RvdW 2020/234
Noodweerexces. Bewust handelen van verdachte is niet zonder meer onverenigbaar met ‘een hevige gemoedsbeweging’ als bedoeld in art. 41 lid 2 Sr.
HR 04-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:195
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
4 februari 2020
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, Y. Buruma, M.J. Borgers
- Zaaknummer
19/00445
- Conclusie
A-G mr. P.C. Vegter
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS188550:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:195, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑02‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1434, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑05‑2019
- Wetingang
Art. 41 lid 2 Sr
Essentie
Noodweerexces. Bewust handelen van verdachte is niet zonder meer onverenigbaar met ‘een hevige gemoedsbeweging’ als bedoeld in art. 41 lid 2 Sr.
Samenvatting
Ten laste van de verdachte is poging tot zware mishandeling bewezenverklaard. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces.
Het oordeel van het hof dat geen sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging vanwege de enkele omstandigheid dat de verdachte zich bewust was van zijn handelen en bewust heeft gestoken om een einde te maken aan de ruzie is zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat ‘bewust handelen’ niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.