Het voorlopig getuigenverhoor
Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/245:245 De haalbaarheid van de vordering in de hoofdzaak
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/245
245 De haalbaarheid van de vordering in de hoofdzaak
Documentgegevens:
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS451057:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie voor HR 16 november 2007, ECLI:NL:HR:2007: BB6200, RvdW 2007, 987 waarin zij aangeeft dat het hof de juiste maatstaf van art. 3:303 BW had gehanteerd, waarbij het hof ook de materieelrechtelijke positie van de verzoeker had mogen betrekken.
A-G Huydecoper in zijn conclusie voor HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3938, NJ 2008, 608 en JBPr 2009, 12, m.nt. E.F. Groot (Udo/Renault).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Hoewel een verzoek niet kan worden afgewezen omdat de verzoeker zijn vordering in de hoofdzaak niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, mag naar mijn mening de haalbaarheid van de vordering in de hoofdzaak wel worden meegenomen in de beoordeling van de afwijzingsgronden.1 Voor een onderzoek naar de haalbaarheid van de vordering in de hoofdzaak is slechts beperkt plaats; de rechter mag de vordering in de hoofdzaak betrekken bij de beoordeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, mits hij blijft bij de beantwoording van de vraag of een bepaalde afwijzingsgrond al dan niet moet worden toegepast. Bij de afwijzingsgrond onvoldoende belang moet de rechter zich dan de vraag stellen of het voorlopig getuigenverhoor zin heeft (de maatstaf voor onvoldoende belang), hetgeen niet het geval is als bijvoorbeeld de vordering in de hoofdzaak juridisch kansloos is (zie nr. 268). Een zwakke vordering in de hoofdzaak is ook een factor die een rol kan spelen in de belangenafweging op grond van het onevenredigheidscriterium. Huydecoper geeft in zijn conclusie voor de zaak Udo/Renault2 aan waarom aspecten van de hoofdvordering in ogenschouw moeten kunnen worden genomen: “Ik denk dat bij de beoordeling van een verzoek om voorlopig getuigenverhoor, althans in bepaalde gevallen, een taxatie van het ‘nut’ dat dat verhoor zou kunnen afwerpen (mede gezien het stadium waarin het geding verkeert) geoorloofd (en vaak ook geboden) is. (…) Ware dat anders, dan zou een verantwoorde waardering van de in geding zijnde belangen en de proportionaliteit van het verzochte in zaken als de onderhavige onmogelijk zijn, of op z’n minst ernstig worden bemoeilijkt. (Aanvaarding van) de redenering: ‘U kunt mijn belang bij een verzochte maatregel pas beoordelen nadat die maatregel zijn effect heeft gehad’ maakt immers elke beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de verzochte maatregel vóóraf, effectief (vrijwel) onmogelijk.”