Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-11-2014, nr. 200.157.126-01
ECLI:NL:GHARL:2014:9171
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-11-2014
- Zaaknummer
200.157.126-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:9171, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑11‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Tussentijdse beëindiging WSNP. Saniet gedetineerd geweest. In beginsel beëindiging, maar gezien de specifieke persoonlijke omstandigheden maakt het hof een uitzondering.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
zittingsplaats Zwolle
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.157.126/01
(zaaknummer rechtbank C/19/12/7 R)
arrest van de derde civiele kamer van 27 november 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J. Dekens, kantoorhoudende te Odoorn.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij vonnis van de rechtbank Assen, van 10 januari 2012 is ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van (zo leest het hof:) de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 30 september 2014 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd en is [appellant] van rechtswege in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper tot rechter-commissaris en mr. J. Knotter, advocaat te Emmen, tot curator.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 6 oktober 2014, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis van 30 september 2014 te vernietigen en primair opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem van toepassing blijft en subsidiair te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem van toepassing blijft met verlenging van de periode van de regeling met een termijn van vier maanden, zijnde de periode van detentie van [appellant].
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief, met bijlage, van 13 oktober 2014 en de brief met bijlagen van 7 november 2014, beide van mr. Dekens.
Van mr. J. Knotter, de curator, is een brief van 9 oktober 2014 ingekomen.
Van mevrouw [X] (hierna: de bewindvoerder) is een brief met bijlagen van
22 oktober 2014 ingekomen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2014, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de bewindvoerder.
Tevens was ter zitting de echtgenote van [appellant] als toehoorder aanwezig.
De advocaat heeft ter zitting met toestemming van het hof nog twee stukken overgelegd.
3. De beoordeling
Het oordeel van de rechtbank
3.1.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat hij niet voldoet aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat hij door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Faillissementswet, hierna: Fw).
3.1.2
De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
"Als maatstaf voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de gronden, onder meer
vermeld in art. 350 lid 3, aanhef en onder c/d/f, heeft te gelden of, in het licht van de overige
omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing
vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende
uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Voor toepassing van de bedoelde
opheffingsgronden is daarbij vereist dat het tekortschieten toerekenbaar is en geen sprake is
van de situatie dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten
beschouwing moet blijven (HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:B10455 en HR 14 juni
2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7459).
Uit de overgelegde stukken, de voordracht (en) van de rechter-commissaris en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat saniet door het Ressortparket Arnhem-Leeuwarden (naar het hof begrijpt: het gerechtshof Arnhem Leeuwarden), locatie Leeuwarden, op 21 maart 2014 (het hof leest: 2 december 2013), wegens medeplegen van poging tot zware mishandeling, (mishandeling) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Voorts is saniet (hoofdelijk met een mededader) veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 513,45, in die zin dat als de ene betaalt de ander is gevrijwaard.
De rechtbank is van oordeel dat het plegen van een misdrijf niet verenigbaar is met de
doelstellingen van de schuldsaneringsregeling, omdat een saniet daarmee het risico aanvaardt dat hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, een taakstraf en/of tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij.
Dit alles kan tot gevolg hebben dat de saniet tijdelijk niet beschikbaar is voor het verrichten van betaalde werkzaamheden en/of dat hij nieuwe schulden laat ontstaan.
In de onderhavige zaak is niet alleen dit risico aanvaard, maar heeft zich dat risico ook
verwezenlijkt, met alle gevolgen van dien. Zo heeft het UWV gedurende de detentie van saniet, van 29 april 2014 tot 22 augustus 2014, de uitkering stopgezet.
Dat de benadeling van de crediteuren door een verlenging van de schuldsanering mogelijkerwijs kan worden beperkt of ongedaan gemaakt kan worden, doet aan het bovenstaande onvoldoende af om anders te oordelen.
De rechtbank stelt hiermee dan ook vast dat saniet toerekenbaar tekortgeschoten is in de
nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De
rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere
aard of geringe betekenis buiten beschouwing kan blijven."
Het beroep van [appellant]
3.2
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft de volgende drie grieven geformuleerd.
(I) [appellant] betreurt dat hij strafrechtelijk is veroordeeld en benadrukt dat de beschermingsbewindvoerder onverwijld in kennis is gesteld van de hechtenis van [appellant].
(II) Het verwezenlijkte risico na het plegen van een strafbaar feit (te weten dat [appellant] door detentie niet kan solliciteren, geen inkomen uit werk kan genereren en een schadevergoeding moet voldoen) speelt in casu geen rol. [appellant] heeft door zijn arbeidsongeschiktheid een ontheffing van de sollicitatieverplichting en de opgelegde schadevergoeding zal door zijn zoon, de mededader, volledig worden voldaan. Voorts is de boedelafdracht elke maand die hij in detentie doorbracht, betaald.
(III) Zowel de echtgenote van [appellant] als de schuldeisers worden benadeeld bij een tussentijdse beëindiging van de regeling van [appellant].
De beschermingsbewindvoerder
3.3.
Van mevrouw [Y], verbonden aan NVO inkomensbeheer, de beschermingsbewindvoerder, is ter zitting van het hof een schriftelijk bericht van
18 november 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat zij instemt met het door [appellant] ingestelde hoger beroep. Zij heeft tevens in die verklaring benadrukt dat de boedel noch de schuldeisers nadeel hebben ondervonden van de detentie van [appellant] en ze hoopt dat [appellant] in staat wordt gesteld de schone lei te behalen.
Het advies van de bewindvoerder
3.4
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat er geen beletselen zijn om de schuldsaneringsregeling te laten voortduren. [appellant] is zijn verplichtingen in het kader van de regeling steeds keurig nagekomen. Alhoewel in de regel een strafrechtelijke veroordeling leidt tot tussentijdse beëindiging, is er volgens de bewindvoerder aanleiding in dit geval een uitzondering te maken. De persoonlijke omstandigheden van [appellant], die in het verleden door een ernstig auto-ongeval een kind heeft verloren en daardoor zelf arbeidsongeschikt is, zijn van dien aard dat de schuldsanering in dit geval niet beëindigd zou moeten worden.
De bewindvoerder heeft voorts benadrukt dat er geen benadeling van de boedel heeft plaatsgevonden door de detentie van [appellant] omdat de boedelafdracht ook in de maanden van detentie heeft plaatsgevonden en omdat [appellant] reeds was ontheven van zijn
sollicitatieverplichting.
De bewindvoerder acht een tussentijdse beëindiging in de gegeven omstandigheden disproportioneel en in het nadeel van de schuldeisers.
Het oordeel van het hof
3.5
Vooropgesteld dient te worden dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen.
3.6
Dat [appellant] een strafbaar feit heeft begaan, daarvoor is veroordeeld en een periode van vier maanden (van 29 april 2014 tot 22 augustus 2014) gedetineerd is geweest verhoudt zich niet met het karakter, de uitgangspunten en de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] - door een strafbaar feit te plegen - zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De tekortkomingen zijn bovendien van zodanige ernst dat zij in beginsel dienen te leiden tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.7
Niettemin bestaat in het onderhavige geval aanleiding voor een uitzondering.
Gelet op het feit dat [appellant] alle verplichtingen gedurende de regeling steeds goed is nagekomen, het advies van zowel de beschermingsbewindvoerder als van de bewindvoerder en de specifieke persoonlijke omstandigheden van [appellant] (waaronder de omstandigheid dat [appellant] door een ernstig auto-ongeluk zijn zoon heeft verloren en daarbij zelf arbeidsongeschikt is geraakt, het strafbaar feit familie gerelateerd is en als een incident beschouwd kan worden), zal het hof in de gegeven omstandigheden het advies van de bewindvoerder overnemen en de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] in stand laten. Daarbij acht het hof voorts van belang dat [appellant] ten aanzien van de aan hem door de strafrechter opgelegde schadevergoedingsregeling (ten bedrage van € 513,-) een betalingsregeling met het CJIB heeft getroffen, waardoor deze nieuwe schuld nog gedurende de (te verlengen) resterende looptijd van de saneringsregeling wordt voldaan. De schuldeisers zijn aldus door het strafbare feit en de gevolgen daarvan in dit geval niet benadeeld.
Deze beslissing wordt voorts in het belang van de schuldeisers geacht.
3.8
Het hof is van oordeel dat daarbij ook het advies van de bewindvoerder om de regeling te verlengen met de periode van de detentie van [appellant] dient te worden gevolgd, zo als overigens ook - subsidiair - door [appellant] is verzocht.
Slotsom
3.9
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
30 september 2014;
bepaalt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] met een periode van vier maanden, zodat deze eindigt op 10 mei 2015.
Dit arrest is gewezen door mr. S.M. Evers, mr. G.M. van der Meer en mr. L.M. Croes en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 november 2014.