ABRvS, 03-11-2004, nr. 200404192/1
ECLI:NL:RVS:2004:AR5084
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-11-2004
- Zaaknummer
200404192/1
- LJN
AR5084
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AR5084, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑11‑2004; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2004:AO9300
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2004:AO9300
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2004:AO9300
- Wetingang
art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2004/394 met annotatie van prof. mr. F.A.M. Stroink
Uitspraak 03‑11‑2004
Inhoudsindicatie
Bij brieven van 27 maart 2002 en 28 mei 2002 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de facturen van de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (hierna: de RVV) van 22 februari 2002, 8 maart 2002 en 19 april 2002, waarbij aan appellante kosten in rekening zijn gebracht voor de door de RVV in de periode mei tot en met december 2001 uitgevoerde BSE-testen bij de op het bedrijf van appellante aanwezige runderen ouder dan 30 maanden.
Partij(en)
200404192/1.
Datum uitspraak: 3 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 april 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Procesverloop
Bij brieven van 27 maart 2002 en 28 mei 2002 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de facturen van de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (hierna: de RVV) van 22 februari 2002, 8 maart 2002 en 19 april 2002, waarbij aan appellante kosten in rekening zijn gebracht voor de door de RVV in de periode mei tot en met december 2001 uitgevoerde BSE-testen bij de op het bedrijf van appellante aanwezige runderen ouder dan 30 maanden.
Bij besluit van 12 februari 2003 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) deze bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2004, verzonden op 29 april 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Het hierbij door appellante ingediende verzoek om het hoger beroep ingevolge artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) jo. artikel 39 van de Wet op de Raad van State versneld te behandelen, is ingewilligd.
Bij brief van 17 juni 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 3b, eerste lid, van de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993 (hierna: de Regeling tarieven), zoals deze bepaling luidde van 1 april tot 1 november 2001, wordt voor het uitvoeren van de sneltesten, als bedoeld in bijlage IV A van de beschikking 98/272/EG, bij runderen, ouder dan dertig maanden, een tarief in rekening gebracht van ƒ 70,00 per rund.
Van 1 november 2001 tot 1 januari 2002 luidde dit voorschrift als volgt: "Voor de uitvoering van de snelle testen, als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, eerste gedachtenstreepje, van verordening (EG) Nr. 999/2001, bij runderen, ouder dan dertig maanden, wordt een tarief in rekening gebracht van € 31,76 (ƒ 70,00) per rund."
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de facturen waartegen appellante bezwaar heeft gemaakt, geen besluiten in de zin van de Awb behelzen. Daartoe heeft zij overwogen dat het bedrag op de factuur niet meer is dan het resultaat van het aantal aangeleverde monsters vermenigvuldigd met het bedrag genoemd in artikel 3b van de Regeling tarieven en dat een dergelijke berekening alleen moest worden gemaakt omdat niet per test een factuur is verzonden. Zij heeft voorts belang gehecht aan het feit dat appellantes beroep zich niet richtte tegen enige beoordeling die aan de facturen ten grondslag zou liggen, maar tegen het tarief zoals dat door de Minister ruim voorafgaand aan de facturen bij ministeriële regeling ingevolge de Veewet is vastgesteld voor dergelijke snelle testen op BSE.
2.3.
Appellante bestrijdt dit oordeel met succes. De omstandigheid dat het bedrag per test in de Regeling tarieven is vastgesteld, laat onverlet dat eerst met de factuur een individuele en concrete betalingsverplichting in het leven wordt geroepen. De berekening die aan een dergelijke factuur ten grondslag ligt, vereist onder meer een beoordeling van het aantal testen dat is uitgevoerd en impliceert voorts een vaststelling van het feit dat de testen zijn uitgevoerd alsmede van de leeftijd van de geteste runderen. Gelet hierop kan aan een dergelijke factuur een zelfstandig rechtsgevolg niet worden ontzegd. Dit zou niet anders zijn indien per uitgevoerde test een factuur was verstuurd. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, verschillen de onderhavige facturen in zoverre niet van de facturen die onderwerp van geschil waren in de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2003, inzake nr. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=5159'>200300474/1a> en die evenzeer als besluiten in de zin van de Awb zijn aangemerkt. Dat appellante de aan de onderhavige facturen ten grondslag liggende beoordeling niet heeft betwist, kan aan het besluitkarakter van de facturen niet afdoen.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat er aanleiding was het beroep gegrond te verklaren, de beslissing op bezwaar te vernietigen en de bezwaren tegen de facturen van 22 februari 2002, 8 maart 2002 en 19 april 2002 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van de zaak niet is toegekomen en appellante uitdrukkelijk heeft gevraagd om de zaak terug te wijzen, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State, de zaak ter verdere behandeling naar de rechtbank terug te wijzen.
2.5.
De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
2.6.
Tevens wordt bepaald dat het door appellante voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht door de Secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 april 2004, reg. nr. 03-379 WET 29;
- III.
wijst de zaak naar de rechtbank terug;
- IV.
stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 322,00, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
- V.
bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 409,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004
306-426.