Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren
Bijlage I Voorschriften voor de erkenning van inrichtingen zoals bedoeld in deel II, titel I, hoofdstukken 2, 3 en 4
Geldend
Geldend vanaf 11-12-2021
- Bronpublicatie:
21-09-2021, PbEU 2021, L 438 (uitgifte: 08-12-2021, regelingnummer: 2021/2168)
- Inwerkingtreding
11-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-09-2021, PbEU 2021, L 438 (uitgifte: 08-12-2021, regelingnummer: 2021/2168)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Veehouderij
Dierenrecht / Dierenwelzijn
Deel 1. Voorschriften voor de erkenning van inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren zoals bedoeld in artikel 5
1
Voor inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren gelden de volgende voorschriften inzake isolatie en biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 5:
- a)
er moeten geschikte isolatievoorzieningen voor de hoefdieren beschikbaar zijn;
- b)
op elk moment mag in de inrichting of elk van de epidemiologisch gescheiden voorzieningen voor de huisvesting van dieren in de inrichting uitsluitend dezelfde categorie hoefdieren van dezelfde soort en met dezelfde gezondheidsstatus gehuisvest zijn;
- c)
in afwijking van de vereiste scheiding van soorten hoefdieren als bedoeld in punt b), mogen dieren die tot een schapen- of geitensoort behoren op elk moment samen worden gehuisvest in de inrichting of in dezelfde epidemiologisch gescheiden voorziening voor de huisvesting van dieren in die inrichting;
- d)
de inrichting moet een geschikt opvangsysteem voor afvalwater hebben;
- e)
de ruimten waar de hoefdieren worden gehouden en alle corridors alsook het materiaal dat en de uitrusting die met de hoefdieren in contact komt, moeten overeenkomstig de geldende operationele procedures worden gereinigd en ontsmet na de verwijdering van elke partij hoefdieren en, in voorkomend geval, voor het binnenbrengen van een nieuwe partij hoefdieren;
- f)
na de reiniging en ontsmetting en voor de aankomst van een nieuwe partij hoefdieren moet in de voorzieningen waar hoefdieren worden gehouden, een gepaste sanitaire leegstand worden ingelast.
2
Voor inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 5:
- a)
er moeten geschikte uitrusting en voorzieningen voorhanden zijn om hoefdieren (uit) te laden;
- b)
de inrichting moet beschikken over geschikte huisvesting voor de hoefdieren die zo is gebouwd dat er geen contact met vee buiten de huisvesting noch een rechtstreekse verbinding met de isolatiehuisvesting is en dat inspecties en eventuele behandelingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd;
- c)
de inrichting moet beschikken over een geschikte opslagruimte voor strooisel, veevoeder, gebruikt strooisel en mest;
- d)
de ruimten waar de dieren worden gehouden en de corridors, vloeren, muren, laadplatformen en alle ander materiaal dat of andere uitrusting die met de dieren in contact komt, moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet;
- e)
de inrichting moet beschikken over geschikte uitrusting voor de reiniging en ontsmetting van de voorzieningen, uitrusting en vervoermiddelen die voor de hoefdieren worden gebruikt.
3
Voor inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren gelden de volgende voorschriften inzake personeel, zoals bedoeld in artikel 5:
- a)
het personeel moet beschikken over de nodige vaardigheden en kennis en moet specifiek zijn opgeleid of gelijkwaardige praktische ervaring hebben opgedaan op het gebied van:
- i)
de omgang met en, in voorkomend geval, het verstrekken van de nodige zorgen aan de in de inrichting gehouden hoefdieren;
- ii)
ontsmettings- en hygiënische technieken om de verspreiding van overdraagbare ziekten te voorkomen.
4
Voor inrichtingen voor het verzamelen van hoefdieren gelden de volgende voorschriften inzake toezicht door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in artikel 5:
- a)
de exploitant moet de officiële dierenarts een kantoor ter beschikking stellen om:
- i)
toezicht te houden op de verzameling van hoefdieren;
- ii)
de inrichting te inspecteren om de naleving van de in de punten 1, 2 en 3 vastgestelde voorschriften te controleren;
- iii)
diergezondheidscertificaten voor de hoefdieren af te geven;
- b)
de exploitant moet ervoor zorgen dat hulp wordt geboden als de officiële dierenarts daarom vraagt om de onder a), i), bedoelde taken te kunnen uitvoeren.
Deel 2. Voorschriften voor de erkenning van inrichtingen voor het verzamelen van pluimvee zoals bedoeld in artikel 6
1
Voor inrichtingen voor het verzamelen van pluimvee gelden de volgende voorschriften inzake isolatie en andere biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 6:
- a)
er moeten geschikte isolatievoorzieningen voor het pluimvee beschikbaar zijn;
- b)
op elk moment mag in de inrichting uitsluitend dezelfde categorie pluimvee van dezelfde soort en met dezelfde gezondheidsstatus gehuisvest zijn;
- c)
de inrichting moet een geschikt opvangsysteem voor afvalwater hebben;
- d)
de ruimten waar het pluimvee wordt gehouden en alle corridors alsook het materiaal dat en de uitrusting die met het pluimvee in contact komt, moeten overeenkomstig de geldende operationele procedures worden gereinigd en ontsmet na de verwijdering van elke partij pluimvee en, in voorkomend geval, voor het binnenbrengen van een nieuwe partij pluimvee;
- e)
na de reiniging en ontsmetting en voor de aankomst van een nieuwe partij pluimvee moet in de voorzieningen waar pluimvee wordt gehouden, een gepaste sanitaire leegstand worden ingelast;
- f)
bezoekers moeten beschermende kledij dragen en het personeel moet geschikte werkkledij dragen en overeenkomstig de door de exploitant opgestelde hygiënevoorschriften handelen.
2
Voor inrichtingen voor het verzamelen van pluimvee gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 6:
- a)
in de inrichting mag uitsluitend pluimvee worden gehuisvest;
- b)
de inrichting moet beschikken over een geschikte opslagruimte voor strooisel, diervoeder, gebruikt strooisel en mest;
- c)
het pluimvee mag niet in contact komen met knaagdieren noch met vogels die van buiten de inrichting afkomstig zijn;
- d)
de ruimten waar de dieren worden gehouden en de corridors, vloeren, muren, laadplatformen en alle ander materiaal dat en andere uitrusting die met de dieren in contact komt, moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet;
- e)
de inrichting moet beschikken over geschikte uitrusting voor de reiniging en ontsmetting van de voorzieningen, uitrusting en vervoermiddelen die voor het pluimvee worden gebruikt;
- f)
de hygiënische omstandigheden in de inrichting moeten goed zijn en de inrichting moet de mogelijkheid bieden om gezondheidscontroles uit te voeren.
3
Voor inrichtingen voor het verzamelen van pluimvee gelden de volgende voorschriften inzake personeel, zoals bedoeld in artikel 6:
- a)
het personeel moet beschikken over de nodige vaardigheden en kennis en moet specifiek zijn opgeleid of gelijkwaardige praktische ervaring hebben opgedaan op het gebied van:
- i)
de omgang met en, in voorkomend geval, het verstrekken van de nodige zorgen aan het in de inrichting gehouden pluimvee;
- ii)
ontsmettings- en hygiënische technieken om de verspreiding van overdraagbare ziekten te voorkomen.
4
Voor inrichtingen voor het verzamelen van pluimvee gelden de volgende voorschriften inzake toezicht door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in artikel 6:
- a)
de exploitant moet de officiële dierenarts een kantoor ter beschikking stellen om:
- i)
toezicht te houden op de verzameling van pluimvee;
- ii)
de inrichting te inspecteren om de naleving van de in de punten 1, 2 en 3 vastgestelde voorschriften te controleren;
- iii)
diergezondheidscertificaten voor het pluimvee af te geven;
- b)
de exploitant moet ervoor zorgen dat hulp wordt geboden als de officiële dierenarts daarom vraagt om de onder a), i), bedoelde taken te kunnen uitvoeren.
Deel 3. Voorschriften voor de erkenning van broederijen zoals bedoeld in artikel 7
1
Voor broederijen gelden de volgende voorschriften inzake biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 7:
- a)
broedeieren van pluimvee moeten afkomstig zijn van erkende inrichtingen waar fokpluimvee wordt gehouden of van andere erkende broederijen voor pluimvee;
- b)
eieren moeten worden gereinigd en ontsmet tussen het moment van aankomst in de broederij en het uitbroeden of op het moment van verzending tenzij zij voordien in de inrichting van oorsprong zijn ontsmet;
- c)
moeten worden gereinigd en ontsmet:
- i)
de broeders en de uitrusting, na het uitkomen;
- ii)
het verpakkingsmateriaal, na elk gebruik, tenzij het gaat om wegwerpverpakkingen die na het eerste gebruik worden vernietigd;
- d)
de inrichting moet een geschikt opvangsysteem voor afvalwater hebben;
- e)
er moet beschermende kledij ter beschikking worden gesteld van bezoekers;
- f)
geschikte werkkledij en de gedragscode, met inbegrip van hygiënevoorschriften, moeten ter beschikking worden gesteld van het personeel.
2
Voor broederijen gelden de volgende voorschriften inzake bewaking, zoals bedoeld in artikel 7:
- a)
de exploitant moet een controleprogramma inzake microbiologische kwaliteit uitvoeren overeenkomstig bijlage II, deel 1;
- b)
de exploitant van de broederij moet met de exploitant van de inrichting waar het pluimvee wordt gehouden en waarvan de broedeieren afkomstig zijn, afspraken maken voor de in de broederij uit te voeren bemonstering om te testen op de aanwezigheid van de ziekteverwekkers die in het in bijlage II, deel 2, bedoelde ziektebewakingsprogramma worden genoemd, teneinde dat programma te voltooien.
3
Voor broederijen gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 7:
- a)
broederijen moeten fysiek en operationeel gescheiden zijn van voorzieningen waar pluimvee en andere vogels worden gehouden;
- b)
de volgende functionele eenheden en uitrusting moeten gescheiden blijven:
- i)
opslag en indeling van de eieren;
- ii)
ontsmetting van de eieren;
- iii)
voorbebroeding;
- iv)
uitbroeding;
- v)
vaststelling geslacht en vaccinatie van eendagskuikens;
- vi)
verpakking van broedeieren en eendagskuikens voor verzending;
- c)
eendagskuikens en broedeieren die in de broederij worden gehouden, mogen niet in contact komen met knaagdieren noch met vogels die van buiten de broederij afkomstig zijn;
- d)
de werkzaamheden moeten gebaseerd zijn op het principe dat de broedeieren, de mobiele uitrusting en het personeel zich steeds in één richting verplaatsen;
- e)
er moet geschikte natuurlijke of kunstverlichting zijn alsook systemen om de luchtstroming en temperatuur te regelen;
- f)
de vloeren, muren en alle ander materiaal en andere uitrusting in de broederij moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet;
- g)
de inrichting moet beschikken over geschikte uitrusting voor de reiniging en ontsmetting van de voorzieningen, uitrusting en vervoermiddelen die voor de eendagskuikens en broedeieren worden gebruikt.
4
Voor personeel dat met broedeieren en eendagskuikens in contact komt, gelden de volgende voorschriften, zoals bedoeld in artikel 7:
- a)
het personeel moet beschikken over de nodige vaardigheden en kennis en moet specifiek zijn opgeleid of gelijkwaardige praktische ervaring hebben opgedaan op het gebied van ontsmettings- en hygiënische technieken om de verspreiding van overdraagbare ziekten te voorkomen.
5
Voor broederijen gelden de volgende voorschriften inzake toezicht door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in artikel 7:
- a)
de exploitant moet de officiële dierenarts een kantoor ter beschikking stellen om:
- i)
de broederij te inspecteren om de naleving van de in de punten 1 tot en met 4 vastgestelde voorschriften te controleren;
- ii)
diergezondheidscertificaten voor broedeieren en eendagskuikens af te geven;
- b)
de exploitant moet ervoor zorgen dat hulp wordt geboden als de officiële dierenarts daarom vraagt om de onder a), i), bedoelde taken te kunnen uitvoeren.
Deel 4. Voorschriften voor de erkenning van inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden zoals bedoeld in artikel 8
1
Voor inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden, gelden de volgende voorschriften inzake biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 8:
- a)
de broedeieren moeten:
- i)
geregeld worden verzameld, ten minste eenmaal per dag en zo spoedig mogelijk na het leggen;
- ii)
zo spoedig mogelijk worden gereinigd en ontsmet, tenzij zij in een broederij in dezelfde lidstaat worden ontsmet;
- iii)
in een nieuwe of in een gereinigde en ontsmette verpakking worden geplaatst;
- b)
als in een inrichting tezelfdertijd pluimveesoorten van de orden Galliformes en Anseriformes worden gehuisvest, moeten deze duidelijk worden gescheiden;
- c)
na de reiniging en ontsmetting en voor de aankomst van een nieuw pluimveekoppel moet in de voorzieningen waar pluimvee wordt gehouden, een gepaste sanitaire leegstand worden ingelast;
- d)
bezoekers moeten beschermende kledij dragen en het personeel moet geschikte werkkledij dragen en overeenkomstig de door de exploitant opgestelde hygiënevoorschriften handelen;
- e)
de inrichting moet een geschikt opvangsysteem voor afvalwater hebben.
2
Voor inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden, gelden de volgende voorschriften inzake bewaking, zoals bedoeld in artikel 8:
- a)
de exploitant moet een ziektebewakingsprogramma zoals bedoeld in bijlage II, deel 2, toepassen en volgen;
- b)
de exploitant van de inrichting moet met de exploitant van de broederij waarvoor de broedeieren bestemd zijn, afspraken maken voor de in de broederij uit te voeren bemonstering om te testen op de aanwezigheid van de ziekteverwekkers die in het in bijlage II, deel 2, bedoelde ziektebewakingsprogramma worden genoemd, teneinde dat programma te voltooien.
3
Voor inrichtingen waar pluimvee wordt gehouden, gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 8:
- a)
de locatie en de indeling moeten aan het type productie zijn aangepast;
- b)
in de inrichting mag uitsluitend pluimvee worden gehuisvest:
- i)
dat afkomstig is van de inrichting zelf;
of
- ii)
dat afkomstig is van een andere erkende inrichting waar pluimvee wordt gehouden;
of
- iii)
dat afkomstig is van erkende broederijen voor pluimvee;
of
- iv)
dat de Unie is binnengekomen uit goedgekeurde derde landen en gebieden;
- c)
het pluimvee mag niet in contact komen met knaagdieren noch met vogels die van buiten de inrichting afkomstig zijn;
- d)
de hygiënische omstandigheden in de voorzieningen moeten goed zijn en er moeten gezondheidscontroles kunnen worden uitgevoerd;
- e)
de vloeren, muren en alle ander materiaal en andere uitrusting in de inrichting moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet;
- f)
de inrichting moet beschikken over geschikte, aan het type productie aangepaste uitrusting voor de reiniging en ontsmetting van de voorzieningen, uitrusting en vervoermiddelen die zich op de daartoe meest geschikte plaats in de inrichting bevindt.
Deel 5. Voorschriften voor de erkenning van verzamelcentra voor honden, katten en fretten en van dierenasiels voor die dieren zoals bedoeld in artikel 10 respectievelijk 11
1
Voor verzamelcentra voor honden, katten en fretten gelden de volgende voorschriften inzake isolatie en andere biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 10:
- a)
zij mogen uitsluitend honden, katten en fretten toelaten die afkomstig zijn van geregistreerde inrichtingen waar dergelijke dieren worden gehouden;
- b)
er moeten geschikte isolatievoorzieningen voor de honden, katten en fretten beschikbaar zijn;
- c)
na de reiniging en ontsmetting en voor de aankomst van een nieuwe partij honden, katten en fretten moet in de voorzieningen waar dergelijke dieren worden gehouden, een gepaste sanitaire leegstand worden ingelast;
- d)
het verzamelcentrum moet een geschikt opvangsysteem voor afvalwater hebben.
2
Voor dierenasiels voor honden, katten en fretten gelden de volgende voorschriften inzake isolatie en andere biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 11:
- a)
er moeten geschikte isolatievoorzieningen voor de honden, katten en fretten beschikbaar zijn;
- b)
de ruimten waar de honden, katten en fretten worden gehouden en alle corridors alsook het materiaal dat en de uitrusting die met de dieren in contact komt, moeten overeenkomstig de geldende operationele procedures worden gereinigd en ontsmet na de verwijdering van elke partij honden, katten en fretten en, in voorkomend geval, voor het binnenbrengen van een nieuwe partij honden, katten en fretten;
- c)
na de reiniging en ontsmetting en voor de aankomst van een nieuwe partij honden, katten en fretten moet in de voorzieningen waar die dieren worden gehouden, een gepaste sanitaire leegstand worden ingelast;
- d)
het dierenasiel moet een geschikt opvangsysteem voor afvalwater hebben.
3
Voor verzamelcentra voor honden, katten en fretten en dierenasiels voor die dieren gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 10 respectievelijk 11:
- a)
de huisvesting voor de dieren moet geschikt zijn en moet zo gebouwd zijn dat er geen contact met dieren van buitenaf is, dat er geen rechtstreekse verbinding met de isolatiehuisvesting is en dat inspecties en eventuele behandelingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd;
- b)
de ruimten waar de dieren worden gehouden en de corridors, vloeren en muren en alle ander materiaal dat en andere uitrusting die met de dieren in contact komt, moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet;
- c)
er moeten geschikte opslagruimten zijn voor strooisel, gebruikt strooisel, mest en voeder voor gezelschapsdieren;
- d)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor de reiniging en ontsmetting van de voorzieningen, hulpmiddelen en vervoermiddelen.
Deel 6. Voorschriften voor de erkenning van controleposten zoals bedoeld in artikel 12
1
Voor controleposten gelden de volgende voorschriften inzake isolatie en biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 12:
- a)
controleposten moeten zo zijn gevestigd, ontworpen en gebouwd en zo worden beheerd dat de biobeveiliging voldoende wordt gegarandeerd om de verspreiding te voorkomen van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten naar andere inrichtingen en tussen opeenvolgende zendingen dieren die door de ruimten passeren;
- b)
controleposten moeten zo zijn gebouwd en uitgerust en zo worden beheerd dat reinigings- en ontsmettingsprocedures gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd; vervoermiddelen moeten ter plaatse kunnen worden gewassen;
- c)
controleposten moeten geschikte voorzieningen hebben voor de afzonderlijke isolatie van dieren die ervan worden verdacht besmet te zijn met een dierziekte;
- d)
tussen twee opeenvolgende zendingen dieren moet een gepaste sanitaire leegstand worden ingelast die in voorkomend geval moet worden aangepast op basis van de oorsprong van de dieren die al dan niet in een gelijkaardig(e) regio, zone of compartiment met dezelfde gezondheidsstatus ligt; met name mogen in controleposten, na een gebruik van ten hoogste zes dagen en na de voltooiing van de reiniging en ontsmetting en voordat een nieuwe zending dieren aankomt, gedurende ten minste 24 uur geen dieren aanwezig zijn;
- e)
voordat exploitanten van controleposten dieren aanvaarden, moeten zij:
- i)
binnen 24 uur na het vertrek van alle voordien in de controlepost gehouden dieren zijn begonnen met de reiniging en ontsmetting;
- ii)
ervoor zorgen dat geen enkel dier de controlepost binnenkomt voordat de reiniging en ontsmetting tot tevredenheid van de officiële dierenarts zijn voltooid.
2
Voor controleposten gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 12:
- a)
zij moeten voor en na elk gebruik worden gereinigd en ontsmet volgens de instructies van de officiële dierenarts;
- b)
uitrusting die met de in de controlepost aanwezige dieren in contact komt, mag alleen in de betrokken ruimten worden gebruikt, tenzij zij is gereinigd en ontsmet nadat zij met de dieren of hun uitwerpselen of urine is contact is gekomen; met name moet de exploitant van de controlepost zorgen voor schone uitrusting en beschermende kledij die alleen worden gebruikt door personen die de controlepost betreden en moet hij geschikte uitrusting ter beschikking stellen om die stukken te reinigen en ontsmetten;
- c)
wanneer een zending dieren uit een ruimte wordt verwijderd, moet het gebruikte strooisel worden weggehaald en, na de reiniging en ontsmetting, door schoon strooisel worden vervangen;
- d)
veevoeder, gebruikt strooisel, uitwerpselen en urine mogen alleen uit de ruimten worden verwijderd na een passende behandeling om de verspreiding van dierziekten te voorkomen;
- e)
zij moeten geschikte voorzieningen hebben om dieren telkens wanneer dat nodig is vast te zetten, te inspecteren en te onderzoeken;
- f)
zij moeten beschikken over een geschikte opslagruimte voor strooisel, diervoeder, veevoeder, gebruikt strooisel en mest;
- g)
de controlepost moet een geschikt opvangsysteem voor afvalwater hebben.
Deel 7. Voorschriften voor de erkenning van van de omgeving geïsoleerde productie-inrichtingen voor hommels zoals bedoeld in artikel 13
1
Voor van de omgeving geïsoleerde productie-inrichtingen voor hommels gelden de volgende voorschriften inzake biobeveiligings- en bewakingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 13:
- a)
de exploitant moet door middel van interne controles verzekeren, verifiëren en registreren dat de kleine kastkever niet in de inrichting kan binnendringen en dat de aanwezigheid ervan in de inrichting kan worden opgespoord.
2
Voor van de omgeving geïsoleerde productie-inrichtingen voor hommels gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 13:
- a)
de productie van hommels moet geïsoleerd zijn van alle aanverwante activiteiten van de inrichting en moet plaatsvinden in voorzieningen die vrij van vliegende insecten zijn;
- b)
de hommels moeten gedurende de volledige productie in dat gebouw worden geïsoleerd;
- c)
het pollen moet gedurende de volledige productie in de voorzieningen geïsoleerd van de hommels worden opgeslagen en gehanteerd tot het aan de hommels wordt vervoederd.
Deel 8. Voorschriften voor de erkenning van quarantaine-inrichtingen voor andere gehouden landdieren dan primaten zoals bedoeld in artikel 14
1
Voor quarantaine-inrichtingen voor andere gehouden landdieren dan primaten gelden de volgende voorschriften inzake quarantaine, isolatie en andere biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 14:
- a)
elke eenheid van de quarantaine-inrichting moet:
- i)
zich bevinden op een veilige afstand van omliggende inrichtingen of andere plaatsen waar dieren worden gehouden om de overdracht te voorkomen van besmettelijke dierziekten tussen dieren die er verblijven en dieren die er in quarantaine worden gehouden;
- ii)
de vereiste quarantaineperiode laten ingaan wanneer het laatste dier van de partij in de quarantaine-inrichting is binnengebracht;
- iii)
aan het einde van de quarantaineperiode van de laatste partij vrijgemaakt worden van dieren en worden gereinigd en ontsmet en vervolgens gedurende ten minste zeven dagen vrij van dieren worden gehouden vóór een partij dieren in de quarantaine-inrichting wordt binnengebracht die de Unie uit een derde land of gebied is binnengekomen;
- b)
wanneer een zending dieren uit een ruimte wordt verwijderd, moet het gebruikte strooisel worden weggehaald en, na de voltooiing van de reiniging en ontsmetting, door schoon strooisel worden vervangen;
- c)
veevoeder, gebruikt strooisel, uitwerpselen en urine mogen alleen uit de ruimten worden verwijderd na een passende behandeling om de verspreiding van dierziekten te voorkomen;
- d)
er moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om kruisbesmetting tussen inkomende en buitengaande zendingen dieren te voorkomen;
- e)
dieren die uit de quarantaine-inrichting worden vrijgegeven, moeten voldoen aan de voorschriften van de Unie inzake de verplaatsing tussen lidstaten van gehouden landdieren.
2
Voor quarantaine-inrichtingen voor andere gehouden landdieren dan primaten gelden de volgende voorschriften inzake bewakings- en controlemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 14:
- a)
het ziektebewakingsplan moet gepaste controles van de dieren op zoönosen omvatten en moet worden uitgevoerd en bijgewerkt overeenkomstig het aantal en de soorten dieren die in de inrichting aanwezig zijn alsook overeenkomstig de epidemiologische situatie in en rond de inrichting wat in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten betreft;
- b)
dieren die ervan worden verdacht besmet of geïnfecteerd te zijn met de verwekker van een in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte, moeten klinische tests, laboratoriumtests of post-mortemtests ondergaan;
- c)
vatbare dieren moeten worden gevaccineerd tegen en behandeld voor overdraagbare dierziekten, naargelang het geval;
- d)
als de bevoegde autoriteit dat vereist, moeten verklikkerdieren worden gebruikt voor de vroegtijdige opsporing van mogelijke ziekten.
3
Voor quarantaine-inrichtingen voor andere gehouden landdieren dan primaten gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 14:
- a)
de inrichting moet duidelijk afgebakend zijn en de toegang van dieren en mensen tot dierenvoorzieningen moet worden gecontroleerd;
- b)
de inrichting moet beschikken over voldoende grote ruimten, met inbegrip van kleedkamers, douches en toiletten, voor het personeel dat met de veterinaire controles is belast;
- c)
de inrichting moet beschikken over geschikte middelen om dieren te vangen, op te sluiten, indien nodig in bedwang te houden en te isoleren;
- d)
de inrichting moet beschikken over uitrusting en voorzieningen voor reiniging en ontsmetting;
- e)
het deel van de inrichting waar de dieren worden gehouden, moet:
- i)
indien door de bevoegde autoriteit vereist om specifieke diergezondheidsrisico's aan te pakken, vrij worden gehouden van insecten door middel van luchtin- en -uitlaten met een HEPA-filter, interne vectorcontroles, een sluis en operationele procedures;
- ii)
in het geval van in gevangenschap levende vogels, vrij worden gehouden van vogels, vliegen en ongedierte;
- iii)
afgedicht kunnen worden zodat kan worden gefumigeerd;
- iv)
geschikt zijn en moet zo gebouwd zijn dat er geen contact met dieren van buitenaf is en dat inspecties en eventuele behandelingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd;
- v)
zo gebouwd zijn dat vloeren, muren en alle ander(e) materiaal of uitrusting gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet.
Deel 9. Voorschriften voor de erkenning van geconsigneerde inrichtingen voor gehouden landdieren zoals bedoeld in artikel 16
1
Voor geconsigneerde inrichtingen voor gehouden landdieren gelden de volgende voorschriften inzake quarantaine, isolatie en biobeveiligingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 16:
- a)
zij mogen alleen gehouden landdieren toelaten die in quarantaine zijn gehouden gedurende een periode die is afgestemd op de voor de soort relevante ziekten, indien de dieren afkomstig zijn van een andere inrichting dan een geconsigneerde inrichting;
- b)
zij mogen alleen primaten toelaten die voldoen aan regels die even streng zijn als die van artikel 6.12.4 van de Gezondheidscode voor landdieren (uitgave van 2018) van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);
- c)
indien nodig moeten geschikte voorzieningen beschikbaar zijn om uit andere inrichtingen binnengebrachte gehouden landdieren in quarantaine te houden.
2
Voor geconsigneerde inrichtingen voor gehouden landdieren gelden de volgende voorschriften inzake bewakings- en controlemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 16:
- a)
het ziektebewakingsplan moet gepaste controles van de gehouden landdieren op zoönosen omvatten en moet worden uitgevoerd en bijgewerkt overeenkomstig het aantal en de soorten gehouden landdieren die in de inrichting aanwezig zijn alsook overeenkomstig de epidemiologische situatie in en rond de inrichting wat in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten betreft;
- b)
gehouden landdieren die ervan worden verdacht besmet of geïnfecteerd te zijn met de verwekker van een in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte, moeten klinische tests, laboratoriumtests of post-mortemtests ondergaan;
- c)
vatbare gehouden landdieren moeten worden gevaccineerd tegen en behandeld voor overdraagbare ziekten, naargelang het geval.
3
Voor geconsigneerde inrichtingen voor gehouden landdieren gelden de volgende voorschriften inzake voorzieningen en uitrusting, zoals bedoeld in artikel 16:
- a)
de inrichting moet duidelijk afgebakend zijn en de toegang van dieren en mensen tot dierenvoorzieningen moet worden gecontroleerd;
- b)
de inrichting moet beschikken over geschikte middelen om dieren te vangen, op te sluiten, indien nodig in bedwang te houden en te isoleren;
- c)
voorzieningen voor de huisvesting van dieren moeten geschikt zijn en moeten zo zijn gebouwd dat:
- i)
er geen contact met dieren van buitenaf is en dat inspecties en eventuele behandelingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd;
- ii)
vloeren, muren en alle ander(e) materiaal of uitrusting gemakkelijk kunnen worden gereinigd en ontsmet.