Hof 's-Hertogenbosch, 13-09-2021, nr. 20-004021-19
ECLI:NL:GHSHE:2021:3976
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-09-2021
- Zaaknummer
20-004021-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3976, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑09‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1652
Uitspraak 13‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met het ingestelde cassatieberoep.
Parketnummer: 20-004021-19
Uitspraak : 13 september 2021
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-993294-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
met als postadres [postadres] ,
volgens schriftelijk opgave van de verdachte thans verblijvende op het adres:
[adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, voor zover ziende op het opzettelijk aanwezig hebben van
95 gram hashish. De rechtbank heeft de verdachte ter zake van:
‒ het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1 primair, kort gezegd: de uitvoer van ruim 143 kilogram MDMA naar Australië);
‒ opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 2, kort gezegd: het aanwezig hebben van 460 gram amfetamine),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest en daarbij de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming van de verdachte afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank de onttrekking aan het verkeer bevolen van de volgende onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen:
‒ een pil afkomstig uit een zak met blauwe XTC-pillen, logo zonnetje;
‒ een monster van tien pillen, bevattende amfetamine;
‒ een gripzakje met zeven blauwe pillen, logo zonnetje,
en de teruggave aan de verdachte gelast van de navolgende voorwerpen:
‒ een mobiele telefoon, merk Samsung, kleur zwart;
‒ een iPhone, kleur blauw;
‒ een gripzakje met wit poeder (mannitol).
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 2 tenlastegelegde feit, voor zover ziende op het opzettelijk aanwezig hebben van 95 gram hashish. Het hof is van oordeel dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak betreft.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft verzocht om integrale vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft opgemerkt dat het appel zich niet richt tegen de wijze waarop het onder 2 tenlastegelegde door de rechtbank is bewezen-verklaard. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten slotte heeft de verdediging verzocht om bevestiging van de beslissing van de rechtbank op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust, met inbegrip van de beslissing op het beslag, maar met aanvulling van de bewijsmiddelen en de motivering van het bewijs en met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Naast de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in de bijlage van het vonnis op pagina’s 13 tot en met 27 en welke bewijsmiddelen het hof bevestigt, komt de bewezenverklaring van feit 1 primair mede te berusten op:
Uit het persoonsdossier van verdachte [verdachte] van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, Unit Zuid-Nederland, met dossiernummer LERBF18005 en onderzoeksnaam “26 Hailey”, afgesloten op 29 januari 2019, niet doorlopend genummerd, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , van 4 en 5 september 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina’s 41-58:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
(pagina 49)
V: Hoe is de financiële situatie van [medeverdachte] ?
A: Slecht (…).
V: Wat doet [medeverdachte] verder om aan geld te komen?
A: Dat weet ik niet. Ik weet wel dat het geen zuivere dingen zijn. Dat had ik in Zuid-Laren wel door, want dat was een heel groot pand waar ik zogenaamd werkte, maar er waren geen werkzaamheden. De huur was tweeduizend euro per maand, maar er gebeurde niets in het bedrijf. Daar zet je vraagtekens bij.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van (alle varianten van) het onder 1 tenlastegelegde feit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het samen met de medeverdachte [medeverdachte] vervoeren van 143 kilogram MDMA naar Australië. De verdachte heeft verklaard dat hij geen weet had van de aanwezigheid van de MDMA in de waterfilters en uit de consistente verklaringen van de medeverdachte volgt dat hij de verdachte bewust niet in kennis heeft gesteld daarvan. Nu de verdachte geen weet had van de aanwezigheid van de harddrugs in de waterfilters, kan ook geen sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking op dat punt. De verdachte leefde terecht in de veronderstelling dat de medeverdachte een handel in waterfilters aan het oprichten was en heeft van zo’n waterfilter zelfs nog een foto gemaakt. De handelingen die de verdachte heeft verricht zijn legitiem van aard en van onvoldoende gewicht voor opzet op het gronddelict.
Het hof sluit zich aan bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals deze in het vonnis zijn opgenomen, en bevestigt deze. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het gronddelict. De verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachte worden of zijn verricht.
Het hof overweegt, in aanvulling op hetgeen reeds in het beroepen vonnis is overwogen, dat uit de door de rechtbank gebezigde verklaring van de verdachte (dossierpagina 68 van het persoonsdossier van de verdachte) volgt dat de door hem gemaakte website voor het bedrijf [bedrijf 1] “geen zuivere koffie was”, omdat hij daarvoor teksten van andere websites moest halen en er goederen op de website werden aangeboden die niet op voorraad waren. De verdachte heeft in dat verhoor voorts verklaard: “Voor zover ik weet doet [medeverdachte] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) niets in waterfilters.”
Het hof heeft de bewijsconstructie van de rechtbank in hoger beroep nog aangevuld met de verklaring van de verdachte (dossierpagina 49 van het persoonsdossier van de verdachte), inhoudende dat de financiële situatie van [medeverdachte] slecht was en dat hetgeen [medeverdachte] deed om aan geld te komen geen “zuivere dingen” waren.
Het hof concludeert dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte acht dozen met waterfilters naar Australië heeft helpen transporteren, in de wetenschap dat daarbij gebruik werd gemaakt van een door hem zelf gemaakte fake-website voor het bedrijf [bedrijf 1] , van fake-namen (onder andere werd de naam [medeverdachte] gebruikt in plaats van [medeverdachte] of [medeverdachte] ) en een fake-invoice (gemaakt door de verdachte en/of de medeverdachte [medeverdachte 2] ), terwijl de verdachte ook wist dat de medeverdachte [medeverdachte] geen handel in waterfilters had. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met contant geld, ontvangen van de medeverdachte [medeverdachte] , een betaling van € 2.250,00 heeft verricht ten behoeve van de pallet met de waterfilters, dat hij zijn rijbewijs aan de medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgeleend (ten behoeve van een andere betaling), dat hij stukken heeft vertaald in het Engels en dat hij nauw contact heeft onderhouden met deze medeverdachte teneinde de uitvoer van de waterfilters te realiseren en begeleiden, ook in de nachtelijke uren rondom het realiseren van het “vrij” krijgen van de waterfilters door autorisatie van de persoon die de filters zou ophalen aan Australische zijde.
De omstandigheid dat de verdachte geen vragen aan de medeverdachte [medeverdachte] heeft gesteld over dit transport naar Australië bevestigt naar het oordeel van het hof de verklaring van deze medeverdachte dat de verdachte van het hele plan afwist en ondersteunt de conclusie in het beroepen vonnis, welke conclusie het hof bevestigt, dat de verdachte zich ten minste willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij door zijn handelwijze betrokken zou zijn bij het uitvoeren van drugs, in dit geval van MDMA, welk strafbaar feit zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en volgt de rechtbank in het oordeel dat bij de verdachte – minst genomen – sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het, samen met de medeverdachte [medeverdachte] , buiten het grondgebied van Nederland brengen van de tenlastegelegde hoeveelheid MDMA.
Op te leggen straf en motivering
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in eerste aanleg bewezenverklaard dat de verdachte zich, samen met een ander, opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer naar Australië van ongeveer 143 kilogram van een materiaal bevattende MDMA en het in zijn woning aanwezig hebben van (een handelshoeveelheid van) 460 gram amfetamine. Het hof bevestigt deze beslissing van de rechtbank in hoger beroep.
De handel in harddrugs, zoals MDMA en amfetamine, wordt gedreven door criminele organisaties en kan gepaard gaan met ernstig geweld en andere vormen van criminaliteit. Door zijn handelwijze, in het bijzonder zoals onder 1 bewezenverklaard, heeft de verdachte niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het (internationale) netwerk van de handel in harddrugs, maar daarvan zelf ook deel uitgemaakt. Voorts is algemeen bekend dat MDMA en amfetamine, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren opleveren voor de gezondheid van die gebruikers. Bovendien bekostigen zij hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan de gehele maatschappij. Kennelijk heeft de verdachte zich daaraan niets gelegen laten liggen en slechts gehandeld met het oog op (beloofd) financieel gewin. Het hof rekent dit, en met name het onder 1 bewezenverklaarde, de verdachte aan.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en rekening houdende met de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op de omstandigheid dat aan de uitvoer van de onder 1 bewezenverklaarde grote hoeveelheid harddrugs een aanzienlijke planning en organisatie vooraf is gegaan, waarbij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] ieder een eigen rol hebben gespeeld. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte weliswaar niet de initiatiefnemer van het drugstransport was en dat hij door de medeverdachte [medeverdachte] hierbij is betrokken, maar dat zijn rol bij de voorbereiding van de drugssmokkel omvangrijk en voor het welslagen van de smokkel essentieel was. Zonder zijn handelen had het onder 1 bewezenverklaarde waarschijnlijk geen doorgang kunnen vinden. Naast de omstandigheid dat de verdachte een andere rol dan initiatiefnemer medeverdachte [medeverdachte] wordt toegekend bij de uitvoer van de synthetische harddrugs, houdt het hof voorts bij de straftoemeting rekening met de omstandigheid dat de verdachte het opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op de uitvoer van de MDMA, anders dan de verdachte [medeverdachte] die het volle opzet daarop wordt verweten.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2021. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder, voorafgaand aan de bewezenverklaarde pleegperiode, ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Daarbij weegt het hof niet in het nadeel van de verdachte mee de omstandigheid dat de verdachte thans in Duitsland een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 3 maanden ondergaat als gevolg van een recente onherroepelijke Duitse veroordeling d.d. 10 februari 2020 voor de invoer in Duitsland van een niet geringe hoeveelheid verdovende middelen, nu deze invoer dateert van na de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde pleegperiode.
Alles overwegende, acht het hof in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van deze duur voldoende recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde voor zover ziende op het opzettelijk aanwezig hebben van 95 gram hashish.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan de orde, ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 13 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.