Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.3.2.5
4.3.2.5 Doeltreffendheid
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS347938:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Voetnoten
Voetnoten
NR, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. A, blz. 99-100.
Zo ook advies RvS, Kamerstukken II 2001/02, 28 015, nr. A, blz. 4.
Zie ook Hoogeveen (2011), blz. 100.
Anders Essers (2003b).
Brief van het Ministerie van Financiën van 5 juni 2001, nr. WDB 2001/370 inzake kabinetsstandpunt herziening Successiewet 1956, paragraaf 2.3.3.5, V-N 2001/33.3.
Brief van het Ministerie van Financiën van 5 juni 2001, nr. WDB 2001/370 inzake kabinetsstandpunt herziening Successiewet 1956, paragraaf 2.3.3.5, V-N 2001/33.3 en NR, Kamerstukken II 2001/02, 28 015, nr. A, blz. 5.
Leidraad Invordering 2008, paragraaf 74.10.
De in art. 25, zeventiende lid, IW 1990 opgenomen invorderingsfaciliteit dient ter compensatie van het vervallen van het bijzondere tarief van 20% voor overlijdenswinsten. In de parlementaire behandeling bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 is aangegeven dat de bijzondere tarieven mede konden vervallen omdat over de gehele linie de tarieven verlaagd werden.1 In dat kader is het opmerkelijk dat het bijzondere tarief toch is vervangen door een invorderingsfaciliteit voor winstgenieters.2 Vanuit dit gezichtspunt is de faciliteit niet doeltreffend. Indien een bijzonder tarief wenselijk wordt geacht, moet dit naar mening niet op een indirecte wijze worden geregeld.3 Overigens ben ik geen voorstander van een bijzonder tarief (zie voor de onderbouwing paragraaf 3.2.5).4 In ieder geval heeft de regering met de combinatie van het uitstel en het renteloze karakter van de faciliteit beoogd het bijzondere tarief te benaderen. Gerekend met een rekenrente van 4% is het effectieve tarief, uitgaande van een uitstelperiode van tien jaar, volgens het kabinet 35%.5 Effectief is dit tarief hoger, omdat met de belastingschuld geen rekening mag worden gehouden in box 3 (zie paragraaf 4.3.1). Bij de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel is ook nog aan de orde geweest dat het bijzondere tarief mede tot doel had de gelijktijdige heffing van inkomsten- en (de inmiddels zogenoemde) erfbelasting te matigen.6 In dit kader kan worden opgemerkt dat als gevolg van de huidige bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de schenk- en erfbelasting (art. 35b SW 1956) het heel goed mogelijk is dat ter zake van de verkrijging van het ondernemingsvermogen geen heffing van erfbelasting plaatsvindt. In dat opzicht is de faciliteit minder doeltreffend.
Het uitstel wordt verleend voor de duur van tien jaar. Het is moeilijk te zeggen of een periode van tien jaar doeltreffend is. Naar mijn weten is de keuze voor een periode van tien jaar niet onderbouwd. Ik conformeer me hier aan de periode van tien jaar, omdat iedere andere termijn eveneens discutabel is.
De vraag is vervolgens wat de invloed is van de in een faciliteit opgenomen voorwaarden op de doeltreffendheid. In art. 25, zeventiende lid, IW 1990 wordt als enige voorwaarde gesteld dat moet worden ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden. Hieraan is, zo ver ik dat heb kunnen nagaan, tot op heden geen uitvoering gegeven. Er hoeft ook geen zekerheid te worden gesteld.7 Het feit dat de overheid geen zekerheid eist, vergroot het risico voor de overheid dat de belasting niet kan worden betaald. In paragraaf 6.2.1.3.a wordt aan dit aspect aandacht besteed.