Hof 's-Hertogenbosch, 05-03-2015, nr. HV 200.163.553-01
ECLI:NL:GHSHE:2015:773
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-03-2015
- Zaaknummer
HV 200.163.553-01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:773, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑03‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Tussentijdse beëindiging nu saniet ten gevolge van een detentie niet meer aan alle voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kon blijven voldoen. Saniet heeft door het plegen van een strafbaar feit bewust het risico genomen dat hij hiervoor middels detentie zou worden gestraft en ten gevolge daarvan zijn kernverplichtingen niet of niet meer in voldoende mate na zou kunnen komen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 maart 2015
Zaaknummer : HV 200.163.553/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/14/193 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.T.K. Davidse.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 januari 2015.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling niet tussentijds te beëindigen maar te verlengen voor de duur van 24 maanden, dan wel voor de duur die het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Davidse;
- de heer mr. [de bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 januari 2015;
- de voordracht van de rechter-commissaris tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling d.d. 1 december 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder, ingekomen te griffie op 17 februari 2015.
3. De beoordeling
3.1.
Bij vonnis van 18 februari 2014 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 1 december 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is van oordeel dat het plegen van een misdrijf niet verenigbaar is met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling. Schuldenaar heeft door het plegen van een misdrijf het risico aanvaard dat hij strafrechtelijk kon worden veroordeeld, hetgeen ook is gebeurd. Nu de schuldenaar is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden staat vast dat hij door deze veroordeling, gedurende zijn detentie, niet beschikbaar is voor het verrichten van betaalde arbeid en dat hierdoor de schuldeisers worden benadeeld. (…)
Overigens valt ook niet in te zien dat de schuldenaar de benadeling van de schuldeisers, gelet op de te schatten hoogte van die benadeling, door middel van een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling ongedaan zou kunnen maken. Voor zover schuldenaar er daarbij vanuit is gegaan dat in de periode van de verlenging geen boedelafdrachtverplichting zou moeten gelden zodat meer financiële middelen beschikbaar zijn om de benadeling ongedaan te maken, is de rechtbank van oordeel dat gesteld noch gebleken is van omstandigheden die het, in de verlenging, laten vervallen van de boedelafdrachtverplichting zouden kunnen rechtvaardigen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat zijn persoonlijke omstandigheden voldoende zwaarwegend zijn om anders te beslissen dan tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. [appellant] stelt voorts dat de ernst van de aan hem te maken verwijten kan worden gecompenseerd door een verlenging van de schuldsaneringsregeling, hetgeen volgens hem overeenkomstig de jurisprudentie tot de mogelijkheden behoort. Zo stelt [appellant] dat hij het merendeel van zijn voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortkomende verplichtingen is nagekomen; hij heeft zich immers gehouden aan zijn informatieplicht en geen nieuwe schulden laten ontstaan. Voorts stelt [appellant] dat het incident dat tot zijn detentie heeft geleid was gelegen in de privésfeer en dat een herhaling hiervan zich nimmer zal kunnen voordoen. Tevens stelt [appellant] dat hij op zeer korte termijn – binnen enkele maanden – zal worden overgeplaatst naar een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting en alsdan kan aanvangen met het verrichten van arbeid waarvoor hij een weekvergoeding ontvangt, zodat hij vanaf dat moment maandelijks een bedrag van € 80,00 zal kunnen gaan afdragen aan de boedel. De benadeling van de schuldeisers wordt hierdoor beperkt, zeker wanneer zijn schuldsaneringsregeling zou worden verlengd met een periode van 24 maanden, [appellant] verwacht immers na zijn detentie weer bij zijn huidige werkgever aan de slag te kunnen. Tot slot verwijst [appellant] naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 november 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:9171), waarbij dat hof heeft bepaald dat een detentie een dusdanige tekortkoming is in de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling en daarbij van een zodanige ernst dat zij in beginsel dient te leiden tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar dat een uitzondering kan worden gemaakt indien gedurende de te verlengen resterende looptijd van de saneringsregeling alsnog wordt voldaan aan de verplichtingen waarbij de schuldeisers door het strafbare feit en de gevolgen daarvan niet zijn benadeeld.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] verwacht dat hij, gelet op zijn opleiding tot en werkervaring als gediplomeerd havenmedewerker, na afloop van zijn detentie in oktober 2015 snel weer een betaalde arbeidsbetrekking zal weten te verwerven. [appellant] stelt voorts te beseffen dat een detentie niet verenigbaar is met de aard en het doel van de schuldsaneringsregeling, maar dat hij zijn schuldeisers, wanneer zijn schuldsaneringsregeling zou worden verlengd, wel een alternatief weet te bieden waardoor zij uiteindelijk niet door zijn detentie zullen zijn benadeeld.
3.6.
De bewindvoerder heeft brief het aanvangsverslag d.d. 25 maart 2014, het tweede verslag d.d. 17 september 2014 en het derde verslag d.d. 16 februari 2015 in het geding gebracht.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat ook naar zijn idee een detentie niet valt te verenigen met de aard en het doel van de schuldsaneringsregeling. Daarbij komt dat [appellant] vanwege zijn detentie ook voor langere duur niet in staat is om aan zijn voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Voorts stelt de bewindvoerder dat het vooralsnog onzeker is of [appellant] (direct) na afloop van zijn detentie in staat zal zijn om een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven. Daar komt volgens de bewindvoerder nog bij dat, indien [appellant] na afloop van zijn detentie daadwerkelijk een betaalde arbeidsbetrekking weet te verwerven, het niet zo is dat hij dan een deel van zijn salaris kan aanwenden voor het inlopen van de vanwege zijn detentie ontstane boedelachterstand. Een hoog inkomen betekent immers uitsluitend een hoge aflossing; voor het inlopen van de boedelachterstand dient (een gedeelte van) het vrij te laten bedrag (vtlb) te worden aangewend. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
[appellant] is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk. Het hof is van oordeel dat het plegen van misdrijven gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling in strijd is met het wezen en de doelstellingen van deze regeling. De schuldsaneringsregeling is er immers mede op gericht te komen tot een balans tussen inkomsten en uitgaven en het aanpakken van de oorzaken van het ontstaan van de schulden. Het plegen van misdrijven druist daar recht tegenin en reeds op grond daarvan is het hof van oordeel dat [appellant] zijn voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen. Daarbij komt dat [appellant] met het plegen van een misdrijf zich bovendien willens en wetens en daarmee tevens verwijtbaar aan het risico heeft blootgesteld dat hij, door de kans dat hij daarvoor zou worden gestraft, hetgeen ook is gebeurd, de uitvoering van de schuldsaneringsregeling zou kunnen belemmeren dan wel frustreren. Op die grond, het frustreren van de schuldsaneringsregeling, beëindigde bijvoorbeeld het Hof Arnhem in een andere dan de door appellant bedoelde zaak, de schuldsaneringsregeling tussentijds nu er sprake bleek te zijn geweest van winkeldiefstallen (11 juli 2008, LJN: BI0804). Uit de parlementaire geschiedenis volgt trouwens dat artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw (ook) betrekking heeft op wangedrag (K. 29 942, nr. 7, blz. 89).
3.8.3.
Ook heeft in deze zaak te gelden dat [appellant] gedurende zijn detentie, welke ten minste 18 maanden beloopt, niet beschikbaar is voor het verrichten van betaalde arbeid waardoor zijn schuldeisers worden benadeeld. Daarbij valt naar het oordeel van het hof bovendien niet in te zien dat [appellant] de benadeling van zijn schuldeisers, gelet op de te schatten hoogte van deze benadeling, door middel van een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling ongedaan zou kunnen maken. Gedurende een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling blijft de reguliere boedelafdracht immers onverkort van kracht zodat het inlopen van de ten gevolge van de detentie van [appellant] ontstane boedelachterstand uitsluitend zou dienen te geschieden vanuit het vtlb. Daarbij komt dat het vooralsnog geenszins zeker is dat [appellant] (direct) na afloop van zijn detentie een betaalde arbeidsbetrekking zal kunnen verwerven. Zijn huidige arbeidsbetrekking zal, zo heeft [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk gesteld, door zijn werkgever immers niet worden gecontinueerd. Ten overvloede wijst het hof er nog nadrukkelijk op dat een ontstane boedelachterstand in beginsel ook niet middels schenkingen van derden kan worden ingelopen. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit immers voort dat schenkingen in de boedel vallen. Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar om zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof niet worden “afgekocht” door derden daargelaten nog, dat naar het oordeel van het hof moet worden voorkomen dat zodoende in de schuldsaneringsregeling een ongewenste tweedeling ontstaat doordat de ene saniet wél en de andere saniet niét op schenkingen kan rekenen.
3.8.4.
Tot slot is het hof van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde persoonlijke omstandigheden onvoldoende zwaarwegend zijn om gelet op de ernst van de aan [appellant] gemaakte verwijten anders te beslissen.
3.8.5.
Al hetgeen hiervoor is, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.