Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2019/1 tot toekenning van bevoegdheden aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voor een doeltreffendere handhaving en ter waarborging van de goede werking van de interne markt
Artikel 4 Onafhankelijkheid
Geldend
Geldend vanaf 03-02-2019
- Bronpublicatie:
11-12-2018, PbEU 2019, L 11 (uitgifte: 14-01-2019, regelingnummer: 2019/1)
- Inwerkingtreding
03-02-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, PbEU 2019, L 11 (uitgifte: 14-01-2019, regelingnummer: 2019/1)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Mededingingsrecht / Toezicht en handhaving
Bestuursrecht algemeen / Bestuursbevoegdheden
1.
Om de onafhankelijkheid van de nationale administratieve mededingingsautoriteiten te waarborgen bij de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU, zien de lidstaten erop toe dat dergelijke autoriteiten hun taken en bevoegdheden onpartijdig en in het belang van de doeltreffende en uniforme toepassing van die bepalingen uitvoeren en uitoefenen, mits aan evenredige verantwoordingsverplichtingen is voldaan en onverminderd de nauwe samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten in het European Competition Network.
2.
De lidstaten zien er met name ten minste op toe dat in hun nationale administratieve mededingingsautoriteiten het personeel en de personen die besluiten nemen bij de uitoefening van de bevoegdheden vervat in de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 16 van deze richtlijn:
- a)
voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU hun taken kunnen uitvoeren en hun bevoegdheden kunnen uitoefenen onafhankelijk van politieke of andere externe inmenging;
- b)
bij de uitvoering van hun taken en de uitoefening van hun bevoegdheden voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU geen instructies van overheidsinstanties of enige andere publieke of private entiteiten vragen of aanvaarden, onverlet het recht van de overheid van een lidstaat om, in voorkomend geval, algemene beleidsregels uit te vaardigen die geen verband houden met sectorale onderzoeken of specifieke handhavingsprocedures; en
- c)
zich onthouden van elk optreden dat niet verenigbaar is met de uitvoering van hun taken en/of de uitoefening van hun bevoegdheden voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU, en onderworpen zijn aan procedures die waarborgen dat ze zich na beëindiging van hun functie gedurende een redelijke periode onthouden van betrokkenheid bij handhavingsprocedures die aanleiding kunnen geven tot belangenconflicten.
3.
De personen die in de nationale administratieve mededingingsautoriteiten besluiten nemen ter uitoefening van de bevoegdheden vervat in de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 16 van deze richtlijn worden niet uit die autoriteiten ontslagen om redenen die verband houden met de behoorlijke uitvoering of uitoefening van hun in artikel 5, lid 2, van deze richtlijn, bedoelde taken respectievelijk bevoegdheden voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU. Zij kunnen enkel worden ontslagen wanneer zij niet langer voldoen aan de voorwaarden voor de uitvoering van hun taken of wanneer zij zich volgens het nationale recht schuldig gemaakt hebben aan ernstig wangedrag. De voorwaarden voor de uitoefening van hun taken en de definitie van ernstig wangedrag moeten vooraf in nationaal recht zijn vastgesteld, ermee rekening houdend dat het beleid doeltreffend moet kunnen worden gehandhaafd.
4.
De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die in de nationale administratieve mededingingsautoriteiten besluiten nemen ter uitoefening van de bevoegdheden vervat in de artikelen 10 tot en met 13 en artikel 16 van deze richtlijn, worden geselecteerd, aangeworven of benoemd op grond van vooraf in nationaal recht vastgestelde, duidelijke en transparante procedures.
5.
De nationale administratieve mededingingsautoriteiten hebben de bevoegdheid om hun prioriteiten te bepalen bij de uitvoering van hun in artikel 5, lid 2, van deze richtlijn bedoelde taken voor de toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU. Voor zover nationale administratieve mededingingsautoriteiten verplicht zijn formele klachten in behandeling te nemen, hebben deze autoriteiten de bevoegdheid om dergelijke klachten te verwerpen wanneer zij menen dat dergelijke klachten geen handhavingsprioriteit zijn. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de nationale administratieve mededingingsautoriteiten om klachten te verwerpen om andere redenen bepaald door het nationale recht.