ABRvS, 20-01-2016, nr. 201409473/1/A1
ECLI:NL:RVS:2016:106
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-01-2016
- Zaaknummer
201409473/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:106, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑01‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2014:6302
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
ABkort 2016/38
Gst. 2016/103 met annotatie van M.H. Blokvoort
JOM 2016/105
OGR-Updates.nl 2016-0019
Uitspraak 20‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 september 2012 heeft het college aan Hornbach een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwmarkt annex tuincentrum op het perceel Zandstraat 15 te Best (hierna: het perceel). Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het college de door VNB Hasco en andere en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 13 september 2012 onder aanvulling en herstel van de motivering in stand gelaten. Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het college een wijziging aangebracht in het besluit van 30 juli 2013. Bij tussenuitspraak van 20 juni 2014 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending daarvan de gebreken in de besluiten van 30 juli 2013 en 7 februari 2014 te herstellen met inachtneming van de overwegingen en de aanwijzingen in deze tussenuitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
201409473/1/A1.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-Zelf Center B.V., beide gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid VNB Hasco B.V en Hasco Bouwmarkt B.V, beide gevestigd te Best, De Kempensche Poort B.V. en Bouwmarktexploitatie Eindhoven B.V, beide gevestigd te Eindhoven, Van Neerbos Bouwmarkten B.V. en Van Neerbos Groep B.V, beide gevestigd te Vlaardingen, (hierna gezamenlijk: VNB Hasco en andere
3. het college van burgemeester en wethouders van Best,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hornbach Real Estate Best B.V., gevestigd te Nieuwegein,
appellanten,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant 20 juni 2014 en de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2014 in zaak nrs. 13/4423 en 13/4494 in het geding tussen:
Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center,
VNB Hasco en andere,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2012 heeft het college aan Hornbach een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwmarkt annex tuincentrum op het perceel Zandstraat 15 te Best (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het college de door VNB Hasco en andere en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 13 september 2012 onder aanvulling en herstel van de motivering in stand gelaten. Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het college een wijziging aangebracht in het besluit van 30 juli 2013.
Bij tussenuitspraak van 20 juni 2014 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending daarvan de gebreken in de besluiten van 30 juli 2013 en 7 februari 2014 te herstellen met inachtneming van de overwegingen en de aanwijzingen in deze tussenuitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het, onder intrekking van de besluiten van 30 juli 2013 en 8 oktober 2013 (lees: 7 februari 2014), de bezwaren tegen het besluit van 13 september 2012 gedeeltelijk gegrond heeft verklaard en dat besluit, na aanpassing daarvan zoals aangeduid in het besluit van 29 juli 2014 en onder aanvulling en aanpassing van de daaraan ten grondslag liggende motivering, alsmede onder het verbinden van de in het besluit van 29 juli 2014 geformuleerde voorwaarden, in stand heeft gelaten.
Bij uitspraak van 15 oktober 2014 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank de beroepen van VNB Hasco en andere en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center tegen het besluit van 30 juli 2013 gegrond verklaard, de tegen de besluiten van 7 februari 2014 en 29 juli 2014 ingestelde beroepen van Praxis-Doe-Het-Zelf Center, De Kempensche Poort, Bouwmarktexploitatie Eindhoven, Van Neerbos Bouwmarkten en Van Neerbos Groep ongegrond verklaard, de tegen de besluiten van 7 februari 2014 en 29 juli 2014 ingestelde beroepen van Praxis Vastgoed, VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt gegrond verklaard, het besluit van 7 februari 2014 vernietigd en het besluit van 29 juli 2014 vernietigd, voor zover daarin voorwaarden aan het besluit van 13 september 2012 zijn verbonden alsmede voor zover hierin het bezwaar van Praxis Vastgoed ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft voorts het bezwaar van Praxis Vastgoed tegen het besluit van 13 september 2012 niet-ontvankelijk verklaard, het besluit van 13 september 2012 herroepen voor zover het betreft de voorwaarden met betrekking tot het gebruik door bezoekers van de drive-in en de verdiepingsvloer, de in het dictum geformuleerde voorwaarden aan het besluit van 13 september 2012 verbonden en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 29 juli 2014. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken hebben VNB Hasco B.V. en andere en Praxis Vastgoed en Praxis Doe-Het-Zelf-Center hoger beroep ingesteld.
Hornbach heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center en VNB Hasco en andere hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2015, waar Praxis Vastgoed en Praxis Doe-Het-Zelf-Center, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Woerd, advocaat te Amsterdam, VNB Hasco en andere, vertegenwoordigd door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en B. van der Vleuten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is voorts Hornbach, vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Utrecht, en G. van Heeren, verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een bouwmarkt annex tuincentrum, met drive-in, parkeergelegenheid en toebehoren en de aanleg van een geluidscherm op het perceel. Het perceel bevindt zich op het industrieterrein 't Zand en wordt omsloten door de Zandstraat, de Willem de Zwijgerweg en de Eindhovenseweg Zuid. De bouwmarkt heeft een oppervlakte van circa 9.041 m², de hoofdingang is gelegen aan de zijde van de Eindhovensweg Zuid. Aan de oostzijde van het gebouw ligt een drive-in hal met een oppervlakte van 4.101 m², waar klanten met de auto gekochte artikelen rechtstreeks kunnen ophalen. Ten westen van de bouwmarkt, aan de zijde van de Willem de Zwijgerstraat, bevindt zich het tuincentrum met een overdekt deel van 2.471 m² en een luifel 850 m² en een onoverdekt deel van 1.889 m². Er zullen 472 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het terrein wordt ontsloten op de Zandstraat door middel van twee in- en uitritten. Op de hoek van de Zandstraat en de Willem de Zwijgerlaan is voorzien in een overkapping van 312 m² ten behoeve van laden en lossen. Deze overkapping is gedeeltelijk in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Best" (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft om die reden de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Het geluidscherm is voorzien aan de Willem de Zwijgerstraat.
2. VNB Hasco exploiteert in Best een bouwmaterialenhandel, welke is gelegen naast Hasco Bouwmarkt die daar een Karweivestiging exploiteert. Deze bedrijven zijn schuin tegenover het perceel gelegen aan de overzijde van de Eindhovenseweg Zuid. De Kempensche Poort en Bouwmarktexploitatie Eindhoven exploiteren een Gammavestiging in Son en Breugel en een Karweivestiging in Eindhoven. Van Neerbos Bouwmarkten en Van Neerbos Groep exploiteren een Gammavestiging in Eindhoven. Praxis Vastgoed huurt van een derde vastgoedeigenaar panden in Son en Breugel en Eindhoven. In deze panden exploiteert Praxis Doe-het-Zelf Center Praxisvestigingen.
Ontvankelijkheid Praxis Vastgoed
3. Praxis Vastgoed betoogt dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het college haar ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. Volgens haar heeft de rechtbank niet onderkend dat zij een rechtstreeks bij de besluiten betrokken belang heeft. Daartoe voert zij aan dat zij vastgoed beheert ten behoeve van Praxisvestigingen die door Praxis Doe-het-Zelf Center worden geëxploiteerd. Uit een deel van de met deze exploitatie van de bouwmarkten verkregen inkomsten, wordt de huur voldaan die Praxis Vastgoed betaalt voor het vastgoed. Volgens Praxis Vastgoed heeft de rechtbank niet onderkend dat Praxis Doe-het-Zelf Center als gevolg van de vestiging van Hornbach op het perceel minder inkomsten zal genereren, waardoor de afdrachten aan Praxis Vastgoed in gevaar kunnen komen. Volgens Praxis Vastgoed blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014 in zaak nr. 201303531/1/R1 (www.raadvanstate.nl) dat waarde moet worden gehecht aan het feit dat Praxis Vastgoed deelt in de omzet van Praxis Doe-het-Zelf Center.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 december 2013 in zaak nr. 201210813/1/A1), is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat Praxis Vastgoed een rechtstreeks betrokken belang heeft bij de verleende omgevingsvergunning. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel worden de activiteiten van Praxis Vastgoed omschreven als "handel in eigen onroerend goed, het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, huren, verhuren van registergoederen". Niet gebleken is dat de Praxisvestigingen in Son en Breugel en Eindhoven onder rechtstreeks beheer vallen van Praxis Vastgoed. Praxis Vastgoed huurt de panden van een derde vastgoedeigenaar, maar verhuurt deze panden niet aan Praxis Doe-het-Zelf Center, zodat tussen Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center geen huurder-verhuurder relatie bestaat. Voorts is ter zitting vastgesteld dat Praxis Vastgoed voor het voldoen van de huurpenningen aan de vastgoedeigenaar niet rechtstreeks afhankelijk is van de afzonderlijke Praxisvestigingen. In de omstandigheid dat uit een deel van de met de exploitatie van de Praxisvestigingen door Praxis Doe-het-Zelf Center verkregen inkomsten, de huur wordt voldaan die Praxis Vastgoed betaalt voor het vastgoed, wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel, omdat dit geen rechtstreeks bij de omgevingsvergunning betrokken belang oplevert. De door Praxis Vastgoed in haar hogerberoepschrift aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014 leidt evenmin tot een ander oordeel. In die uitspraak is overwogen dat de eigenaar/verhuurder van een winkelcentrum zich als verhuurder van bedrijfspanden richtte op hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied als de verhuurder van de in die zaak voorziene bedrijvigheid. Niet was uitgesloten dat het daar voorliggende plan de verhuurbaarheid van het winkelcentrum van de eigenaar/verhuurder nadelig zou beïnvloeden. In de onderhavige zaak is Praxis Vastgoed echter eigenaar noch verhuurder van de percelen waarop de Praxisvestigingen in Son en Breugel en Eindhoven worden geëxploiteerd. Dit betekent dat de rechtbank in de tussenuitspraak terecht heeft overwogen dat het college Praxis Vastgoed ten onrechte in haar bezwaar ontvankelijk heeft geacht.
Het betoog faalt.
Het hoger beroep van De Kempensche Poort, Bouwmarktexploitatie Eindhoven, Van Neerbos Bouwmarkten en Van Neerbos Groep
4. De rechtbank heeft in de einduitspraak de beroepen van eisers tegen het besluit van 30 juli 2013 gegrond verklaard en de beroepen van De Kempensche Poort, Bouwmarktexploitatie Eindhoven, Van Neerbos Bouwmarkten en Van Neerbos Groep tegen de besluiten van 7 februari 2014 en 29 juli 2014 ongegrond verklaard. Het besluit van 30 juli 2013 is ingetrokken. De Kempensche Poort, Bouwmarktexploitatie Eindhoven, Van Neerbos Bouwmarkten en Van Neerbos Groep hebben in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak voor zover daarin hun beroep tegen de besluiten van 7 februari 2014 en 29 juli 2014 ongegrond is verklaard. Het hoger beroep, voor zover het door hen is ingesteld, is reeds om die reden ongegrond.
Wettelijk kader
5. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Bedrijventerrein - 1" met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer 4".
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn gronden met deze bestemming en aanduiding onder meer bestemd voor perifere detailhandel branchegericht (volumineus) in de branches: bouwmarkten met daarbij behorende tuincentra, verkoop van dierbenodigdheden en grove bouwmaterialen.
Ingevolge artikel 5.5, aanhef en onder k, onder 1, geldt met betrekking tot het gebruik ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer 4" de regel dat het gebruik van deze gronden ten behoeve van detailhandel zoals bedoeld in artikel 5.1, onder h, uitsluitend is toegestaan indien de akoestische maatregelen zoals beschreven in bijlage 3, gerealiseerd zijn en aldus in stand worden gelaten.
Ingevolge bijlage 3, onder b, wordt op de locatie zoals in figuur B1 aangeduid met een rode lijn en een blauwe arcering een overkapping gerealiseerd die aan de in de bijlage genoemde voorwaarden voldoet.
Ten aanzien van het bestemmingsplan
6. VNB Hasco en andere betogen tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit het besluit van 29 juli 2014, dat is genomen naar aanleiding van de tussenuitspraak, niet blijkt dat het bouwplan is getoetst aan het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Best" zoals dat op 4 februari 2013 gewijzigd is vastgesteld. In het besluit van 29 juli 2014 is opgenomen dat het bouwplan ten aanzien van een deel van de overkapping die op bijlage 1 bij dat besluit is aangegeven, afwijkt van het bestemmingsplan en dat ten aanzien van dat gedeelte van de overkapping artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van toepassing blijft. In hetgeen VNB Hasco en andere hebben aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 29 juli 2014 ook op andere onderdelen niet in overeenstemming is met het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
7. Praxis Doe-het-Zelf Center betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Daartoe voert zij aan dat de overkapping waarop de afwijking van het bestemmingsplan betrekking heeft, noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de in het bestemmingsplan voorgeschreven geluidsvoorschriften. Nu de overkapping noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming, kan deze niet als ondergeschikt en derhalve evenmin als een bijbehorend bouwwerk worden aangemerkt, aldus Praxis Doe-het-Zelf Center. Voorts heeft de rechtbank volgens haar niet onderkend dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de overkapping ruimtelijk aanvaardbaar is.
In incidenteel hoger beroep betogen Hornbach en het college dat de rechtbank deze grond ten onrechte niet heeft afgedaan met een verwijzing naar het relativiteitvereiste. Volgens Hornbach heeft de rechtbank niet onderkend dat de in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo opgenomen rechtsregel dat een activiteit niet in strijd moet zijn met een goede ruimtelijke ordening niet strekt ter bescherming van de belangen van concurrenten als Praxis Doe-het-Zelf Center.
7.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo betreft een regel die is gesteld in het kader van de goede ruimtelijke ordening, waarvan het behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed woon-, werk- en ondernemersklimaat een onderdeel vormt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 8 oktober 2014 in zaaknr. 201309388/1/R4 zijn dit ruimtelijke belangen. De Afdeling is daarom van oordeel dat artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo mede de strekking heeft de door Praxis Doe-het-Zelf Center genoemde belangen te beschermen. Omdat niet op voorhand is uitgesloten dat vestiging van Hornbach op het perceel zal leiden tot een minder goed ondernemersklimaat door een mogelijke vermindering van het aantal klanten van Praxis Doe-het-Zelf Center en daardoor tot een daling van haar omzet en inkomsten, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat dit artikel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van Praxis Doe-het-Zelf Center. Het incidenteel hoger beroep van Hornbach en het college faalt in zoverre.
7.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor, zoals dat gold ten tijde van belang, wordt in deze bijlage verstaan onder:
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1, onder a, zoals dat gold ten tijde van belang, komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken in aanmerking: een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.
7.3. Anders dan Praxis Doe-het-Zelf Center betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de overkapping niet als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor kan worden aangemerkt. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer 4". Gelet op deze aanduiding heeft de bouwmarkt als het hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor te gelden. Dat de overkapping in artikel 5.5, aanhef en onder k, onder 1, van de planregels als noodzakelijke akoestische maatregel is voorgeschreven, maakt niet dat deze overkapping niet langer voldoet aan de in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor opgenomen omschrijving van een bijbehorend bouwwerk.
7.4. Ten aanzien van het betoog van Praxis Doe-het-Zelf Center dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de overkapping ruimtelijk aanvaardbaar is, wordt als volgt overwogen. Ter zitting is vastgesteld dat de overkapping een oppervlakte heeft van 312 m², waarvan circa 30 m² in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft zich in het besluit van 29 juli 2014 op het standpunt gesteld dat de overkapping op pagina 23 van de toelichting op het bestemmingsplan is ingetekend. Aangezien deze toelichting deel uitmaakt van het bestemmingsplan kan volgens het college worden gesteld dat de gemeenteraad hiermee indirect heeft ingestemd. In het verweerschrift in hoger beroep van het college heeft het hierop aangevuld dat de gemeenteraad heeft beoogd het gehele bouwplan voor de vestiging van Hornbach op het perceel in het bestemmingsplan positief te bestemmen. Dat een gedeelte van de overkapping niet in het bestemmingsplan is opgenomen, betreft volgens het college een omissie. Gelet hierop en nu het met het bestemmingsplan strijdige gedeelte van de overkapping, relatief gezien, van beperkte omvang is en volgens het college ruimtelijk past bij zowel de bebouwing op het perceel als bij de overige bebouwing op het bedrijventerrein, heeft het college de afwijking van het bestemmingsplan ruimtelijk aanvaardbaar geacht. In hetgeen Praxis Doe-het-Zelf Center heeft aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank aanleiding had moeten zien om te oordelen dat het college dat standpunt in redelijkheid niet heeft kunnen innemen.
7.5. Praxis Doe-het-Zelf Center heeft ter zitting het door haar in beroep aangevoerde betoog dat het perceel is gelegen buiten de bebouwde kom zodat ook in zoverre niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef en onder 1, onder a, van bijlage II van het Bor, herhaald.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 april 2014 in zaak nr. 201305868/1/A1), is de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen van feitelijke aard, waarbij de aard van de omgeving bepalend is en van belang is waar de bebouwing feitelijk, nagenoeg, ophoudt. De plaats van de verkeerborden is daarbij niet van belang.
Het perceel is gelegen op een industrieterrein en grenst aan de overzijde van de Willem de Zwijgerstraat aan een woonwijk, terwijl aan de andere zijden van het perceel bedrijfsbebouwing is opgericht. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het perceel is gelegen binnen de bebouwde kom.
De betogen falen.
Parkeren
8. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening 2010 van de gemeente Best (hierna: de Bouwverordening) moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het tweede lid, wordt aan het eerste lid geacht te zijn voldaan indien het aantal parkeerplaatsen ten minste overeenkomt met het aantal parkeerplaatsen dat voor het betreffende gebied en de betreffende functie is benoemd in de "Nota Parkeernormen".
Ingevolge het vijfde lid, onder a, voor zover hier van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In de Nota Parkeernormen die de raad van de gemeente Best op 31 oktober 2011 heeft vastgesteld (hierna: de Nota Parkeernormen) is onder 4.4. opgenomen dat het college, indien de parkeernormen voor de betreffende locatie niet opgenomen zijn in het bestemmingsplan, onderbouwd vrijstelling kan verlenen om af te wijken van hetgeen vastgelegd is in de Nota Parkeernormen. Het college kan één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing - gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht - leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De toepassing van het verlenen van deze vrijstelling dient zo beperkt mogelijk te worden gehouden en een algemeen belang te dienen
Ingevolge bijlage II bij de Nota Parkeernormen bedraagt de parkeernorm van "Grootschalige detailhandel" 5,5 tot 6,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
In de Nota Parkeernormen is bvo gedefinieerd als: bruto vloeroppervlak, het totale vloeroppervlak binnen de buitenmuren inclusief alle verdiepingen.
9. Praxis Doe-het-Zelf Center betoogt dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft overwogen dat de rechtsregels uit artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de Nota Parkeernormen niet haar belang beogen te beschermen. Praxis Doe-het-Zelf Center voert daartoe aan dat het doel van de Nota Parkeernormen onder meer is om onduidelijkheid over de invulling van de parkeernormen te weg te nemen. Volgens Praxis Doe-het-Zelf Center heeft ook zij belang bij de naleving van dat doel. Bovendien zou het ondernemersklimaat van de doe-het-zelf branche worden geschaad indien op de markt het beeld ontstaat dat bij bouwmarkten onvoldoende parkeergelegenheid is, aldus Praxis Doe-het-Zelf Center.
Hornbach en het college betogen in incidenteel hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte het relativiteitsvereiste niet tevens aan VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt heeft tegengeworpen. Daartoe voeren zij aan dat de rechtsregels uit artikel 2.5.30 van de Bouwverordening en de Nota Parkeernormen niet strekken tot bescherming van de belangen van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt. Hoewel beide bedrijven op korte afstand van het perceel zijn gelegen aan de overzijde van de Eindhovenseweg Zuid, is het volgens Hornbach en het college uitgesloten dat een tekort aan parkeerplaatsen bij Hornbach zal leiden tot parkeeroverlast voor VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt.
9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 september 2013 in zaak nr. 201203731/1/A1) strekt artikel 2.5.30 van de Bouwverordening ertoe te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om zo parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel waarop het bouwplan is voorzien te voorkomen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 2.5.30 van de Bouwverordening kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de Praxis Doe-het-Zelf Center. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat Praxis Doe-het-Zelf Center is gelegen op een dusdanige afstand van het perceel dat niet valt in te zien dat zij parkeeroverlast van de vestiging van Hornbach zal ondervinden. Nu Praxis Doe-het-Zelf Center niet is gevestigd in de gemeente Best heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat de Bouwverordening niet op haar van toepassing is. Het door Praxis Doe-het-Zelf Center gestelde belang dat wordt voorkomen dat in de markt het beeld ontstaat dat er bij bouwmarkten onvoldoende parkeergelegenheid is, is geen belang dat de Nota Parkeernormen beoogt te beschermen.
9.2. Hornbach en het college hebben aangevoerd dat het, gelet op de loopafstand tussen het perceel en de percelen van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt en de verkeerssituatie ter plaatse, is uitgesloten dat klanten van Hornbach, vanwege een tekort aan parkeerplaatsen op het perceel, daadwerkelijk op de percelen van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt zullen parkeren. Bovendien is de parkeerdrukte op het perceel volgens het college het grootst op zaterdag, terwijl op die dag veel omliggende bedrijven die dichter bij het perceel zijn gelegen dan VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt gesloten zijn zodat ook op die dag voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Dit laat echter onverlet dat de bouwmarkten die door VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt worden geëxploiteerd, zijn gelegen aan de overzijde van de Eindhovenseweg Zuid op korte afstand van het perceel waarop de Hornbach-vestiging is voorzien. Nu artikel 2.5.30 van de Bouwverordening strekt tot het voorkomen van parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is uitgesloten dat een tekort aan parkeergelegenheid bij Hornbach er mogelijk toe zal leiden dat klanten van Hornbach aan de overzijde van de Eindhovenseweg Zuid bij VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt zullen parkeren zodat het relativeitsvereiste niet aan hen kan worden tegengeworpen.
De betogen falen.
10. VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat toepassing van de in de Nota Parkeernormen opgenomen bepalingen leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 4.4 van de Nota Parkeernormen. Volgens hen doet zich geen situatie voor waarin het voldoen aan de geldende parkeernorm van 5,5 tot 6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij komt dat in de Nota Parkeernormen is opgenomen dat gebruikmaking van deze ontheffingsmogelijkheid het algemeen belang moet dienen, aldus VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt. Volgens hen is de ontheffingsmogelijkheid in dit geval echter louter in het belang van Hornbach toegepast.
10.1. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de vestiging van Hornbach op het perceel moet worden aangemerkt als "Grootschalige detailhandel" als bedoeld in de Nota Parkeernormen zodat op grond van die nota, zoals deze gold ten tijde van belang, 5,5 tot 6,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo dienen te worden gerealiseerd. Evenmin is in geschil dat het bouwplan voorziet in 472 parkeerplaatsen en dat daarmee niet aan de op grond van de Nota Parkeernormen geldende norm voor het aantal parkeerplaatsen wordt voldaan, nu, uitgaande van de in de tussenuitspraak genoemde totale oppervlakte van het bvo van 16.263 m², in totaal op grond van de Nota Parkeernormen minimaal 894 parkeerplaatsen gerealiseerd zouden moeten worden. Niet in geschil is dat, wanneer de drive-in en de verdieping niet bij de berekening van het bvo zouden worden betrokken, evenmin wordt voldaan aan de in de Nota Parkeernormen voorgeschreven parkeernorm.
In het besluit van 29 juli 2014 heeft het college het standpunt ingenomen dat de drive-in en de verdieping naar zijn mening geen parkeerbehoefte genereren en om die reden bij de berekening van het bvo buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de gemeenteraad naar verwachting in het najaar van 2014 in de Nota Parkeernormen aansluiting zal zoeken bij CROW-publicatie 317 op grond waarvan voor de bouwmarkt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per 100 m² bvo en voor een tuinmarkt 2,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo geldt. Ook indien de drive-in en de verdieping tot het bvo zouden moeten worden gerekend, wordt voldaan aan deze norm, aldus het college. Onder die omstandigheden is de toepassing van een parkeernorm van 5,5 tot 6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo volgens het college onwenselijk en leidt dat tot een onbillijkheid van overwegende aard, omdat dit zou resulteren in een groot areaal ongebruikte parkeerplaatsen, hetgeen niet is wat artikel 2.5.30 van de Bouwverordening beoogt en zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Het heeft daarom ingestemd af te wijken van de voorgeschreven parkeernorm met toepassing van artikel 4.4 van de Nota Parkeernormen en ingestemd met de realisering van 472 parkeerplaatsen.
VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt betogen terecht dat het college hiermee niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat toepassing van het op grond van de Nota Parkeernormen voorgeschreven aantal parkeerplaatsen leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij is van belang dat in paragraaf 4.4 van de Nota Parkeernormen is opgenomen dat de toepassing van het verlenen van de vrijstelling zo beperkt mogelijk dient te worden gehouden en een algemeen belang moet dienen. Met de motivering dat er uitgaande van de bestaande normering een groot areaal ongebruikte parkeerplaatsen zou ontstaan, hetgeen niet is wat artikel 2.5.30 van de Bouwverordening beoogt en dat dit zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening, heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat de afwijking van de Nota Parkeernormen in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, mede gelet op het feit dat een afwijking zo beperkt mogelijk dient te worden toegepast. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
Gelet hierop en nu niet is geschil is dat niet aan de Nota Parkeernormen wordt voldaan, ook niet wanneer de drive-in en de verdieping niet bij de berekening van het bvo zouden worden betrokken, behoeft het incidenteel hoger beroep van het college dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de drive-in en de verdieping onvoldoende is gewaarborgd, zodat niet vast staat dat deze ruimten geen parkeerbehoefte genereren geen bespreking. Hetgeen VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt in hoger beroep hebben aangevoerd omtrent de strijdigheid van de door de rechtbank in de einduitspraak aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden ten aanzien van het gebruik van de drive-in en de verdiepingsvloer met artikel 3.1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening behoeft evenmin bespreking.
Het betoog van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt slaagt. Het besluit van 29 juli 2014 dient ingevolge artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd voor zover het college daarin heeft besloten de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 4.4 van de Nota Parkeernormen. De Afdeling zal onderzoeken of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover het dient te worden vernietigd, in stand te laten.
11. De gemeenteraad heeft bij besluit van 3 november 2014 de "Nota Parkeernormen 2015" vastgesteld. Deze nota is inmiddels in werking getreden. Ingevolge de daarin opgenomen overgangsbepalingen geldt de Nota Parkeernormen 2015 ook voor bestaande situaties. Ingevolge de Nota Parkeernormen 2015 geldt voor een bouwmarkt een parkeerbehoefte van 2,1 parkeerplaatsen per 100 m² bvo en voor een tuinmarkt 2,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Niet in geschil is dat het in de aanvraag om omgevingsvergunning voorziene aantal parkeerplaatsen, ook indien het bvo wordt berekend inclusief de verdieping en de drive-in, voldoet aan de in de Nota Parkeernormen 2015 vastgestelde parkeernormen. Dit betekent dat het bouwplan niet in strijd is met de thans geldende Nota Parkeernormen 2015. Gelet hierop zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 29 juli 2014, voor zover dat dient te worden vernietigd, in stand blijven.
Welstand
12. Het college en Hornbach betogen in incidenteel hoger beroep dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt als concurrenten van Hornbach. Volgens Hornbach en het college is het perceel door een vierbaansweg gescheiden van de bouwmarkten die VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt exploiteren, zodat de vormgeving van het bouwplan geen invloed zal hebben op de verschijning van die bouwmarkten. Daarnaast is er vanuit de bouwmarkten die VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt exploiteren als gevolg van de afstand en aanwezige groenstructuren, slechts beperkt zicht op het perceel.
12.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
12.2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt. Dat VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt concurrenten zijn van Hornbach geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat vanuit de door VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt geëxploiteerde bouwmarkten zicht bestaat op het perceel, zodat reeds om die reden geen aanleiding bestaat om hen het relativiteitsvereiste tegen te werpen. Dat dit zicht gedeeltelijk wordt weggenomen door groenstructuren en dat het perceel zich, volgens het college, op geruime afstand bevindt van de door VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt geëxploiteerde bouwmarkten geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit onverlet laat dat zicht op het perceel blijft bestaan.
De betogen falen.
13. Hornbach en het college betogen in incidenteel hoger beroep voorts dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand niet rechtstreeks hoefde te toetsen of het bouwplan aan het "Beeldkwaliteitsplan bedrijventerreinen Best" van 17 oktober 2011 (hierna: het Beeldkwaliteitsplan) dat als separate bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan is gevoegd, voldeed, maar dat met het Beeldkwaliteitsplan wel rekening moest worden gehouden. Volgens Hornbach en het college heeft de rechtbank niet onderkend dat het Beeldkwaliteitsplan niet door de gemeenteraad is vastgesteld en geen onderdeel uitmaakt van de van toepassing zijnde Welstandsnota "Welstand met beleid" (hierna: de welstandsnota), zodat het Beeldkwaliteitsplan geen criteria als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet bevat. Het college voert in dit verband voorts aan dat de rechtbank in dit verband ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2006 in zaak nr. 200601138/1, omdat in die zaak een wel door de gemeenteraad vastgesteld Beeldkwaliteitsplan voorlag waaraan het bouwplan op grond van de destijds geldende regelgeving uit artikel 9.6, eerste lid, van de in die zaak van toepassing zijnde Bouwverordening diende te worden getoetst. Dat het Beeldkwaliteitsplan wel is betrokken bij de beoordeling van een ander bouwplan op het bedrijventerrein waar Hornbach is voorzien, is volgens het college evenmin een omstandigheid die steun biedt aan de overweging van de rechtbank, omdat in dat geval door de initiatiefnemer uitdrukkelijk was verzocht om het bouwplan in overeenstemming te laten zijn met het Beeldkwaliteitsplan.
13.1. In de Welstandsnota is ten aanzien van industriegebieden opgenomen: "De gebieden zijn grotendeels volgebouwd. Van belang is dat bij uitbreidingen van bedrijfsgebouwen, dezelfde architectuur wordt toegepast als die van het hoofdgebouw. Voor nog nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen is het van belang dat deze op zichzelf met een consequent doorgevoerde architectuur worden uitgevoerd, waarbij de architectuur van direct omliggende gebouwen gerespecteerd moet worden. Dit is gezien de grote verscheidenheid van architectuur van de betreffende gebouwen niet vooraf in criteria uit te drukken. Wel kan vooraf het toetsingskader worden bepaald. Om genoemde effecten te bereiken, zal bij de beoordeling van bouwplannen op voornoemde criteria worden getoetst; dit toetsingskader wordt hierbij voor de industriegebieden van toepassing verklaard."
13.2. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het Beeldkwaliteitsplan bij de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand had moeten worden betrokken. De bij de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand van toepassing zijnde criteria zijn neergelegd in de welstandsnota. Dat deze welstandsnota een meer algemene normstelling heeft, heeft niet tot gevolg dat bij de uitleg van die normen gebruik kan worden gemaakt van het Beeldkwaliteitsplan, nu het Beeldkwaliteitsplan niet is vastgesteld door de gemeenteraad en geen onderdeel uitmaakt van de welstandsnota.
Het betoog slaagt.
14. Nu het Beeldkwaliteitsplan, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet bij de toetsing van het bouwplan aan de welstandsnota betrokken behoeft te worden, behoeft hetgeen VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt hebben aangevoerd over de toetsing van het bouwplan aan de eisen die zijn gesteld op de pagina's 19 en 20 van het Beeldkwaliteitsplan geen bespreking.
15. VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt betogen dat het bouwplan niet voldoet aan de in de welstandsnota opgenomen eis dat nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen met een consequent doorgevoerde architectuur worden uitgevoerd, waarbij de architectuur van direct omliggende gebouwen gerespecteerd moet worden.
15.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201202738/1/A1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
15.2. In het advies van de stadsbouwmeester van 21 november 2012 is opgenomen dat met de uiterlijke verschijning van het bouwplan de architectuur van de direct omliggende gebouwen voldoende wordt gerespecteerd en dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In het advies wordt onder meer de verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving van het perceel besproken, waarbij is gewezen op: "Het gebouw van Coppens recreatie dat bestaat uit verschillende massa's met overwegend lichtgroene gevelbeplating en de overige gebouwen in de directe omgeving die volgens het advies door hun uitstraling ook een eigen identiteit kennen. Binnen dit geheel wordt ook de Mc Donalds genoemd die op dit moment wordt verbouwd en na voltooiing door gele boogelementen herkenbaar zal zijn. Tot slot wordt nog gewezen op een bedrijfsgebouw met in de compositie een grijs en oranje accent dat in deze filosofie past." In een aanvullend advies van 17 juli 2014 is hierop aangevuld dat naar de mening van de stadsbouwmeester sprake is van een consequent doorgevoerde architectuur. In het aanvullend advies is opgenomen: "De architectuur van het gebouw moet na realisering worden opgevat als één van de "kralen" langs de Eindhovenseweg-Zuid. Het consequente daarvan ligt daarin dat de gebouwen in de directe omgeving elk hun eigen identiteit hebben. In die zin erkent de Hornbach-stijl het eigen karakter en de eigen identiteit van de omliggende bebouwing."
15.3. Hetgeen VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt hebben aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het advies van de stadsbouwmeester niet in redelijkheid heeft kunnen volgen nu de stadsbouwmeester gemotiveerd heeft aangegeven waarom het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In het verweerschrift in hoger beroep heeft het college voorts toegelicht dat de voorwaarde van een consequent doorgevoerde architectuur niet inhoudt dat alle gebouwen in dezelfde stijl moeten worden opgericht. Dat is volgens het college ook niet mogelijk, omdat de reeds gerealiseerde gebouwen in de omgeving ook een eigen identiteit hebben.
Het betoog faalt.
Conclusie
16. Het hoger beroep van Praxis Vastgoed en Praxis Doe-het-Zelf Center is ongegrond. Het hoger beroep van VNB Hasco en andere is gegrond, voor zover het is ingesteld door VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt, en ongegrond voor zover het is ingesteld door De Kempensche Poort, Bouwmarktexploitatie Eindhoven, Van Neerbos Bouwmarkten en Van Neerbos Groep. Het incidenteel hoger beroep van Hornbach en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college zijn gegrond. De tussenuitspraak dient te worden vernietigd voor zover het college daarin in de gelegenheid is gesteld het gebrek in de besluitvorming ten aanzien van het beeldkwaliteitsplan te herstellen en de einduitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarin het besluit van 13 september 2012 gedeeltelijk heeft herroepen en aan dat besluit voorwaarden heeft verbonden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep, voor zover dat is ingesteld door VNB Hasco en Hasco Bouwmarkt, gegrond verklaren voor zover het ziet op de afwijking van de Nota Parkeernormen, het besluit van 29 juli 2014 in zoverre vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dat besluit in stand blijven.
17. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen van Praxis Vastgoed B.V., Praxis Doe-het-Zelf Center B.V. ongegrond;
II. verklaart de hoger beroepen van VNB Hasco B.V. en Hasco Bouwmarkt B.V., het incidenteel hoger beroep van Hornbach Real Estate Best B.V. en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Best gegrond;
III. vernietigt de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2014 in zaken nrs. 13/4423 en 13/4494, voor zover het college van burgemeester en wethouders van Best daarin in de gelegenheid is gesteld om het besluit van 30 juli 2013 te herstellen ten aanzien van het beeldkwaliteitsplan en de einduitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2014, voor zover de rechtbank het besluit van het college van 13 september 2012 gedeeltelijk heeft herroepen en aan dat besluit aanvullende voorschriften heeft verbonden;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 29 juli 2014, kenmerk PU14-05978, voor zover het college daarin heeft besloten af te wijken van de Nota Parkeernormen;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 29 juli 2014, kenmerk PU14-05978, in stand blijven voor zover het is vernietigd ten aanzien van de afwijking van de Nota Parkeernormen;
VI. bevestigt de tussenuitspraak en de einduitspraak voor het overige;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Best tot vergoeding van de bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid VNB Hasco B.V. en Hasco Bouwmarkt B.V. opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
VIII. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Best aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid VNB Hasco B.V. en Hasco Bouwmarkt B.V. het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) vergoedt, waarbij betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
724.