Hof Amsterdam, 03-03-2016, nr. 23-000391-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:810
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-03-2016
- Zaaknummer
23-000391-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:810, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑03‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:21, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk voor mishandeling met een glasscherf in een uitgaansgelegenheid. Toewijzing vordering benadeelde partij tot € 10.837,50, waarvan € 1.000 aan immateriële schade.
parketnummer: 23-000391-15
datum uitspraak: 3 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-236856-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met)een glasscherf/glas, in elk geval (met) een dergelijk puntig en/of scherp voorwerp - tegen haar arm, in elk geval tegen haar lichaam te gooien en/of
- in haar arm, in elk geval in haar lichaam te steken en/of te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere beslissing ten aanzien van de vordering benadeelde partij komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte met een glas(scherf) heeft gegooid of gestoken, aangezien de verklaringen van de verschillende (al dan niet indirect) betrokken personen te zeer uiteenlopen en te weinig ondersteuning bieden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het mishandelen van aangeefster, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.
Het oordeel van het hof
Vast staat dat tussen de verdachte en aangeefster een incident heeft plaatsgevonden waarbij er bier over elkaar is gegooid. De aangeefster heeft verklaard dat zij kort na dit bier incident glasgerinkel hoorde, waarna zij zag dat de verdachte iets in haar richting gooide. In reactie hierop heeft zij zich omgedraaid en voelde zij iets langs haar lichaam gaan. Direct hierna zag en voelde aangeefster dat zij gewond was aan haar arm. Toen zij opkeek zag ze dat de verdachte van achteren werd vastgegrepen. De verklaring van aangeefster sluit aan bij de verklaring van de getuige [getuige]. [getuige] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte na het bier incident en voordat de verdachte werd meegenomen door de beveiliging, een glas stuksloeg op tafel.
Gelet op bovengenoemde verklaringen en het letsel dat blijkens de daarvan opgemaakte geneeskundige verklaring naar aanleiding van dit incident bij de aangeefster is ontstaan, is het hof van oordeel dat vast staat dat het letsel bij aangeefster is ontstaan door een in haar richting gegooid kapot glas. Nu uit het dossier niet blijkt van enig ander incident dat aannemelijk zou maken dat een ander het letsel bij de verdachte zou kunnen hebben veroorzaakt, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is geweest die het kapotte glas naar de aangeefster heeft gegooid. Door te gooien met een kapot glas heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij aangeefster pijn en letsel zou worden veroorzaakt, zodat minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet. Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2014 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door een glasscherf tegen haar arm te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door na een ruzie in een uitgaansgelegenheid een kapot glas naar haar te gooien. [slachtoffer] heeft hierdoor een grote snee in haar arm opgelopen, waaraan zij een ontsierend litteken en zowel lichamelijke als geestelijke klachten heeft overgehouden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van [slachtoffer]. Ook heeft hij, door zich in een drukke uitgaansgelegenheid aan een dergelijke mishandeling schuldig te maken, bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 februari 2016 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gebleken, geen aanleiding om van de in eerste aanleg opgelegde straf af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.837,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.087,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, te weten € 10.837,50, bestaande uit
€ 9.837,50 aan materiële schade (kosten plastische chirurgie, gederfde inkomsten en taxikosten) en
€ 1.000,00 aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 9.087,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Kosten plastische chirurgie
Vast staat dat [slachtoffer] aan het bewezen verklaarde feit een ontsierend litteken op haar arm heeft over gehouden. In verband met een te ondergane plastisch chirurgische ingreep heeft zij een bedrag aan schadevergoeding gevorderd van € 2.250,00. Zij heeft hiertoe een offerte overgelegd. In de offerte komt de uiteindelijk te ondergane behandeling echter niet aan de orde. Gelet op het voorgaande zal het hof ten aanzien van deze schadepost een voorschot toekennen van € 1.500,00.
Overige gevorderde bedragen
Gelet op de door en namens de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting op de vordering zal het hof de vordering op de overige punten toewijzen tot het totale gevorderde bedrag, te weten € 7.500,00 aan gederfde inkomsten, € 87,50 aan taxikosten en € 1.000,00 aan immateriële kosten.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.087,50 (tienduizend zevenentachtig euro en vijftig cent) bestaande uit € 9.087,50 (negenduizend zevenentachtig euro en vijftig cent) materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.087,50 (tienduizend zevenentachtig euro en vijftig cent) bestaande uit € 9.087,50 (negenduizend zevenentachtig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. M. Iedema en mr. J.A. Peters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 maart 2016.
Mr. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]