Hof Amsterdam, 07-10-2011, nr. 23-003053-10
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7209, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-10-2011
- Zaaknummer
23-003053-10
- LJN
BT7209
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7209, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑10‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALK:2010:BM8865, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:53, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 07‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Mislukte uitlokking moord. Motivering van aanzienlijk hogere straf terzake dan rechtbank.
Partij(en)
parketnummer: 23-003053-10
datum uitspraak: 7 oktober 2011
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
PROMIS
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 22 juni 2010 in de strafzaak onder parketnummer 14-810415-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
- 1.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 februari 2010, 22 maart 2010, 27 mei 2010 en 8 juni 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 maart 2011 en 20 en 23 september 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 7 juli 2009 in de gemeente(n) Rotterdam en/of Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf van zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht), waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te plegen tegen [slachtoffer], als volgt heeft gehandeld: -verdachte en/of zijn mededader(s) hebben/heeft enige dagen, althans kort, voor 7 juli 2009, het plan gemaakt om [slachtoffer] dood te schieten en/of door zijn benen en/of armen te schieten en/of
- -
verdachte heeft samen met een of meer van zijn mededaders, althans alleen, contact gezocht met [medeverdachte 2] en/of samen met een mededader die [medeverdachte 2] opgehaald in Rotterdam en/of
- -
verdachte is met een of meer van zijn mededaders in een of meer auto's gereden naar Alkmaar en/of
- -
verdachtes mededader heeft tussen Rotterdam en Alkmaar met [medeverdachte 2] het plan besproken om [slachtoffer] (slechts) door armen en/of benen te schieten en/of
- -
verdachtes mededader(s) hebben/heeft in Alkmaar, althans op een plaats gelegen tussen Rotterdam en Alkmaar, een (vuur)wapen verstrekt aan [medeverdachte 2] en/of
- -
verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) zijn/is in een of meer auto's gereden naar de plaats in Alkmaar waar het misdrijf diende te worden voltrokken,
en aldus hebben/heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen en daar tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk een (vuur)wapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden gehad;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 juli 2009, althans in of omstreeks de maand(en) juni 2009 en/of juli 2009 in de gemeente(n) Alkmaar en/of Delft en/of Rotterdam, in elk geval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft gepoogd om [medeverdachte 2] door in artikel 47, eerste lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door een belofte en/of (een) gift(en) en/of het verschaffen van inlichtingen en/of middelen en/of gelegenheid, te bewegen om [slachtoffer] te vermoorden, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans enig misdrijf te begaan, bestaande die belofte en/of gift(en) in het betalen van 4000 euro, althans enig geldbedrag, vóór het plegen van het misdrijf en/of de toezegging na het plegen van het misdrijf over te gaan tot het betalen van (nogmaals) 4000 euro, althans enig geldbedrag, en/of het verschaffen van een auto aan die [medeverdachte 2] en bestaande het verschaffen van inlichtingen en/of middelen en/of gelegenheid uit het halen van [medeverdachte 2] uit Rotterdam en/of het vervoeren van die [medeverdachte 2] in een door verdachte en/of zijn mededader(s) bestuurde auto naar Alkmaar en/of het verschaffen van een (vuur)wapen door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) aan die [medeverdachte 2] en/of het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) brengen van die [medeverdachte 2] naar de plaats waar het misdrijf diende te worden voltrokken,
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid omdat die [medeverdachte 2], nadat verdachte en/of zijn mededader(s) waren/was vertrokken, eveneens de plaats van het misdrijf heeft verlaten en de komst van die [slachtoffer] niet heeft afgewacht;
2:
hij op of omstreeks 06 november 2009 in de gemeente Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 277 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3:
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2009 tot en met 31 juli 2009 op een of meer verschillende tijdstippen in de gemeente Delft en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk een persoon, [medeverdachte 1], die schuldig was aan of verdachte was van het misdrijf van (mede)plegen van moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/47 Wetboek van Strafrecht] heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie,
immers hebben/heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) die [medeverdachte 1] op een of meer tijdstippen gedurende bovengenoemde periode onderdak verschaft in de woning aan de [adres];
en/of
nadat er op of omstreeks 9 juli 2009 in de gemeente Alkmaar, het misdrijf was gepleegd van het (mede)plegen van moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/47 Wetboek van Strafrecht], althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken,
immers hebben/heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), toen en daar, na het plegen van bovenomschreven misdrijf, het (vuur)wapen waarmee de kogels werden geschoten, gegooid in het water van het kanaal de Delftse Schie, gelegen tussen Delft en Rotterdam, in elk geval in een kanaal of rivier in Nederland;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
3. Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een deels andere bewezenverklaring.
4. Het bewijs
4.1
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het als feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling en de als feit 3 ten laste gelegde begunstiging. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake het als feit 1, subsidiair en feit 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1, primair en subsidiair en onder 3 is ten laste gelegd.
4.3
Het oordeel van het hof
Vrijspraak feit 1, primair
Het hof is in navolging van de advocaat-generaal van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe dat, gelet op de uiteenlopende verklaringen van de betrokken verdachten, niet bewezen kan worden dat op enig, met de voor een bewezenverklaring vereiste precisie, bepaalbaar moment en plaats, het gezamenlijk opzet van verdachte en zijn medeverdachten dan wel dat van hem alleen gericht is geweest op het gronddelict zware mishandeling.
Feit 1, subsidiair
Het hof acht op grond van de hierna volgende, in de bewijsmiddelen vervatte, redengevende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een uit de hand lopend conflict met [slachtoffer] op zoek is gegaan naar iemand om [slachtoffer] tegen betaling "op te ruimen". Hiertoe heeft hij zich gewend tot zijn "maat uit Rotterdam", die vervolgens de medeverdachte [medeverdachte 2] heeft benaderd en bereid heeft gevonden.1 Vervolgens heeft in Rotterdam een ontmoeting plaatsgehad tussen die "maat uit Rotterdam", [medeverdachte 2] en de medeverdachte [medeverdachte 1].2
De verklaringen van de [medeverdachte 2] stemmen op een aantal onderdelen overeen met de verklaringen van de [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] heeft immers bevestigd dat hij kort vóór 7 juli 2009 is benaderd door twee personen en dat er vervolgens een bespreking in Rotterdam heeft plaatsgevonden tussen hemzelf en deze personen, dat zij met auto's naar Alkmaar zijn gereden en dat hem geldbedragen in het vooruitzicht zijn gesteld.3 Het hof acht derhalve deze onderdelen van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] bruikbaar voor de bewijsvoering.
Het hof komt op grond van het navolgende tot het oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als de "maat uit Rotterdam". [medeverdachte 2] heeft zowel de verdachte als de [medeverdachte 1] bij gelegenheid van een gehouden fotoconfrontatie herkend als de personen over wie hij in dit eerder verband een verklaring aflegde. De op foto 3 afgebeelde persoon [verdachte] herkent [medeverdachte 2] als [naam] of [naam].4 Uit de inhoud van een afgeluisterd en opgenomen gesprek tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende het transport naar de rechtbank op 9 november 2009, leidt het hof af dat de verdachte door iedereen - en ook door de [medeverdachte 1] – [naam] wordt genoemd en dat de verdachte en [medeverdachte 1] elkaar kenden.5
Zoals hierboven reeds overwogen volgt uit de verklaring van de [medeverdachte 2] dat deze zich met [medeverdachte 1] en de verdachte vanuit Alkmaar naar Rotterdam heeft begeven. [medeverdachte 1] heeft deze verklaring van [medeverdachte 2] bevestigd. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden ondersteund door de resultaten van het onderzoek naar de telefoongegevens van de verdachten. Deze gegevens houden in dat de telefoons met de telefoonnummers van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en de verdachte op 7 juli 2009 verplaatst worden van Rotterdam naar Alkmaar en voorts dat de telefoon met het telefoonnummer welke wordt toegeschreven aan [medeverdachte 2] zich tussen 7 juli 2009 20.30 uur en 8 juli 2009 00.30 uur, in de omgeving van de Maasstraat te Alkmaar heeft bevonden.6
Eveneens is gebleken dat tussen telefoons met de telefoonnummers waarvan het gebruik wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1] op 7 juli 2009 enkele malen contact is geweest met het telefoonnummer [telefoonnummer].7 De resultaten van het onderzoek naar de zendmastgegevens van evengenoemd telefoonnummer wijzen uit dat dit nummer op 8 en 9 juli 2009 gebruik heeft gemaakt van een aantal telefoonmasten in Delft, onder meer in de directe nabijheid van de [adres], alwaar de verdachte verbleef.8
Het hof acht de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] derhalve bruikbaar voor de bewijsvoering.
De verdachte heeft zich bij alle hem geboden gelegenheden om een verklaring af te leggen telkens beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen teneinde een verklaring af te leggen. Ook deze omstandigheden betrekt het hof bij de waardering van de bewijskracht van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], in die zin dat de verdachte geen ontzenuwende uitleg heeft gegeven voor deze, voor de genoemde voor de bewezenverklaring van feit 1 subsidiair redengevende, inhoud van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verklaringen.
Het hof concludeert - evenals de rechtbank - op basis van de telefoongegevens van verdachte9, in samenhang met de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]10 die - geconfronteerd met voornoemde telefoongegevens - aangeeft 'dat het goed zou kunnen dat het die dag was', dat één en ander op 7 juli 2009 heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft tenslotte nog acht geslagen op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], inhoudende dat [medeverdachte 2] voor het hem in het vooruitzicht gestelde bedrag [slachtoffer] niet wilde doodschieten, maar slechts in zijn armen en benen zou schieten. Het hof overweegt dat - ook indien dit juist zou zijn - dit niet af kan doen aan het feit dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte en [medeverdachte 1] in eerste instantie hebben gepoogd [medeverdachte 2] te bewegen [slachtoffer] te vermoorden
Feit 2:
Op 6 november 2009 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgehad in de woning van de verdachte gelegen aan de [adres]. Gedurende deze doorzoeking heeft de politie een aantal goederen aangetroffen en inbeslaggenomen, waaronder: een plastic tas met het opschrift "Schoenenreus"met daarin een onbekende stof (1002.02), 4 zakjes met daarin wikkels Ponypack (1009.01), 1 zakje met een onbekende stof en een zakje met witte stof.11
Voornoemde goederen zijn aan een nader onderzoek onderworpen door S.J. Dogger, technisch rechercheur bij de groep Forensische Opsporing. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat het een totale hoeveelheid van 277 gram betreft en dat de eerste testen aanwijzingen gaven dat deze stoffen cocaïne bevatten. Voornoemde Dogger heeft vervolgens een zevental monsters genomen en deze verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).12 Uit de resultaten van het onderzoek van het NFI is vervolgens gebleken dat elk van deze zeven monsters cocaïne bevatte. 13
Op grond van de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 3:
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3, eerste onderdeel, te weten het verbergen van de voortvluchtige [medeverdachte 1], is ten laste gelegd. Daartoe worden de volgende bewijsmiddelen gebezigd.
Op 9 juli 2009 is in Alkmaar [slachtoffer] doodgeschoten. De medeverdachte [medeverdachte 1] is ter zake hiervan op 31 juli 2009 aangehouden. [medeverdachte 1] heeft bij zijn eerst gehouden verhoor op 1 augustus 2009 bekend dat hij de persoon is geweest die [slachtoffer] heeft neergeschoten.14
Uit de inhoud van een afgeluisterd en opgenomen vertrouwelijk gesprek (OVC) tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] gedurende het transport naar de rechtbank op 9 november 2009, leidt het hof af dat de medeverdachte [medeverdachte 1] na het schietincident bij de verdachte in Delft heeft verbleven en zich daar heeft schuilgehouden.15 In dit gesprek legt [medeverdachte 1] aan de verdachte in uiteenlopende bewoordingen uit dat hij hem in zijn verklaringen niet heeft belast en evenmin diens naam heeft genoemd. In het licht van genoemde kennelijke bedoeling van [medeverdachte 1] acht het hof redengevend de volgende uitlatingen van [medeverdachte 1]: "Maar over Delft: ik praat niet. Ik ben niet eens in Delft geweest" en op de vraag van verdachte of [medeverdachte 1] heeft verteld dat hij bij verdachte heeft geslapen en vandaar is weggegaan: "Ik heb helemaal niets over Delft gezegd". Het hof betrekt hierbij dat uit de vraagstelling van de verdachte tijdens dit gesprek blijkt dat aan het verblijf van [medeverdachte 1] in Delft een bijzondere betekenis toekomt welke aan onthulling ervan in de weg diende te staan en voorts, dat de verdachte ook hierbij geen ontzenuwende uitleg heeft gegeven voor deze, voor de bewezenverklaring redengevende, inhoud van dit zogeheten OVC-gesprek.
[medeverdachte 1] heeft in de dagen na de schietpartij het vuurwapen getoond aan "de jongen van de Opel Astra" en hem verteld wat er met dat wapen is gebeurd. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat "de jongen van de Opel Astra" dezelfde persoon is als "de maat uit Rotterdam",16 ten aanzien van wie het hof in het voorgaande reeds heeft vastgesteld dat deze persoon de verdachte betreft.
Bovendien is uit onderzoek gebleken dat op naam van de verdachte het kenteken 73-PX-PK is afgegeven, behorend bij een grijze Opel Astra.17
Het hof vindt voor het verblijf van [medeverdachte 1] voorts bevestiging in een verklaring van de getuige Snijders. Deze heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] in een woning in Delft heeft aangetroffen en dat [medeverdachte 1] bij die gelegenheid had verteld dat hij een jongen had neergeschoten.18
Het hof is van oordeel - anders dan de rechtbank en de verdediging - dat ook bewezen is dat de verdachte wist van de dood van [slachtoffer] en de betrokkenheid van [medeverdachte 1] daarbij. Het hof wijst daarbij op de hiervoor aangehaalde verklaring van [medeverdachte 1] dat hij "de jongen van de Astra" had verteld wat er met het wapen was gebeurd.
Het hof overweegt dat voor het tweede onderdeel van het onder 3 ten laste gelegde geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
4.4
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
subsidiair:
hij omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 juli 2009, in de gemeenten Alkmaar en Delft en Rotterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft gepoogd om [medeverdachte 2] door in artikel 47, eerste lid, onder 2e van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door een belofte te bewegen om [slachtoffer] te vermoorden, bestaande die belofte uit de toezegging van het betalen van enig geldbedrag, vóór het plegen van het misdrijf en/of de toezegging na het plegen van het misdrijf over te gaan tot het betalen van (nogmaals) enig geldbedrag;
2:
hij op 06 november 2009 in de gemeente Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 277 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
3:
hij in de periode van 9 juli 2009 tot en met 31 juli 2009 in de gemeente Delft opzettelijk een persoon, [medeverdachte 1], die verdachte was van het misdrijf van medeplegen van moord op [slachtoffer] [art. 289/47 Wetboek van Strafrecht] heeft verborgen, immers heeft verdachte die [medeverdachte 1] onderdak verschaft in de woning aan de [adres];
Hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.5
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging om een ander door een belofte te bewegen een moord te begaan.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand verdacht van enig misdrijf, verbergen.
4.6
Oplegging van straf
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de mislukte uitlokking van de moord op [slachtoffer]. Hij is op verzoek van zijn mededader op zoek gegaan naar een "hitman" en heeft hierna een bemiddelende rol gehad bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen die medeverdachte en die "hitman". Het hof acht de handelwijze van de verdachte, waarvan de planmatige en berekende aspecten in het oog springen, zeer laakbaar en rekent hem dit zeer zwaar aan. De verdachte heeft hiermee blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans leven. Bovendien heeft het niet aan de verdachte gelegen dat de uitvoering van het uitgelokte feit uiteindelijk niet is voltooid.
Het misdrijf dat de verdachte en zijn mededader voor ogen stond, zou, indien voltooid, gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving hebben veroorzaakt en versterkt.
De verdachte heeft bovendien nadien diezelfde mededader, van wie hij wist dat deze nu zelf verdachte was van een voltooide moord op [slachtoffer], onderdak verschaft in zijn woning in [adres].
Voorts heeft de verdachte opzettelijk een (groot)handelshoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan een zeer schadelijke stof. De hoeveelheden cocaïne en versnijdingsmiddel waarvan hier sprake is, zijn zodanig dat deze bestemd moeten zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel van aanzienlijke gebruikershoeveelheden. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door verslaafden aan deze stof gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven zich aan niets van dit alles iets gelegen te laten en heeft hij zich kennelijk laten leiden door louter winstbejag, met voorbijgaan aan de maatschappelijke schade die door dat handelen wordt veroorzaakt.
Het hof weegt in het nadeel van de verdachte dat hij blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 september 2011 eerder ter zake geweldsmisdrijven en overtreding van de Opiumwet veroordeeld tot gevangenisstraffen.
Het hof is van oordeel dat de strafoplegging in eerste aanleg en de vordering van de advocaat-generaal in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van met name het als feit 1, subsidiair bewezen verklaarde. Nu een verklaring van de verdachte die tot een ander oordeel zou kunnen leiden ontbreekt, moet het er voor gehouden worden dat de verdachte kennelijk zonder scrupules een derde heeft benaderd om tegen betaling een moord te plegen. Als reactie op een dergelijk feit past slechts een gevangenisstraf voor de duur van meerdere jaren. Het hof acht alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
4.7
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 46a, 47, 57, 189 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
5. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P.P. Hoekstra, mr. R. Veldhuisen en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2011.
- 1.
Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009065755 d.d. 14 april 2010, betreffende de verbatim uitwerking van het verhoor van [medeverdachte 1] op 1 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, losse aanvulling bij dossier, p. 32-33.
- 2.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer 1003231112.AMB.[medeverdachte] d.d. 23 maart 2010, betreffende de verbatim uitwerking van het verhoor van [medeverdachte 1] op 4 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], buitengewoon opsporingsambtenaar van regiopolitie Noord-Holland Noord, losse aanvulling bij dossier, p. 43.
- 3.
Het ambtsedige proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 8 december 2009 om 13.00 uur, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent/rechercheur van politie, bijlage B5.004.2, p. 4-5.
- 4.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 8 december 2009 19.55 uur , in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent/rechercheur van politie, bijlage B5.004.3, p. 2 en het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen 'tonen foto's 3e verhoor [medeverdachte 2]'d.d. 9 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent van politie, bijlage B5.004.3.1., p. 1-2.
- 5.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen betreffende de letterlijke uitwerking OVC met het nummer 200911121115, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en[ opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent van politie, bijlage E.171.2, p. 994-995.
- 6.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer 20091103161006097 van 3 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, bijlage E145.1. p. 881-884.
- 7.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen verwerking verkeersgegevens met nummer 20090813 1030 4323 d.d. 13 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent/rechercheur van politie, bijlage E 099.1 en bijlage E. 099.2, p. 440-447.
- 8.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen "Mastgegevens contra telefoonnummer [telefoonnummer]" met nummer 20090818 103 24256 d.d. 18 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, Ordner E3, p. 568-572 en een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer 20091015140506097 van 26 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, bijlage E 143.1, p.868-869.
- 9.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, bijlage E145.1, p. 881-882.
- 10.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer 100420 1625 5010 d.d. 3 mei 2010, betreffende de verbatim uitwerking van het verhoor van [medeverdachte 1] op 4 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], rechercheassistent/buitengewoon opsporingsambtenaar regiopolitie Noord-Holland Noord (losse aanvulling bij dossier), p. 38.
- 11.
het ambtsedig proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname d.d. 6 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie/rechercheur, en de daarbij gevoegde kennisgeving van inbeslagneming, bijlage I 23, p. 186 t/m 189.
- 12.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], inspecteur van politie, technisch rechercheur bij de groep Forensische Opsporing, bijlage F014, p. 114 t/m 117.
- 13.
Het deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2009.07.09.172 d.d. 4 december, opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong, bijlage F.016.1, p. 142-143.
- 14.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009065755 d.d. 14 april 2010, betreffende de verbatim uitwerking van het 1e verhoor van [medeverdachte 1] op 1 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent van politie, (losse aanvulling bij dossier) p. 35.
- 15.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen betreffende de letterlijke uitwerking OVC met het nummer 200911121115, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent van politie, bijlage E.171.2, p. 989, 993
- 16.
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [medeverdachte 1] van 9 februari 2009, opgemaakt door de rechter-commissaris mr. F.J. Lourens, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Alkmaar, 5e pagina.
- 17.
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen met het nummer 20090814145423352, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar], hoofdagent/rechercheur, bijlage E.095.1, p. 422-
- 18.
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de [getuige] met het nummer 20090826100923442808 van 26 augustus 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar], beiden hoofdagent van politie/rechercheur, bijlage G 062.1, p. 412.