De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Rb. Noord-Holland, 12-02-2016, nr. 15/710248-15
ECLI:NL:RBNHO:2016:1128
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
12-02-2016
- Zaaknummer
15/710248-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:1128, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 12‑02‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:797
Uitspraak 12‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Promis; niet voldoen aan wettelijke plicht door getuige. Verdachte heeft op 9 april 2015 ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam bij de behandeling van de megazaak ‘Passage’ opzettelijk niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting om als getuige antwoord te geven op de aan hem gestelde vragen, maar zich ten onrechte beroepen op een verschoningsrecht. Verdachte heeft de ongestoorde gang van de rechtspleging in deze zaak, waarin zeer kwalijke feiten aan de orde zijn, ernstig belemmerd.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710248-15 (P)
Uitspraakdatum: 12 februari 2016
Tegenspraak (ex art. 279 lid 2 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 januari 2016 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Hagemeier en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. N. Harlequin,
advocaat te 's-Gravenhage, naar voren heeft gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 april 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, terwijl hij wettelijk als getuige was opgeroepen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan enige wettelijke verplichting die hij alszodanig had te vervullen, immers heeft hij, verdachte, op die terechtzitting geweigerd antwoord te geven op (aan) hem gestelde vragen en/of zich (daarbij) ten onrechte beroepen op een /zijn verschoningsrecht.
2. Voorvragen
2.1.
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Door de raadsvrouw van verdachte is betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu het Openbaar Ministerie door verdachte te dagvaarden inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. De beslissing om verdachte andermaal te vervolgen voor eenzelfde feit als waarvoor hij op 21 april 2015 ook reeds is veroordeeld, dient geen strafrechtelijk belang. Daarom doet zich hier het uitzonderlijke geval voor dat de vervolging van verdachte is ingezet, terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Vooropgesteld dient te worden dat aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk geval doet zich hier op dit moment nog niet voor. Naar het oordeel van de rechtbank is vervolging ingesteld op grond van een rechtens te respecteren belang, namelijk de ongestoorde gang van de rechtspleging, in het bijzonder het betreffende strafproces, en daarmee samenhangend het belang van de waarheidsvinding. Dat verdachte zijn houding niet zal veranderen staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast, zodat niet gezegd kan worden dat vervolging geen op speciale preventie gericht strafdoel in zich draagt. Verdachte stelt zich willens en wetens bloot aan strafvervolging door zich enerzijds op zijn verschoningsrecht te beroepen doch anderzijds pertinent te weigeren enig inzicht te verschaffen in zijn beweegredenen daartoe. Naar het oordeel kan die keuze van verdachte niet aan het Openbaar Ministerie worden tegengeworpen, in die zin dat het een vervolgingsbeletsel zou opleveren. Het oordeel of het nog (langer) zinvol is om verdachte te verplichten als getuige te verschijnen, is voorbehouden aan, in dit geval, het Gerechtshof.
De rechtbank heeft aldus vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
2.3.
Redenen tot schorsing
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is (subsidiair) vrijspraak bepleit, nu verdachte een verschoningsrecht zou toekomen. Gelet op de samenhang tussen het onderzoek Passage, waarin verdachte is opgeroepen als getuige, het onderzoek Vandros en mogelijk andere (lopende) onderzoeken, is het voor verdachte te heikel om enige verklaring af te leggen. Dat verdachte in het onderzoek Passage reeds onherroepelijk is veroordeeld, doet hieraan niet af. De vragen die hij als getuige moet beantwoorden, zijn niet vooraf beperkt tot het feit waarvoor verdachte onherroepelijk is veroordeeld. Het is daarmee niet onwaarschijnlijk dat verdachte zich bij beantwoording van vragen zou kunnen blootstellen aan een (nieuwe) strafvervolging.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden1.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte is op 16 november 2009 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor onder meer het medeplegen van moord. Op 20 september 2011 is deze uitspraak onherroepelijk geworden.2.
Op 9 april 2015 is verdachte, daartoe rechtsgeldig opgeroepen, als getuige verschenen ter terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam, zittingslocatie Justitieel Complex Schiphol (JCS) te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, om te worden gehoord in de strafzaken tegen
[verdachten Passage] (bekend als de megazaak ‘Passage’, rechtbank). Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 april 2015 verklaard geen bloed- of aanverwant van de verdachten te zijn en heeft vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. Vervolgens heeft verdachte als getuige verklaard dat hij zich ten aanzien van alle vragen die hem gesteld worden, op zijn verschoningsrecht zou beroepen. Verdachte heeft de vraag waarom hij zich integraal op zijn verschoningsrecht beroept niet willen beantwoorden en evenmin een nadere toelichting willen geven. Ook heeft verdachte niet willen zeggen of hij uit angst niet wil verklaren. Verdachte heeft zich hierna ook op vragen van de jongste raadsheer alsmede de raadslieden van medeverdachten telkens beroepen op zijn verschoningsrecht.3.
Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat verdachte – reeds op grond van het uitgebleven zijn van het geven van enige toelichting door of namens hem – geen verschoningsrecht toekomt, niet in algemene zin en ook niet ten aanzien van de hem gestelde vragen.4.
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich op de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam van 9 april 2015 als getuige ten onrechte heeft beroepen op een verschoningsrecht. De rechtbank neemt daarbij allereerst in aanmerking dat verdachte op die zitting heeft verklaard dat hij geen bloed- of aanverwant van de verdachten is, zodat hem geen (algemeen) verschoningsrecht op grond van artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toekomt. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zou worden gehoord over een feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is veroordeeld. Aldus kan niet worden gezegd dat verdachte door het beantwoorden van aan hem gestelde vragen zichzelf nog aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling voor dat feit zou blootstellen. Verdachte zou slechts bepaalde vragen kunnen weigeren te beantwoorden als hij zich daarmee – naar zijn inschatting – aan het gevaar van een andere strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen, maar hiermee komt hem geen algeheel verschoningsrecht toe voor alle vragen. De rechtbank heeft daarbij oog voor de eventuele problemen die de beantwoording van bepaalde vragen door verdachte mee zouden kunnen brengen, maar zolang dit door of namens verdachte niet enigszins nader wordt geconcretiseerd, kan ook een beroep op het verschoningsrecht ex artikel 219 Sv niet slagen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het hof herhaaldelijk vragen ter verduidelijking heeft gesteld, waarvan de beantwoording althans enig inzicht had kunnen verschaffen in de opstelling van verdachte.
Van enig ander verschoningsrecht waarop verdachte een beroep kan doen, is evenmin gebleken.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 april 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, terwijl hij wettelijk als getuige was opgeroepen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig had te vervullen, immers heeft hij, verdachte, op die terechtzitting geweigerd antwoord te geven op aan hem gestelde vragen en zich daarbij ten onrechte beroepen op een verschoningsrecht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
wettelijk als getuige opgeroepen, opzettelijk in een strafzaak niet voldoen aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig te vervullen heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank meer subsidiair verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 9 april 2015 ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam bij de behandeling van de megazaak ‘Passage’ opzettelijk niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting om als getuige antwoord te geven op de aan hem gestelde vragen, maar zich ten onrechte beroepen op een verschoningsrecht. Verdachte heeft de ongestoorde gang van de rechtspleging in deze zaak, waarin zeer kwalijke feiten aan de orde zijn, ernstig belemmerd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van het feit van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw voorgesteld, is gezien de ernst van het feit niet aan de orde.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 september 2015.
In de persoonlijke omstandigheden die de raadsvrouw ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
63 en 192 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) MAANDEN.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.G. Leeuw, voorzitter,
mr. D. Gruijters en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 12 februari 2016.
Mr. Stalenhoef is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑02‑2016
Een schriftelijk bescheid, te weten het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2015 (los opgenomen).
Het proces-verbaal ter terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam d.d. 9 april 2015, blad 1, 2 en 3 (los opgenomen).
Het proces-verbaal ter terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam d.d. 9 april 2015, blad 4-midden (los opgenomen).