Rb. Amsterdam, 09-10-2009, nr. 942689 CV EXPL 08-8826
ECLI:NL:RBAMS:2009:BL5283
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-10-2009
- Zaaknummer
942689 CV EXPL 08-8826
- LJN
BL5283
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BL5283, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑10‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BP1970, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PJ 2010, 103 met annotatie van M. Heemskerk
AR-Updates.nl 2010-0206
VAAN-AR-Updates.nl 2010-0206
Uitspraak 09‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Werkgever kende tot 2006 een aantal regelingen waarbij zij voor haar gepensioneerden een deel van de ziektekosten betaalde. Per 2006 worden deze regelingen eenzijdig beëindigd met toepassing van een eenmalige afkoopregeling. Voor de verschillende groepen gepensioneerden valt deze afkoopregeling verschillend uit. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee leeftijdonderscheid wordt gemaakt in de zin van Richtlijn 2000/78/EG, doch dat voor dat leeftijdsonderscheid objectieve rechtvaardigingsgronden aanwezig waren. Evenmin is sprake van een afkoopregeling die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 942689 CV EXPL 08-8826
Vonnis van: 9 oktober 2009
F.no.: 646
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
[eiser sub 1]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 1
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 2]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 2
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 3]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 3
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 4]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 4
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 5]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 5
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 6]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 6
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 7]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 7
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 8]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 8
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
[eiser sub 9]
wonende te [woonplaats]
eiser sub 9
gemachtigde: mr. A.W. van Leeuwen
eisers sub 1 t/m sub 9 gezamenlijk genoemd: eisers
t e g e n
ING PERSONEEL VOF
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: ING
gemachtigde: mr. J.M. van Slooten
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 6 maart 2009 is een tussenvonnis gewezen waarbij een comparitie is bepaald. Deze comparitie is gehouden op 8 juni 2009. Vervolgens hebben eerst eisers en daarna ING een akte na comparitie genomen.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. In aanvulling op het tussenvonnis van 6 maart 2009 staan, als gesteld en niet dan wel onvoldoende weersproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op grond van de Overgangsregelingen A en B hebben eisers, gedeeltelijk anders dan in overweging 16. van genoemd tussenvonnis van 6 maart 2009 is aangegeven, de volgende bedragen ontvangen:
[eiser sub 1] € 6.517,89 (48 maal bijdrage dec. 2005 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 2] € 4.683,25 (48 maal bijdrage dec. 2005 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 3] € 4.246,24 (48 maal bijdrage dec. 2005 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 4] € 8.838,24 (48 maal bijdrage dec. 2005 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 5] € 1.950,91 ( 9 maal bijdrage jan. 2006 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 6] € 3.136,33 (17 maal bijdrage jan. 2006 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 7] € 901,00 ( 6 maal bijdrage jan. 2006 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 8] € 5.060,91 (25 maal bijdrage jan. 2006 plus 1% jaarsalaris)
[eiser sub 9] € 6.356,75 (34 maal bijdrage jan. 2006 plus 1% jaarsalaris)
2. Onder regeling A vallen diverse groepen inactieven net als onder regeling B. Het verschil tussen deze groepen heeft betrekking op het ontvangen van een WAO-uitkering of een WW-aanvullingsregeling, pre-pensioen, VUT-uitkering, weduwen/weduwnaarsuitkering, en het al dan niet voor 1 januari 2006 ziekenfonds of particulier verzekerd zijn geweest.
Standpunt van partijen
3. Tijdens de comparitie van partijen en in de akte na comparitie hebben eisers aangevoerd dat het onderscheid dat ING maakt tussen enerzijds de leden van groep B (eisers 1 tot en met 4) en anderzijds de leden van groep A (eisers 5 tot en met 9), naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en bovendien een verboden vorm van leeftijdonderscheid is. Eisers 1 tot en met 4 ontvangen immers 48 maal de in december 2005 verstrekte bijdrage, plus 1% van hun jaarsalaris. Eisers 5 tot en met 9 ontvangen slechts van 1 januari 2006 tot hun pensioendatum de dan geldende ziektekostenbijdrage, plus 1% van hun jaarsalaris. Beide groepen zijn naar mening van eisers met elkaar vergelijkbaar, omdat beiden inactieven betreffen. Het verschil in behandeling is dan niet gerechtvaardigd.
4. ING verweert zich hiertegen en voert aan dat eisers 1 tot en met 4 resp. eisers 5 tot en met 9 niet met elkaar te vergelijken zijn aangezien de eerste groep op 1 januari 2006 gepensioneerd was en de tweede groep niet. ING wijst er op dat er 20 groeperingen te onderscheiden zijn, van wie 12 groepen onder regeling A vallen en 8 groepen onder regeling B. ING heeft het onder regeling A dan wel B vallen afhankelijk gemaakt van het vanaf 1 januari 2006 moeten verstrekken van de wettelijke bijdrage ZVW. Indien die bijdrage vanaf 1 januari 2006 dient te worden verstrekt valt men onder regeling A, anders onder regeling B. ING wijst er verder op dat een bijdrage als hier aan de orde, niet valt onder de onderdelen zoals genoemd in art. 3 Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (verder: WGBLA). Mocht evenwel wel getoetst worden aan het bestaan van een objectieve rechtvaardigingsgrond voor het gemaakte onderscheid naar leeftijd, dan wijst ING er op dat eisers amper onderbouwen waarom hier sprake is van verboden leeftijdsdiscriminatie. Desalniettemin meent ING dat zij met de overgangsregeling een passend doel nastreeft, en dat de overgangsregeling voor dat doel passend en noodzakelijk is.
Beoordeling
5. Het verschil in behandeling tussen enerzijds de leden van groep A en anderzijds de leden van groep B is, zoals tijdens de comparitie gebleken is, nog groter dan waarvan de kantonrechter in het tussenvonnis van 6 maart 2009 uitging. Om die reden wordt in dit vonnis de positie van eisers 5 tot en met 9 opnieuw bezien. Eisers 1 tot en met 4 ontvingen immers, naast 1% van hun jaarsalaris, 48 maal de bijdrage zoals in december 2005 uitbetaald. Eisers 5 tot en met 9 ontvingen, naast 1% van hun jaarsalaris, een wisselend aantal maanden de nieuwe ZVW-bijdrage, variërend van 6 tot 34 maanden. Hoewel de ZVW-bijdrage in januari 2006 voor sommigen hoger is dan de in december 2005 aan hen verstrekte bijdrage, kan worden geconcludeerd dat overgangsregeling B vrijwel altijd gunstiger uitpakt dan regeling A, in die zin, dat vergeleken met de in december 2005 aan ieder van hen uitgekeerde vergoeding, leden van groep B een groter aantal maanden die uitkering ontvingen (namelijk 48 maal) dan de leden van groep A (vrijwel per definitie minder dan 48 maal).
6. De te beantwoorden vraag is of dat onderscheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (hetgeen de belangrijkste grief is die eisers aanvoeren), dan wel of dit een verboden vorm van leeftijdonderscheid betreft (hetgeen ook ambtshalve getoetst zou moeten worden).
7. ING erkent dat er over de overgangsregelingen geen overeenstemming is bereikt met de Vereniging Senioren ING (verder: VSI) en dat het VSI tijdens de onderhandelingen vooral om regeling B te doen was. Dat degenen die onder regeling A vallen vrijwel per definitie een lagere uitkering ontvangen, wekt wat dat betreft geen verbazing.
8. ING heeft echter ook aangevoerd, en dat is door eisers niet weersproken, dat personen die op en na 1 januari 2006 inactief zijn geworden, meer in het bijzonder: na die datum zijn ge(pre)pensioneerd, helemaal geen overgangsregeling hebben ontvangen. Zij hebben vanaf 1 januari 2006 tot het moment van pensionering de wettelijke bijdrage ontvangen, en daarna niets meer. Vergeleken met hen zijn degenen die onder regeling A vallen iets beter uit, immers laatstgenoemden ontvangen daarnaast ook 1% van hun jaarsalaris.
9. Het hangt er dus van af waar eisers 5 tot en met 9 mee moeten worden vergeleken: met degenen die onder regeling B vallen, of met degenen die op of na 1 januari 2006 zijn gepensioneerd. Eisers voeren aan dat zij gelijk te stellen zijn met eisers 1 tot en met 4, omdat zij voor 1 januari 2006 ook al inactief waren. Dat laatste is juist, doch ook ten aanzien van langdurig arbeidsongeschikten kan worden aangevoerd, zoals ING doet, dat zij inactief zijn. De opvatting van eisers heeft daarmee het bezwaar, dat het gelijk gaan behandelen van eisers 5 tot en met 9 met eisers 1 tot en met 4, consequenties zou kunnen hebben voor anderen, die thans ook onder regeling A vallen. Eisers hebben op geen enkele manier uiteengezet waar wat hen betreft dan de grens zou moeten liggen en welke groepen wel en welke niet met elkaar vergeleken zouden moeten worden. ING stelt onweersproken een ander criterium te hebben gehanteerd, namelijk of betrokkene per 1 januari 2006 aanspraak had op de wettelijke ZVW-bijdrage. Dat criterium heeft onmiskenbaar tot gevolg dat sommigen er, vergeleken met anderen, relatief bekaaid vanaf komen. Van een alternatief waar dat nadeel niet aan verbonden is, is echter niet gebleken.
10. Bij gebreke van een dergelijk alternatief oordeelt de kantonrechter dat er geen sprake van is dat de uitkomst van de betreffende regelingen voor eisers 5 tot en met 9 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
11. De kantonrechter is van oordeel dat er onvoldoende redenen aanwezig zijn om toepassing van een regeling als de onderhavige niet onder de strekking van Richtlijn 2000/78 EG, en daarmee onder het bereik van de WGBLA te laten vallen. De Richtlijn verbiedt onderscheid te maken op grond van leeftijd in situaties die met arbeid samen hangen. In art. 3 van de WGBLA wordt uiteengezet dat dat zich uitstrekt van het moment voorafgaand aan het sluiten van een arbeidsovereenkomst (namelijk het aanbieden van een dienstbetrekking) tot het moment waarop de dienstbetrekking eindigt. Artikel 8 van de WGBLA ziet op pensioenvoorzieningen. Onderdelen daarvan vallen niet onder de WGBLA, maar pensioenvoorzieningen voor het overige dus wel. Een situatie als de onderhavige vloeit voort uit een arbeidsrelatie. Zij betreft niet een situatie die expliciet van de Richtlijn en de WGBLA is uitgezonderd. De Richtlijn en de WGBLA zijn daarmee in beginsel van toepassing.
12. Uit de pensioendata van eisers 1 tot en met 4 enerzijds en eisers 5 tot en met 9 anderzijds kan worden afgeleid dat eisers een verschillende leeftijd hebben in die zin dat eisers 1 tot en met 4 allen ouder zijn dan eisers 5 tot en met 9. Indien de pensioendata van hen niet maatgevend zijn voor hun leeftijd had het op de weg van ING gelegen dat te specificeren. Er wordt derhalve een onderscheid gemaakt naar leeftijd. ING voert aan dat hiervoor een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. Zij geeft aan een redelijk doel na te streven, namelijk het onverplicht compenseren van mensen die niet langer voor een bijdrage van de werkgever in aanmerking komen. Daargelaten de vraag of de compensatie geheel onverplicht plaatsvindt, is niet gebleken dat dit een onredelijke doelstelling is.
13. ING voert aan dat het middel hiertoe passend en noodzakelijk is. Eisers hebben hier niets over aangevoerd. De kantonrechter is van oordeel, gelijk hierboven ten aanzien van het onaanvaardbaarheidcriterium is geoordeeld, dat eisers 5 tot en met 9 in vergelijking met eisers 1 tot en met 4 er weliswaar bekaaid van afkomen, doch dat niet is gebleken van een alternatief, waarbij een dergelijk onderscheid, maar dan met een of meer van de andere groepen, zich niet voordoet. Aldus is voldoende komen vast te staan dat het middel passend en noodzakelijk is.
14. De vorderingen van eisers 5 tot en met 9, die op een ander uitgangspunt waren gebaseerd, slagen daarom niet.
15. In het tussenvonnis van 6 maart 2009 is reeds overwogen dat de overgangsregeling die ten aanzien van eisers 1 tot en met 4 is toegepast, rechtsgeldig is en niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
16. De vorderingen van eisers zullen daarom worden afgewezen.
17. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst de vorderingen af;
II. veroordeelt eisers in de proceskosten die door ING zijn gemaakt en die tot op heden begroot worden op: € 2.400,00, inclusief eventueel verschuldigde btw.
Aldus gewezen door mr. G.C. Boot, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.