Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 10.11 Experimenteerbepaling pensioenregeling zelfstandigen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
21-12-2022, Stb. 2023, 216 jo Stb. 2022, 532 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36002)
03-06-2023, Stb. 2023, 216 jo Stb. 2022, 532 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken: 36067)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Algemeen
1.
Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7, 3.13, 3.18, 3.27, 3.82, 3.83, 3.95, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.16a, 5.17, 7.2, 10.8 en 10a.24, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet, waarbij wordt verstaan onder dienstjaar: jaar waarin wordt deelgenomen in een pensioenregeling op grond van artikel 150a van de Pensioenwet.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor de toepassing van artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, op een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet het pensioengevend loon bepaald op basis van de inkomensbestanddelen, genoemd in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, in het eerste kalenderjaar voorafgaande aan het dienstjaar, bedoeld in het eerste lid.