeel van het hof dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] betrouwbaar zijn mij ook niet onbegrijpelijk voor, ook niet in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld hoe de verbalisanten tot hun herkenningen zijn gekomen, terwijl de herkenning van de verdachte door de verbalisanten als de bijrijder van de scooter bovendien steun vindt in andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
14. Gelet op het voorgaande heeft het hof mijns inziens uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte de bijrijder van de scooter was en samen met medeverdachte [betrokkene 4] de aangever [betrokkene 1] heeft beroofd van zijn horloge. Ik meen dan ook dat het hof de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 16-265381-19 tenlastegelegde toereikend heeft gemotiveerd.
15. Het middel faalt.
Conclusie
16. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
Met weglating van voetnoten.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.