Rb. Zwolle-Lelystad, 03-10-2008, nr. Awb 08/284
ECLI:NL:RBZLY:2008:BF5333
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
03-10-2008
- Zaaknummer
Awb 08/284
- LJN
BF5333
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2008:BF5333, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 03‑10‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2010:BM1502, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Arbeidsrelatie van eiseres met Talpa bestaande uit deelname aan het televisieprogramma "de Gouden Kooi" niet te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht, doch als een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 08/284
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV),
gevestigd te Amsterdam (kantoor Almere), verweerder.
1.Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2007 heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) per 26 juli 2007 geweigerd.
Tegen dit besluit is op 3 december 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Op 29 januari 2008 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit van 7 februari 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is op 14 februari 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 11 maart 2008 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 13 augustus 2008 behandeld. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.A. Postma.
2.Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was door televisiezender Talpa uitgenodigd om deel te nemen aan het televisieprogramma “de Gouden Kooi”. Dit programma had als uitgangspunt het met televisiecamera’s volgen van de deelnemers, die hun intrek hadden genomen in een villa. Gedurende het verblijf in de villa genoten de deelnemers geen privacy ten opzichte van de buitenwereld en waren de (live) televisiebeelden 24 uur per dag via verschillende media voor het publiek toegankelijk. De deelnemer die het langst in de villa verbleef maakte kans op het winnen van prijzen.
Omtrent de deelname aan het programma is een door partijen op 15 september 2006 ondertekende overeenkomst gesloten, die door partijen is gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst). Eiseres heeft vanaf 23 september 2006 in de villa verbleven. Zij heeft de villa moeten verlaten omdat zij is weggestemd. Talpa heeft eiseres uit hoofde van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 30.889,92 bruto betaald over de periode van 23 september 2006 tot en met 26 juli 2007.
Eiseres heeft per 26 juli 2007 een WW-uitkering aangevraagd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit van 26 november 2007 gehandhaafd waarbij eiseres per 26 juli 2007 een WW-uitkering is geweigerd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de arbeidsverhouding van eiseres tot Talpa noch als een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW, noch als een met een dienstbetrekking gelijkgestelde arbeidsverhouding van een artiest als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de WW kan worden aangemerkt, zodat eiseres geen werknemer in de zin van de WW was. Daaraan heeft verweerder de motivering ten grondslag gelegd dat eiseres met Talpa, in overeenstemming met de bedoeling van partijen, geen arbeidsovereenkomst maar een overeenkomst van opdracht heeft gesloten. Verweerder heeft in de arbeidsverhouding een aantal elementen aangewezen die in zijn visie niet te rijmen waren met een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Met name heeft verweerder er in dit verband op gewezen dat de deelnemer vrijwillig in de villa verbleef, de villa op elk moment kon verlaten of weggestemd kon worden, voor deelname een eigen bijdrage verschuldigd was van € 10.000,-- en de deelnemer, niettegenstaande te geven instructies en ordemaatregelen, geheel vrij was in de wijze waarop invulling werd gegeven aan het verblijf in de villa en de deelname aan het programma. Voorts was in de visie van verweerder geen sprake van loon maar van als schadeloosstelling aan te merken betalingen.
Een gelijkgestelde arbeidsverhouding was volgens verweerder niet aan de orde omdat geen sprake was van artistieke prestaties, waarbij verweerder met name heeft gewezen op het ontbreken van het, volgens vaste jurisprudentie vereiste, creatieve element.
In beroep heeft eiseres primair aangevoerd dat wel sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de WW. Er was sprake van een gezagsverhouding en er is loon betaald waarover loonbelasting en premies zijn ingehouden. Subsidiair heeft eiseres betoogd dat haar arbeidsrelatie met Talpa dient te worden aangemerkt als een arbeidsverhouding van een artiest in de zin van artikel 5, aanhef en onder c, van de WW en daarop gebaseerde nadere regelgeving. Met haar deelname aan het programma heeft eiseres in haar visie wel degelijk een artistieke prestatie geleverd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De werknemer die werkloos is heeft met inachtneming van de bepalingen in de WW recht op uitkering.
Ingevolge artikel 3 van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet zijn voldaan aan drie voorwaarden, te weten:
a.de verplichting van de werknemer tot persoonlijke arbeidsverrichting;
b.de verplichting van de werkgever tot loonbetaling en;
c.het bestaan van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer.
Voor het al dan niet aanwezig zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is niet doorslaggevend hoe de arbeidsverhouding door partijen zelf wordt gekwalificeerd, maar moet worden gelet op de werkelijke aard van die verhouding en de feitelijke omstandigheden waaronder de desbetreffende arbeid wordt verricht.
Ter zitting is van de zijde van verweerder desgevraagd bevestigd dat niet in geschil is dat eiseres verplicht was tot persoonlijke arbeidsverrichting. De rechtbank gaat er dan ook met partijen vanuit dat voldaan is aan de hiervoor onder a genoemde voorwaarde en zal zich beperken tot een beoordeling van de onder b en c genoemde voorwaarden.
Voor de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de onder b genoemde voorwaarde – het bestaan van een loonbetalingsverplichting - is van belang of Talpa aan eiseres een vergoeding verschuldigd was ter zake van de bedongen arbeid.
De rechtbank stelt vast dat Talpa eiseres op grond van artikel 13 van het addendum bij de overeenkomst voor iedere maand dat zij in de villa verbleef een bedrag van € 2.250,-- bruto verschuldigd was, te betalen aan het einde van de maand. Dit bedrag wordt in het addendum omschreven als een schadeloosstelling. Als reden wordt in dit verband genoemd dat de deelnemer tijdens de deelname aan het programma geconfronteerd wordt met een inkomstenderving, terwijl bepaalde kosten onverminderd doorlopen. In het addendum wordt verder bepaald dat Talpa “op last van de belastingdienst” op het bedrag van € 2.250,--loonheffing en premies sociale verzekeringen dient in te houden en deze dient af te dragen. Uit de zich onder de gedingstukken bevindende betalingsgegevens en giroafschriften maakt de rechtbank op dat Talpa aan eiseres, zoals overeengekomen, maandelijks een netto bedrag heeft uitbetaald. In de omschrijving op de giroafschriften wordt gesproken van “salaris”.
Zoals hiervoor aangegeven is tussen partijen niet in geschil dat eiseres verplicht was voor Talpa arbeid te verrichten. Het maandelijks door Talpa aan eiseres betaalde bedrag kan naar het oordeel van de rechtbank ondanks de omschrijving als schadeloosstelling niet anders worden gezien dan als een tegenprestatie voor de bedongen arbeid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het hier gaat om een bedrag van ongeveer 1,75 maal het minimumloon en dat niet is gebleken van onkosten die in verhouding staan tot dit bedrag.
Voor de beantwoording van de vraag of ook is voldaan aan de onder c genoemde voorwaarde - het bestaan van een gezagsverhouding – is van belang of eiseres bij het verrichten van haar arbeid gehouden was opdrachten en aanwijzingen van Talpa te volgen.
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiseres op grond van de overeenkomst instructies en ordemaatregelen die gedurende de deelname aan het programma door Talpa en haar medewerkers werden gegeven direct en volledig diende op te volgen en volgens de aanwijzingen van Talpa haar medewerking aan het programma diende te verlenen. Door Talpa waren huisregels opgesteld en was voorzien in het zogenoemde Gouden Kooi-regelboek, waarin het format van het programma was neergelegd en de spelregels van het programma waren omschreven. Eiseres was volgens artikel 9 van de overeenkomst geheel vrij in de wijze waarop zij invulling gaf aan haar verblijf in de villa en haar deelname aan het programma, doch zij was daarbij wel gehouden concrete instructies van de zijde van Talpa op te volgen en te handelen met inachtneming van de overeenkomst, de huisregels en het Gouden Kooi-regelboek. Ook de nevenactiviteiten, waaronder promotionele en commerciële activiteiten, waartoe eiseres zich ingevolge de overeenkomst bij uitsluiting jegens Talpa had verbonden, waren onderworpen aan het toezicht en de instructiebevoegdheid van Talpa. In de overeenkomst was voorzien in de mogelijkheid sancties op te leggen bij het niet handelen conform de regels en/of aanwijzingen van Talpa.
Gelet op de relevante bepalingen van de overeenkomst, de aard van de arbeid van eiseres en het kader waarbinnen zij deze arbeid diende te verrichten kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de vrijheid van eiseres van beperkt was en dat zij gehouden was opdrachten en aanwijzingen van Talpa te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank van de rechtbank was dan ook sprake van een gezagsverhouding.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een vrijheid van komen en gaan die niet te verenigen is met een gezagsverhouding. Verweerder heeft hierbij klaarblijkelijk het oog gehad op het gegeven dat eiseres op basis van vrijwilligheid in de villa verbleef en de villa op ieder gewenst moment kon verlaten. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Een vrijheid van komen en gaan die niet verenigbaar is met een gezagsverhouding kan aan de orde zijn wanneer de betrokkene de vrijheid heeft weg te blijven, de arbeid te onderbreken, later te komen of eerder weg te gaan. Nadat eiseres de overeenkomst met Talpa had getekend was zij verplicht op het door Talpa gekozen tijdstip een aanvang te maken met haar werkzaamheden. Vanaf dat moment verbleef zij in de villa alwaar zij gedurende 24 uur per dag met televisiecamera’s werd gevolgd. Van een onderbreking van de werkzaamheden kon derhalve geen sprake zijn. Eiseres kon niet zelf bepalen wanneer zij er wel of niet was. Eiseres had slechts de vrijheid te vertrekken, maar dit vertrek zou dan meteen het einde van de arbeidsrelatie betekenen. Bovendien was zelfs die vrijheid nog beperkt in die zin dat eiseres een som van
€ 10.000,-- zou verbeuren, wanneer zij de villa binnen 12 maanden zou verlaten anders dan om medische redenen, na te zijn weggestemd of in verband met beëindiging van het programma. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een vrijheid van komen en gaan die niet te verenigen is met een gezagsverhouding.
Het voorgaande, gevoegd bij de omstandigheden dat eiseres ongeveer 10 maanden in de villa heeft verbleven - zodat niet kan worden gesproken van incidentele werkzaamheden -, dat zij in die tijd 24 uur per dag voor Talpa beschikbaar was, dat zij in die tijd geen werkzaamheden voor anderen kon en mocht verrichten en dat zij volledig economisch afhankelijk was van Talpa, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de arbeidsrelatie van eiseres en Talpa niet gekwalificeerd dient te worden als een overeenkomst van opdracht, doch als een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de WW. Dat de overeenkomst elementen bevat die ongebruikelijk zijn in een arbeidsovereenkomst maakt dit oordeel niet anders.
Nu de rechtbank het primaire standpunt van eiseres onderschrijft behoeft hetgeen zij subsidiair heeft aangevoerd geen bespreking.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, zodat het beroep gegrond verklaard zal worden.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 322,-- x wegingsfactor 1).
3.Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 7 februari 2008;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het UWV aan de griffier van deze rechtbank;
- -
bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Willemse als griffier, op
Afschrift verzonden op: