Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.1
14.1 Algemeen
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375500:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Ik bespreek hier slechts de terzijdestelling als gevolg van een andersluidend bodemvonnis, nu dit de belangrijkste wijze is waarop aan de werking van een voorziening in kort geding een einde kan komen (afgezien van de hiervoor besproken vernietiging in appel). Terzijdestelling van een voorziening in kort geding kan echter ook plaatshebben als gevolg van een andersluidend kortgedingvonnis van latere datum, zoals onder meer wordt geïllustreerd in de casus die ten grondslag lag aan het in 13.4.4 besproken arrest Greenib Car/Aaltink (BenGH 25 mei 1999, NJ 2000, 14; zie 16.5.4 voor een bespreking van dit arrest). Zie ook Van Nispen 1978, p. 459.
Aan de werking van een dwangsomveroordeling in kort geding komt - wat het nationaal (proces )recht betreft - niet uitsluitend een einde wanneer deze als gevolg van het succesvol instellen van een rechtsmiddel wordt vernietigd. Een kortgedingveroordeling kan ook als gevolg van een andersluidend bodemvonnis terzijde gesteld worden en op deze wijze haar werking verliezen.1 De terzijdestelling komt in het onderhavige hoofdstuk aan de orde. Bij de behandeling van dit onderwerp houd ik de volgorde aan die ik ook ten aanzien van de vernietiging hanteerde: aan de orde komt allereerst in par. 14.2 wat de gevolgen van de terzijdestelling zijn. Omdat de jurisprudentie wat dit onderwerp betreft tegenstrijdigheden bevat en ik een standpunt inneem dat met de heersende leer niet overeenstemt, behandel ik dit onderwerp relatief uitgebreid. Daarbij komt niet alleen de blijvende verschuldigdheid van dwangsommen aan de orde, maar ook de aansprakelijkheid van de executant van een later terzijde gesteld kortgedingvonnis. Reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het oordeel van de Hoge Raad met betrekking tot de aansprakelijkheid van de executant met het oordeel omtrent de blijvende verschuldigdheid van dwangsommen verband houdt.
Achtereenvolgens bespreek ik daarna het moment van terzijdestelling en het geval dat de terzijdestelling op haar beurt wordt vernietigd in hoger beroep. In hoeverre problemen ontstaan wanneer de bodemrechter gedeeltelijk met het oordeel van de kortgedingrechter instemt, bespreek ik ten slotte in par. 14.5.