Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 1333/2008 inzake levensmiddelenadditieven
Bijlage I
Geldend
Geldend vanaf 18-06-2019
- Bronpublicatie:
28-05-2019, PbEU 2019, L 142 (uitgifte: 29-05-2019, regelingnummer: 2019/891)
- Inwerkingtreding
18-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-05-2019, PbEU 2019, L 142 (uitgifte: 29-05-2019, regelingnummer: 2019/891)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Functionele klassen van levensmiddelenadditieven in levensmiddelen en van levensmiddelenadditieven in levensmiddelenadditieven en voedselenzymen:
- 1.
‘zoetstoffen’: stoffen die worden gebruikt om levensmiddelen een zoete smaak te geven of in tafelzoetstoffen;
- 2.
‘kleurstoffen’: stoffen die aan een levensmiddel kleur geven of teruggeven en die natuurlijke bestanddelen van levensmiddelen en andere natuurlijke bronnen bevatten die gewoonlijk noch op zich als levensmiddelen worden geconsumeerd, noch als kenmerkende voedselingrediënten worden gebruikt. Preparaten die uit levensmiddelen en ander eetbaar natuurlijk uitgangsmateriaal zijn verkregen door een fysische en/of chemische behandeling die resulteert in een selectieve extractie van de kleurstof (en niet van de aromatische of voedingsbestanddelen) zijn kleurstoffen in de zin van deze verordening;
- 3.
‘conserveermiddelen’: stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen verlengen door ze te beschermen tegen bederf door micro-organismen en/of tegen de groei van pathogene micro-organismen;
- 4.
‘antioxidanten’: stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen verlengen door ze te beschermen tegen bederf door oxidatie, zoals het ranzig worden van vet en kleurveranderingen;
- 5.
‘draagstoffen’: stoffen die worden gebruikt om een levensmiddelenadditief, een aroma, een voedingsenzym, een voedingsstof en/of een andere stof die voor voedings- of fysiologische doeleinden aan een levensmiddel is toegevoegd, op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op een andere wijze fysisch te wijzigen zonder de technologische functie ervan te veranderen (en zonder zelf een technologisch effect uit te oefenen), om de verwerking, de toepassing of het gebruik van de stof te vergemakkelijken;
- 6.
‘voedingszuren’: stoffen die de zuurgraad van levensmiddelen verhogen en/of levensmiddelen een zure smaak geven;
- 7.
‘zuurteregelaars’: stoffen die de zuurgraad of alkaliteit van levensmiddelen wijzigen of regelen;
- 8.
‘antiklontermiddelen’: stoffen die de neiging van afzonderlijke levensmiddelendeeltjes om aan elkaar te kleven, verkleinen;
- 9.
‘antischuimmiddelen’: stoffen die schuimvorming verhinderen of verminderen;
- 10.
‘vulstoffen’: stoffen die het volume van een levensmiddel vergroten zonder noemenswaardig tot de beschikbare energiewaarde ervan bij te dragen;
- 11.
‘emulgatoren’: stoffen die een homogene menging van twee of meer onmengbare fasen, zoals olie en water, in een levensmiddel mogelijk maken of in stand houden;
- 12.
‘smeltzouten’: stoffen die kaaseiwitten in gedispergeerde vorm omzetten om een homogene verdeling van vet en andere bestanddelen te bewerkstelligen;
- 13.
‘verstevigingsmiddelen’: stoffen die fruit of groente stevig of knapperig maken of houden, of met geleermiddelen reageren om een gel te vormen of te verstevigen;
- 14.
‘smaakversterkers’: stoffen die de bestaande smaak en/of geur van een levensmiddel versterken;
- 15.
‘schuimmiddelen’: stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van een gasvormige fase in een vloeibaar of vast levensmiddel te vormen;
- 16.
‘geleermiddelen’: stoffen die een levensmiddel vorm geven door een gel te vormen;
- 17.
‘glansmiddelen’ (met inbegrip van glijmiddelen): stoffen die op het oppervlak van een levensmiddel worden aangebracht om het een glanzend uiterlijk te geven of om een beschermende deklaag te vormen;
- 18.
‘bevochtigingsmiddelen’: stoffen die uitdroging van levensmiddelen beletten door de gevolgen van een lage luchtvochtigheid tegen te gaan, of een poeder makkelijker oplosbaar maken in een waterig medium;
- 19.
‘gemodificeerde zetmelen’: stoffen die door een of meer chemische behandelingen uit eetbare zetmelen worden verkregen, eventueel een fysische behandeling of een behandeling met enzymen hebben ondergaan en eventueel met zuur of loog verdund of gebleekt zijn;
- 20.
‘verpakkingsgasssen’: gassen, met uitzondering van lucht, die vóór, tijdens of na het verpakken van een levensmiddel in de verpakking worden gebracht;
- 21.
‘drijfgassen’: gassen, met uitzondering van lucht, die een levensmiddel uit een recipiënt drukken;
- 22.
‘rijsmiddelen’: stoffen of combinaties van stoffen die gas vrijmaken en daardoor het volume van deeg of beslag vergroten;
- 23.
‘complexvormers’: stoffen die chemische complexen vormen met metaalionen;
- 24.
‘stabilisatoren’: stoffen die het mogelijk maken de fysisch-chemische toestand van een levensmiddel te handhaven; stabilisatoren omvatten stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van twee of meer onmengbare stoffen in een levensmiddel te handhaven, stoffen die in een levensmiddel kleur stabiliseren, fixeren of intensifiëren en stoffen die het bindend vermogen van het levensmiddel vergroten, onder meer door de vorming van crosslinks tussen eiwitten waardoor afzonderlijke deeltjes tot een gereconstitueerd levensmiddel worden gebonden;
- 25.
‘verdikkingsmiddelen’: stoffen die de viscositeit van een levensmiddel vergroten;
- 26.
‘meelverbeteraars’: stoffen, met uitzondering van emulgatoren, die aan meel of deeg worden toegevoegd om de bakeigenschappen ervan te verbeteren.
- 27.
‘contrastverhogers’: stoffen die, bij aanbrenging op het buitenoppervlak van fruit of groenten na depigmentatie van vooraf bepaalde delen (bv. door laserbehandeling) deze delen helpen onderscheiden van het overblijvende oppervlak door er een kleur aan te geven na een interactie met bepaalde componenten van de opperste laag.