HR, 05-07-2011, nr. 10/04634 H
ECLI:NL:HR:2011:BR0308
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
10/04634 H
- LJN
BR0308
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR0308, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2011; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening.
5 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/04634 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 april 2008, nummer 22/002648-07, ingediend door B.J. Tieman, advocaat te Utrecht namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft bij verstek in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam van 13 november 2006 - de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" gepleegd op 9 november 2005 met betrekking tot het motorrijtuig met kenteken [AA-00-BB] veroordeeld tot vier weken hechtenis met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Bij de aanvrage zijn in kopie een "betalingsbewijs" en een "groene kaart" overgelegd ten bewijze dat op 9 november 2005 voor het motorrijtuig met kenteken [AA-00-BB] een autoverzekering overeenkomstig de WAM was afgesloten.
3.4. Art. 34 WAM luidt als volgt:
"1. Indien uit het door de Dienst Wegverkeer aangehouden register niet blijkt dat ten aanzien van een motorrijtuig met betrekking waartoe gedurende een bepaald tijdvak een verplichting tot verzekering bestaat of heeft bestaan, gedurende dat tijdvak is voldaan aan de verzekeringsplicht uit hoofde van deze wet, kan een ambtenaar als bedoeld in artikel 37 van degene, aan wie het kenteken voor dat motorrijtuig is opgegeven, vorderen dat hij aantoont dat niettemin aan de verzekeringsplicht gedurende dat tijdvak voldaan is.
2. Degene tot wie de vordering is gericht, kan daaraan voldoen door binnen een nader door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar te bepalen termijn, welke echter niet korter mag zijn dan veertien dagen, een van een verzekeraar afkomstig geschrift op een hem opgegeven plaats ter inzage te verstrekken. Uit het geschrift moet blijken dat gedurende het tijdvak de aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, was gedekt door een verzekering overeenkomstig deze wet. De verzekeraar is gehouden een zodanig geschrift af te geven zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen tien dagen, nadat hem een daartoe strekkend verzoek heeft bereikt.
3. (...)"
3.5. De door de aanvrager overlegde stukken kunnen niet worden aangemerkt als verklaring van een verzekeraar als bedoeld in art. 34, tweede lid, WAM. Aan de inhoud van de overgelegde stukken valt dan ook niet het ernstige vermoeden te ontlenen dat het Hof, ware het daarmee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
3.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 5 juli 2011.