Einde inhoudsopgave
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Artikel 43
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2019
- Bronpublicatie:
11-07-2018, Stb. 2018, 260 (uitgifte: 24-08-2018, kamerstukken: 34629)
- Inwerkingtreding
01-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-02-2019, Stb. 2019, 111 (uitgifte: 14-03-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Klacht- en tuchtrecht
Gezondheidsrecht / Ordening en verzekering
1.
Ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, die buiten Nederland in een der lidstaten van de Europese Unie dan wel in een van de andere overeenkomstsluitende staten gevestigd is als beoefenaar van een in artikel 3 genoemd beroep en aan de in het tweede lid omschreven voorwaarden voldoet, blijven ter zake van de diensten die hij in de uitoefening van dat beroep verleent aan een persoon hier te lande, buiten toepassing:
- a.
het in artikel 4, tweede lid, gestelde verbod, voor zover het de titel betreft, waarvan het voeren voorbehouden is aan degenen die in de op dat beroep betrekking hebbende hoedanigheid in het desbetreffende register ingeschreven staan;
- b.
het in artikel 35, eerste lid, gestelde verbod, voor zover het handelingen betreft, waartoe de onder a bedoelde personen bevoegd zijn.
2.
De in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn:
- a.
de betrokkene dient in een van de lidstaten dan wel in een van de andere overeenkomstsluitende staten een op de bekwaamheid tot het uitoefenen van zijn beroep betrekking hebbend getuigschrift te hebben verkregen, dat krachtens artikel 41, eerste lid, onder a, is aangewezen, ofwel de beroepskwalificaties van de betrokkene zijn overeenkomstig artikel 27 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties geverifieerd;
- b.
ten aanzien van hem geen maatregel als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, van kracht is en voor zover zijn rechten ter zake van de uitoefening van zijn beroep in de lidstaat onderscheidenlijk een andere overeenkomstsluitende staat waar hij gevestigd is, beperkt is op grond van een in dat land gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing, hij zich houdt aan de in dat land opgelegde bevoegdheidsbeperking.
- c.
de betrokkene dient aan Onze Minister te hebben gemeld dat hij als beoefenaar van het desbetreffende beroep in Nederland diensten verleent en dient de volgende bescheiden te hebben overgelegd:
- 1°
een bewijsstuk, niet ouder dan twaalf maanden, waaruit blijkt dat hij de desbetreffende werkzaamheden in de lidstaat onderscheidenlijk de andere overeenkomstsluitende staat waar hij gevestigd is, wettig uitoefent;
- 2°
een bewijsstuk dat hij het onder a bedoelde getuigschrift heeft verkregen;
- 3°
een bewijs van de nationaliteit van de betrokkene.
3.
De verplichting tot het overleggen van bescheiden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, geldt niet indien ten behoeve van de betrokkene als beoefenaar van het desbetreffende beroep door Onze Minister een beroepskaart is afgegeven.
4.
In geval van een dienstverlening in Nederland, ten aanzien waarvan het eerste lid van toepassing is, is de betrokkene, indien de in dat lid, onder a, bedoelde personen aan tuchtrechtspraak overeenkomstig deze wet onderworpen zijn, ter zake van hetgeen door hem in het kader van die dienstverlening wordt verricht, eveneens aan bedoelde rechtspraak onderworpen.