HR, 07-03-2014, nr. 13/01494
13/01494, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-03-2014
- Zaaknummer
13/01494
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:445, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1311, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2807, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑03‑2014
- Wetingang
art. 225 Gemeentewet
- Vindplaatsen
V-N 2014/13.26 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2014/154 met annotatie van M.P. van der Burg
BNB 2014/115 met annotatie van S. BOSMA
JG 2014/29 met annotatie van mr. J.D.C. de Jong
NTFR 2014/1044 met annotatie van mr. J. Rolleman
Uitspraak 07‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 225, lid 2, Gemeentewet. Parkeerbelasting, laden en lossen.
Partij(en)
7 maart 2014
nr. 13/01494
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2013, nr. 12/00644, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 12/1372) betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is bij uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 oktober 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft op 28 februari 2012 in de gemeente [Z] zijn personenauto stilgezet op een parkeerplaats gelegen voor een wasserette.
3.1.2.
Ingevolge de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Arnhem was voor parkeren op die plaats parkeerbelasting verschuldigd.
3.1.3.
Belanghebbende heeft, zonder parkeerbelasting te hebben voldaan, een zak met wasgoed met een gewicht van ongeveer 12 kilo ter reiniging afgegeven bij de wasserette.
3.1.4.
Aan belanghebbende is voor het parkeren op een plaats waar daarvoor parkeerbelasting is verschuldigd een naheffingsaanslag in die belasting opgelegd.
3.2.1.
Voor het Hof was in geschil of hier sprake is geweest van laden en lossen, zodat heffing van parkeerbelasting achterwege dient te blijven.
3.2.2.
Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende slechts zeer kortstondig in de wasserette aanwezig is geweest om de zak met wasgoed ter reiniging aan te bieden en af te geven. Dit staat naar het oordeel van het Hof echter niet in de weg aan de heffing van parkeerbelasting. Het bezoek van een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest, vormt namelijk geen laden en lossen in de zin van artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet, aldus het Hof.
3.3.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder letter o, van de Parkeerverordening 2012 van de gemeente Arnhem moet onder “parkeren” worden verstaan hetgeen daarmee wordt bedoeld in art. 225, lid 2, van de Gemeentewet. Volgens die laatste bepaling wordt, voor zover hier van belang:
“(...) onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten (...)"
3.3.2.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, nr. 33286, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, BNB 1999/257, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (vgl. HR 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481).
3.3.3.
Indien de belanghebbende zich erop beroept dat sprake is geweest van laden en lossen, zal daarom vastgesteld moeten worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om zaken als hiervoor in onderdeel 3.3.2 bedoeld ter plaatse in ontvangst te nemen en in het voertuig te brengen, dan wel uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven.
3.4.
Door te oordelen als hiervoor in onderdeel 3.2.2 is weergegeven, heeft het Hof een andere en dus onjuiste maatstaf aangelegd. Het middel treft daarom doel.
3.5. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek als hiervoor bedoeld in onderdeel 3.3.3. Opmerking verdient nog dat tot de aldaar bedoelde handelingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de afgifte of ontvangst van zaken, ook de afgifte van een ontvangstbewijs kan behoren.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof ‘s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.
Beroepschrift 07‑03‑2014
Motivatie Cassatie
Zaak BK/AR-ARN 1200644
In de Uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2013 zie ik reden om in Cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer).
Het geschil betreft de vraag of mijn handelen op 28 februari 2012 als parkeren moet worden aangemerkt of als laden/lossen. Ik citeer de Uitspraak en de Gemeentewet, artikel 225:
‘onder parkeren (wordt) verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot — voor zover hier van belang— het onmiddellijk laden of lossen van zaken’
‘onder het onmiddellijk laden en lossen van zaken dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is’.
In mijn motivering voor het hogere beroep en ter zitting heb ik geargumenteerd, dat door mij aan alle eisen, die in deze artikelen worden gesteld om van laden/lossen te spreken en dus niet van parkeren, werd voldaan. De verdediging van de tegenpartij heeft in zijn verweerschrift en ter zitting tegenargumenten aangevoerd. Deze tegenargumenten zijn door het Hof verworpen. Ik citeer:
‘belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld en het Hof acht aannemelijk dat hij slechts zeer kortstondig in de wasserette is geweest om de zak met wasgoed af te geven en dat de zak met wasgoed een gewicht had van ongeveer 12 kg’.
Het Hof is het dus met mij eens, dat ik een groot en zwaar pakket, dat ik alleen per auto aan de wasserette kan afleveren, heb afgegeven en alleen daartoe kort ben gestopt. Mijn conclusie is dus, dat er in dit geval sprake is van laden/lossen en dus niet van parkeren.
Niettemin heeft het Hof geconcludeerd, dat wel degelijk sprake is van parkeren en niet van laden/lossen. Er zijn kennelijk andere redenen voor het Hof om tot deze conclusie te komen. Ik citeer:
‘het uitstappen uit de auto en onder medeneming van de zak met wasgoed binnengaan van de wasserette om deze aldaar ter reiniging aan te bieden … is (niet) onmiddellijk laden en lossen’.
‘Het bezoek, zoals hier, door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst, vormt immers — hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest— geen laden en lossen in de zin van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet’.
Deze nieuwe redenen, die niet eerder in het geding zijn ingebracht (noch door de rechtbank, noch door de verdediging van de tegenpartij), zijn voor mij reden om in cassatie te gaan. Ik vermag niet in te zien hoe het feit dat ik ben uitgestapt, of dat ik de zak met wasgoed heb meegenomen en afgegeven bij de wasserette mijn handelen volgens de wet tot parkeren zou maken. Laden of lossen houdt zeker in dat je het voertuig verlaat en de lading ter plaatse aflevert met een bedoeling.
Verder is mijn handeling op de bewuste dag volgens mij niet vergelijkbaar met het bezoek van een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst. Doordat het Hof deze vergelijking wel maakt, worden hierbij twee belangrijke feiten genegeerd:
- 1.
Het gaat hier om een groot en zwaar pakket, dat alleen per auto kan worden aangeleverd,
- 2.
Wasserette [B] en ik hebben een zeer langdurige relatie waardoor alleen het afleveren van een zak met wasgoed volstaat als verzoek tot reiniging. Het naar binnen brengen van de zak met wasgoed om hem daar af te geven was een handeling in het kader van het uitladen, niet meer of anders dan dat.
Juist op deze cruciale feiten was mijn verdediging (én het verweer van de tegenpartij) gebaseerd.
Het Hof heeft het verder over een consument en wil daarmee kennelijk een onderscheid scheppen tussen bedrijfsmatig en niet bedrijfsmatig uitladen. Dit onderscheid zie ik in de wetsbepaling niet terug.
Doordat het Hof de uitspraak, dat het hier parkeren betreft en geen laden/lossen, baseert op een situatie waarbij een consument een winkel bezoekt om daar bijvoorbeeld boodschappen te doen, of dergelijke, is de door haar getrokken conclusie onjuist. Mijn handelen wijkt daarvan wezenlijk af zoals hierboven aangegeven, wat maakt dat het hier laden/lossen betreft in plaats van parkeren.