Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme
Artikel 21 Non-discriminatieclausule
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2007
- Bronpublicatie:
16-05-2005, Trb. 2006, 34 (uitgifte: 10-02-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-06-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2010, Trb. 2010, 244 (uitgifte: 27-09-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
Niets in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat het verplicht tot uitlevering of tot het verlenen van wederzijdse rechtshulp in gevallen waarin de aangezochte Partij ernstige redenen heeft om te vermoeden dat het verzoek om uitlevering voor in de artikelen 5 tot en met 7 en 9 omschreven strafbare feiten of tot wederzijdse rechtshulp met betrekking tot dergelijke feiten is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te bestraffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst of politieke overtuiging, of dat inwilliging van het verzoek de positie van betrokkene om een van deze redenen ongunstig zou kunnen beïnvloeden.
2.
Niets in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat het een verplichting tot uitlevering inhoudt, indien de persoon die het voorwerp is van het verzoek om uitlevering het risico loopt aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing te worden blootgesteld.
3.
Niets in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat het een verplichting tot uitlevering inhoudt, indien de persoon die het voorwerp is van het verzoek om uitlevering het risico loopt ter dood te worden veroordeeld of, wanneer het recht van de aangezochte Partij niet voorziet in levenslange gevangenisstraf, tot levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling, tenzij de aangezochte Partij uit hoofde van toepasselijke uitleveringsverdragen verplicht is tot uitlevering indien de verzoekende Partij naar het oordeel van de aangezochte Partij voldoende zekerheid biedt dat de doodstraf niet zal worden opgelegd of, indien hij toch wordt opgelegd, niet zal worden voltrokken, of dat de desbetreffende persoon geen levenslange gevangenisstraf zal worden opgelegd zonder de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling.