NJ 2020/101
Humanistisch en boeddhistisch geestelijk verzorger in penitentiaire inrichting kunnen zich als getuigen op verschoningsrecht ex art. 218 Sv beroepen.
HR 07-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:6, m.nt. N. Jörg
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
7 januari 2020
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
19/00929
- Conclusie
A-G mr. A.E. Harteveld
- Noot
N. Jörg
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS192916:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
Penitentiair recht / Algemeen
Staatsrecht / Grondrechten
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:6, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑01‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1144, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑06‑2019
- Wetingang
Art. 218 Sv
Essentie
De humanistisch en de boeddhistisch geestelijk verzorger, verbonden aan de penitentiaire inrichting, kunnen zich als getuigen op het verschoningsrecht ex art. 218 Sv beroepen.
Samenvatting
Art. 218 Sv heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen doch die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich kunnen verschonen ten aanzien van geheimen welke hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die zonder de zekerheid van geheimhouding tegenover justitie aan deze beroepsbeoefenaren geen hulp zouden vragen (vgl. HR 25 oktober 1983, NJ 1984/132, m.nt. ’t ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.