Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2014, nr. 200.127.890-01
ECLI:NL:GHARL:2014:8973
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-11-2014
- Zaaknummer
200.127.890-01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:8973, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1415, Niet ontvankelijk
Uitspraak 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing omgangsregeling.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.127.890/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/105557/FA RK 10-1174)
beschikking van de familiekamer van 18 november 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. J.G. Brands, kantoorhoudend te Groningen, thans mr. R. Skála, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. B. Delhaye, thans mr. J.M. van Rongen, kantoorhoudend te Heerenveen.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof heeft op 5 december 2013 en 11 februari 2014 tussenbeschikkingen gegeven en neemt de inhoud van die beschikkingen hier over.
1.2
Op 26 mei 2014 is ter griffie van het hof binnengekomen een deskundigenbericht van mw. drs. [C], gezondheidszorg-psycholoog, d.d. 10 april 2014.
1.3
Op 12 augustus 2014 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Brands;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Rongen;
- de heer [D 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van zijn adviserende taak.
1.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ten overstaan van een andere samenstelling van het hof dan de samenstelling die voornoemde tussenbeschikkingen heeft gegeven.
1.5
Mr. Brands heeft zich tijdens de mondelinge behandeling aan de zaak onttrokken. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling - meer in het bijzonder in zijn laatste woord, kort nadat mr. Brands zich aan de zaak had onttrokken - de huidige samenstelling van het hof gewraakt, waarna de behandeling van de zaak is geschorst. Bij beslissing van 11 september 2014 (bekend onder zaaknummer 200.127.890/02) is het wrakingsverzoek van de vader - die in de wrakingsprocedure is bijgestaan door mr. Skála - afgewezen.
1.6
Mr. Skála heeft zich bij journaalbericht van 10 september 2014 eveneens in de onderhavige procedure (onder zaaknummer 200.127.890/01) als advocaat van de vader gesteld.
1.7
Namens het hof is vervolgens schriftelijk aan de advocaten van partijen - bij brief van 18 september 2014 - medegedeeld dat de mondeling behandeling van de zaak onder zaaknummer 200.127.890/01 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het door de vader gedane wrakingsverzoek, hetgeen betekent dat de moeder in de gelegenheid zal worden gesteld om nog te zeggen wat zij van belang vindt voor het hof om te weten (het zogenoemde laatste woord).
1.8
Mr. Van Rongen heeft namens de moeder bij journaalbericht van 30 september 2014 laten weten dat de moeder geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om het laatste woord te voeren en heeft verzocht om de zaak af te doen.
1.9
Mr. Skála heeft daarop gereageerd bij brief van 29 september 2014 en heeft namens de vader laten weten dat: 1) de vader alsnog het laatste woord wenst te voeren omdat hij van mening is dat hem niet het laatste woord is gegund, 2) dat de procedure wegens het onttrekken van mr. Brands per direct had moeten worden geschorst om de vader in de gelegenheid te stellen om een opvolgend raadsman te zoeken en 3) de stand van de procedure herzien dient te worden om (naar het hof begrijpt:) drs. [C] alsnog als getuige te horen omdat de rapportage volgens de vader veel vragen oproept.
1.10
Mr. Van Rongen heeft bij journaalbericht van 1 oktober 2014 gereageerd op de door mr. Skála namens de vader opgeworpen bezwaren en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
1.11
De onderhavige beschikking is door de onder rechtsoverweging 1.4 genoemde gewijzigde samenstelling van het hof gegeven.
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof zal eerst, alvorens tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan, ingaan op hetgeen mr. Skála in zijn brief van 29 september 2014 namens de vader heeft gesteld.
2.2
Anders dan de vader, is het hof van oordeel dat de vader ten tijde van de mondelinge behandeling op 12 augustus 2014 de gelegenheid heeft gekregen om het laatste woord te voeren, van welke gelegenheid de vader gebruik heeft gemaakt en waarin hij tevens een wrakingsverzoek heeft gedaan. Getuige het proces-verbaal van de zitting van 12 augustus 2014 is reeds bij de schorsing van de mondelinge behandeling - in verband met het door de vader gedane wrakingsverzoek - door de voorzitter aan partijen medegedeeld dat de procedure bij een afwijzing van het wrakingsverzoek zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het door de vader gedane wrakingsverzoek, hetgeen betekent dat de moeder in de gelegenheid zal worden gesteld om nog te zeggen wat zij van belang vindt voor het hof om te weten. Het hof vindt in hetgeen mr. Skála naar voren brengt geen aanleiding thans een ander standpunt in te nemen.
2.3
Ook aan de stelling van de vader dat de procedure per direct geschorst had dienen te worden in verband met de onttrekking van mr. Brands, gaat het hof voorbij. Immers, vanwege het door de vader gedane wrakingsverzoek is de mondelinge behandeling reeds per direct geschorst. Het hof verwijst kortheidshalve naar het proces-verbaal van de zitting van 12 augustus 2014.
2.4
Het hof ziet - anders dan de vader - evenmin aanleiding om de stand van de procedure te herzien om drs. [C] als getuige op te roepen. Daargelaten het gegeven dat dergelijke verzoeken in een eerder stadium van de procedure gedaan dienen te worden, is het hof van oordeel dat de vader door drs. [C] uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om op het rapport van 10 april 2014 te reageren, welke reactie ook deel uitmaakt van het dossier in de onderhavige zaak, en thans onvoldoende onderbouwt waarom zij desondanks als getuige gehoord zou moeten worden.
2.5
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak zal overgaan.
2.6
In de tussenbeschikking van 11 februari 2014 heeft het hof de deskundige verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de eerder in de tussenbeschikking van
5 december 2013 voorgestelde vragen.
2.7
De deskundige heeft het hof bij rapport d.d. 10 april 2014 geadviseerd. De deskundige geeft aan dat concluderend gesteld kan worden dat de mogelijkheden om [D 2]'s angst en weerstand jegens haar vader weg te nemen zeer beperkt zijn en daarnaast aan de specifieke voorwaarden voor één of meerdere contacten niet voldaan wordt. Op dit moment en in de nabije toekomst is [D 2] dan ook zeker niet gebaat bij contacten met haar vader. Mocht deze omgang haar toch worden opgelegd, dan is het zeer waarschijnlijk dat haar angst en weerstand jegens hem juist alleen maar verder zal toenemen, maar ook haar verdere ontwikkeling naar meer onafhankelijkheid en weerbaarheid gevaar loopt.
2.9
Het hof merkt op dat het hof reeds bij tussenbeschikking van 5 december 2013 heeft overwogen dat er bij [D 2] grote weerstand en angsten bestaan jegens haar vader. [D 2] heeft bovendien van ernstige bezwaren tegen de omgang met de vader doen blijken. Het hof is van oordeel dat op grond van het rapport van 10 april 2014 voldoende is komen vast te staan dat het thans niet in het belang van [D 2] is om enige vorm van omgang tussen haar en de vader vast te leggen. De angst en de weerstand bij [D 2] is groot en de mogelijkheden die er zijn om deze angst en weerstand weg te nemen, zijn volgens drs. [C] zeer beperkt. Er wordt volgens drs. [C] bovendien niet voldaan aan de specifieke voorwaarden voor één of meerdere contacten. In dit kader merkt het hof op dat de vader de angst en de weerstand die bij [D 2] bestaat nog immer niet als gegeven accepteert. Volgens hem is [D 2] niet in staat om haar eigen wil te bepalen en dient de vraag te worden gesteld of [D 2] niet een spreekbuis van haar omgeving is. De vader lijkt derhalve onvoldoende te beseffen dat de angst die [D 2] jegens de vader heeft - ongeacht de oorsprong van deze
angst - voor haar reëel is. Het hof constateert dat de vader daarenboven niet in staat is om naar zijn eigen aandeel in de ontstane situatie te kijken. Dat [D 2] erg geschrokken is van zijn plotselinge toenaderingen in 2012, wordt door hem volledig genegeerd. De vader voert onverminderd strijd, hetgeen - ook blijkens het rapport van 10 april 2014 - zeer schadelijk is voor (de ontwikkeling van) [D 2]. Het hof acht het gelet op voornoemde angst en weerstand van [D 2] en het grote risico op strijd en onrust vanuit de vader naar aanleiding van elke consultatie en informatie evenmin in het belang van [D 2] om aan de moeder een consultatie- en informatieplicht op te leggen zoals door de vader is verzocht. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep zal afwijzen.
3. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 maart 2013;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. A.H. Garos en mr. D.J. Buijs, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 november 2014 in bijzijn van de griffier.