Rb. Limburg, 02-04-2013, nr. 04/800125-12
ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ5941
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
02-04-2013
- Zaaknummer
04/800125-12
- LJN
BZ5941
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ5941, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 02‑04‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:907
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2014:4327
Uitspraak 02‑04‑2013
Inhoudsindicatie
zaak hekwerk Haelen; molotov cocktail gooier. Wel voorbedachte rade, maar niet gericht op dood dan wel zwaar letsel, maar op het voorkomen van verwijdering hekwerk en het genereren van media aandacht. In een geval wel aanmerkelijke kans op dood, maar geen welbewuste aanvaarding. Derhalve volgt vrijspraak voor poging moord/doodslag. Geen psychische overmacht: er was geen sprake van psychische nood bij verdachte, voortkomend uit een extreme stresssituatie op het moment van het handelen, maar op weloverwogen handelen volgens een vooropgezet plan. Verdachte heeft voorts escalatie zelf in de hand gewerkt. Voor zover verdachte, toen de zaken in een stroomversnelling kwamen, wel overvallen werd door een hevige gemoedstoestand is er sprake van culpa in causa. De beoordeling van een groot deel van de vorderingen benadeelde partij vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De vorderingen zijn mede gebaseerd op de invloed van de media¬-aandacht en de stelling dat de verbalisanten op hun werk alsook in privé op hun optreden werden aangesproken. Voor wat betreft dat onderdeel van de vordering is nader onderzoek noodzakelijk naar de vraag of en zo ja in hoeverre voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en dat onderdeel van de gestelde schade.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/800125-12
Datum uitspraak : 2 april 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats].
- 1.
Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 8 januari 2013 en 19 maart 2013.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
- 1.
hij op of omstreeks 21 juni 2012 te [plaats], in elk geval in de [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (brigadier van politie) en/of [slachtoffer 3] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gedetacheerd bij de regiopolitie Limburg-Noord) en/of [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 5] (hoofdagent van politie), en/of [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 7] (inspecteur van politie), van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- -
brandende benzine, althans een brandende vloeistof tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gegooid (ten gevolge waarvan een arm en/of het T-shirt en/of de broek van [slachtoffer 1] vlam heeft/hebben gevat) en/of brandende benzine in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gegooid en/of
- -
benzine, althans een brandbare vloeistof tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 5] en/of tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] heeft gegooid en/of gespoten en/of
- -
een brandende zogenaamde "molotovcocktail" (zijnde een fles met daarin benzine, althans een brandbare vloeistof, met daaromheen/daarin een doek) in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 4] heeft gegooid en/of
- -
brandende benzine, althans een brandende vloeistof en/of een brandende molotovcocktail op de grond voor het huis heeft gegooid, terwijl voornoemde [slachtoffer 5] en/of voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 7] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevonden (terwijl verdachte net van te voren benzine, althans een brandbare vloeistof, tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 5] had gegooid en/of gespoten),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 289 jo. 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 21 juni 2012 te [plaats], in elk geval in de [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (brigadier van politie) en/of [slachtoffer 3] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gedetacheerd bij de regiopolitie Limburg-Noord) en/of [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 5] (hoofdagent van politie), en/of [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 7] (inspecteur van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- -
brandende benzine, althans een brandende vloeistof tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gegooid (ten gevolge waarvan een arm en/of het T-shirt en/of de broek van [slachtoffer 1] vlam heeft/hebben gevat) en/of brandende benzine in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gegooid en/of
- -
benzine, althans een brandbare vloeistof tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 5] en/of tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] heeft gegooid en/of gespoten en/of
- -
een brandende zogenaamde "molotovcocktail" (zijnde een fles met daarin benzine, althans een brandbare vloeistof, met daaromheen/daarin een doek) in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 4] heeft gegooid en/of
- -
brandende benzine, althans een brandende vloeistof en/of een brandende molotovcocktail op de grond voor het huis heeft gegooid, terwijl voornoemde [slachtoffer 5] en/of voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 7] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevonden (terwijl verdachte net van te voren benzine, althans een brandbare vloeistof, tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 5] had gegooid en/of gespoten), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van de bediening van voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 4] en/of voornoemde [slachtoffer 5] en/of voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 7],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 302 j° 303 j° 304 j° 45 Wetboek van Strafrecht
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 21 juni 2012 te [plaats], in elk geval in de [gemeente], [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (brigadier van politie) en/of [slachtoffer 3] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gedetacheerd bij de regiopolitie Limburg-Noord) en/of [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 5] (hoofdagent van politie), en/of [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 7] (inspecteur van politie), heeft bedreigd met brandstichting en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- -
brandende benzine, althans een brandende vloeistof tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] gegooid (ten gevolge waarvan een arm en/of het t-shirt en/of de broek van [slachtoffer 1] vlam heeft/hebben gevat) en/of brandende benzine in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] gegooid en/of
- -
benzine, althans een brandbare vloeistof tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 5] en/of tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] gegooid en/of gespoten en/of
- -
een brandende zogenaamde "molotovcocktail" (zijnde een fles met daarin benzine, althans een brandbare vloeistof, met daaromheen/daarin een doek) in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 4] gegooid en/of
- -
brandende benzine, althans een brandende vloeistof en/of een brandende molotovcocktail op de grond voor het huis gegooid, terwijl voornoemde [slachtoffer 5] en/of voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 3] en/of voornoemde [slachtoffer 7] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevonden (terwijl verdachte net van te voren benzine, althans een brandbare vloeistof, tegen het lichaam en/of tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] en/of voornoemde [slachtoffer 5] had gegooid en/of gespoten);
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2012 te [plaats], in elk geval in de [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 7] (inspecteur van politie Limburg-Noord), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) in de richting van het hoofd/het lichaam van voornoemde [slachtoffer 7] heeft geschopt (terwijl [slachtoffer 7] zich op dat moment op een trap bevond), gedurende en/of ter zake de rechtmatige uitoefening van de bediening van voornoemde [slachtoffer 7], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 302 jo. 45 jo. 304 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 21 juni 2012 te [plaats], in elk geval in de [gemeente], [slachtoffer 7] (inspecteur van politie Limburg-Noord) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (klap)mes aan voornoemde [slachtoffer 7] getoond en/of heeft verdachte opzettelijk dreigend
voornoemd (klap)mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 7] gehouden en/of (vervolgens) heeft verdachte opzettelijk dreigend een (groot) mes aan voornoemde [slachtoffer 7] getoond en/of heeft verdachte met voornoemd (groot) mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 7] gewezen en/of heeft verdachte voornoemd (groot) mes op korte afstand van voornoemde [slachtoffer 7] gehouden;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
- 4.
hij op of omstreeks 21 juni 2012 te [plaats], in elk geval in de [gemeente], [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (brigadier van politie) en/of [slachtoffer 3] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gedetacheerd bij de regiopolitie Limburg-Noord) en/of [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 5] (hoofdagent van politie), en/of [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 7] (inspecteur van politie) en/of [slachtoffer 8], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (gespannen) handboog en/of pijlen op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] gericht en/of getoond aan voornoemde personen;
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3.
De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.
De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.
Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.
Bewijsoverwegingen
7.1.
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 januari 2013 gevorderd dat
het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de getuigenverklaring van [slachtoffer 1], de processen-verbaal bevindingen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 7], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] en de aangifte van [slachtoffer 8], die allen verklaren over verschillende delen van de gebeurtenissen op 21 juni 2012. De officier van justitie heeft oog voor de frustratie van verdachte, nu zij van mening is dat vast staat dat verdachte sinds 1998 het slachtoffer is geworden van verschillende strafbare feiten en dat het optreden van de gemeente bij het uitvoeren van de bestuursdwang achteraf bezien op een andere wijze had moeten verlopen. Verdachte heeft echter na kalm beraad en rustig overleg zijn agressie gericht op de politie en de personen die het hekwerk kwamen afbreken. Immers heeft hij van tevoren de pers en de burgemeester geïnformeerd dat hij met molotovcocktails zou klaarstaan als de gemeente het hekwerk kwam verwijderen en heeft hij bewust voorbereidingen getroffen. Ondanks dat het hele voorval op 21 juni 2012 enige tijd heeft geduurd en hij op meerdere momenten had kunnen stoppen, heeft verdachte steeds het besluit genomen om door te gaan.
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het proces-verbaal bevindingen van [slachtoffer 7] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Doordat verdachte gepoogd heeft [slachtoffer 7] tegen het hoofd te schoppen terwijl deze op de trap stond, heeft verdachte het aanmerkelijke risico genomen dat [slachtoffer 7] van de trap zou vallen en door de schop tegen het hoofd en/of een val van de trap zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het proces-verbaal bevindingen van [slachtoffer 7], de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de processen-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 5], [slachtoffer 4], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], die relateren dat zij [slachtoffer 7] in de woning hoorden roepen "Laat vallen dat wapen!" en het proces-verbaal bevindingen van [slachtoffer 5], die relateert dat hij in de woning zag dat verdachte een mes met een groot lemmet in zijn hand hield. Enkel het tonen van een wapen, zelfs zonder daarmee een stekende beweging te maken, is zeer bedreigend in een situatie waarin iemand zich met hand en tand tegen de politie verzet.
De officier van justitie acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de processen-verbaal van de verbalisanten en de verklaring van [slachtoffer 8]. Er wordt verklaard over een 'gespannen handboog' en over een 'schietklare handboog'. Gelet op de eraan voorafgaande gebeurtenissen was het feit dat verdachte met een handboog rondliep zeer bedreigend.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde voor zover betrekking hebbende op [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Hoewel uit het feit dat verdachte degenen die zijn hekwerk kwamen verwijderen heeft opgewacht met benzine en vuur afgeleid kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, heeft verdachte niet gehandeld met het opzet voornoemde personen te doden, hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of te bedreigen. Wellicht hebben voornoemde personen dit subjectief zo ervaren, maar uit de objectieve camerabeelden blijkt dat verdachte degenen die zijn hekwerk kwamen verwijderen alleen wilde wegjagen. Hij heeft onverstandig gehandeld door met benzine en met vuur in het rond te strooien, maar hij heeft slechts kleine hoeveelheden brandende benzine globaal in de richting van voornoemde personen gegooid.
Ook heeft verdachte niet het voorwaardelijk opzet gehad voornoemde personen te doden of hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij hebben op geen enkel moment daadwerkelijk het risico gelopen vlam te vatten; daarvoor was hun afstand tot het vuur te groot en waren de brandjes te klein. [slachtoffer 6] heeft een nare ervaring gehad; zij is door verdachte overgoten met benzine. Verdachte heeft daar echter geen vuur achteraan gegooid. Ook [slachtoffer 6] heeft op geen enkel moment het risico gelopen vlam te vatten en te worden gedood of zwaar lichamelijk letsel op te lopen. Daarvoor was het brandje bij de voordeur waarover zij naar buiten sprong te klein en bovendien stond de brandweer paraat.
Ten slotte bepleit de verdediging ook ten aanzien van [slachtoffer 1] vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Zowel verdachte als [slachtoffer 7] hebben verklaard dat verdachte trappende bewegingen richting het hoofd van [slachtoffer 7] heeft gemaakt. Verdachte wilde [slachtoffer 7] echter alleen wegjagen en had niet de intentie hem te raken. Nu er verder niets is verklaard over de omstandigheden waaronder verdachte heeft geschopt – zoals hoe hard hij trapte en of hij schoenen droeg – zijn de enkele verklaringen van verdachte en [slachtoffer 7] onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu de kans dat [slachtoffer 7] van de trap zou zijn gevallen en zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen, klein is.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 7] heeft bedreigd met een (klap)mes. Nu enkel [slachtoffer 5] verklaart over een mes met een groot lemmet, kan echter niet bewezen worden verklaard dat verdachte [slachtoffer 7] tevens heeft bedreigd met een groot mes.
Ten slotte stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde. Verdachte heeft op zijn eigen terrein rondgelopen met een handboog en pijlen, een geoorloofd wapen. Hij heeft de boog enkel aan de aanwezigen getoond, maar hem niet gespannen en geen pijl ingelegd. Onder deze omstandigheden waren de handelingen van verdachte objectief gezien onvoldoende bedreigend om tot een bewezenverklaring te komen.
7.2.
Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair en feit 2; boos opzet
Aan verdachte wordt onder feit 1 primair en subsidiair verweten dat hij gepoogd heeft de in de tenlastelegging genoemde personen opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, dan wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en onder feit 2 dat hij gepoogd heeft [slachtoffer 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte voorafgaand aan de bestuursdwangactie op 21 juni 2012 contact heeft gezocht met verschillende media en de burgemeester van de [gemeente]. Uit de verklaring van [journalist], journalist voor 3ML, blijkt dat verdachte op 21 juni 2012 om 7.30 uur naar [journalist] heeft gebeld en hem heeft meegedeeld dat hij zich zou verzetten tegen het verwijderen van het hekwerk en dat hij daartoe molotovcocktails aan het maken was, een pijl en boog had en bakstenen aan het verzamelen was. Hij heeft tegen [journalist] gezegd dat hij verwachtte dat "ze" hem zouden doodschieten of dat hij brandend ten onder zou gaan. Uit het dossier blijkt voorts dat voorafgaande aan de bestuursdwangactie op 21 juni 2012 om 13.00 uur op het gemeentehuis van de [gemeente] een voorbespreking heeft plaatsgevonden, waarbij in ieder geval aanwezig waren [slachtoffer 2], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]. Uit hun verklaringen blijkt dat verdachte de ochtend daarvoor in een telefoongesprek met de burgemeester had aangekondigd zich met hand en tand te zullen verweren tegen de voorgenomen verwijdering van het hekwerk en gedreigd had zichzelf in brand te steken.
Uit de door verdachte gedane uitspraken en verrichte handelingen leidt de rechtbank af dat verdachte de bedoeling had te voorkomen dat zijn hekwerk zou worden verwijderd en niet de in de tenlastelegging genoemde personen te doden, dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Verdachte heeft naar [journalist] en de burgemeester toe aangegeven zich te zullen verzetten tegen het verwijderen van het hekwerk. Hij heeft daarbij enkel aangegeven dat hij desnoods zichzelf iets zou (laten) aandoen en heeft geen bedreigingen geuit naar degenen die hekwerk kwamen verwijderen. Daarnaast blijkt uit de camerabeelden dat verdachte tijdens de gebeurtenissen een aantal malen "ophouden" (en niet – zoals een getuige verklaarde – "hier ouwe") en "wegwezen" roept. Deze uitspraken wijzen naar het oordeel van de rechtbank op de intentie van verdachte de aanwezigen te verjagen.
Dit wordt ten slotte ook bevestigd door de gedragingen van verdachte. Immers heeft verdachte, toen hij met [slachtoffer 7] alleen in de woning was, geen stekende beweging richting [slachtoffer 7] gemaakt met het mes dat hij in zijn hand had en is hij met dat mes niet op [slachtoffer 7] afgekomen, maar juist van hem weggerend. Ook heeft hij weliswaar benzine over [slachtoffer 6] gegoten, maar daarna geen vuur op of in haar richting gegooid.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte boos opzet had op het doden van, dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de onder feit 1 genoemde personen en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de onder feit 2 genoemde [slachtoffer 7].
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair; voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op de hiervoor genoemde verklaringen van [journalist], [slachtoffer 2], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zijn daad terdege heeft voorbereid en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij ook de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank stelt echter vast dat deze daad betreft het wegjagen van degenen die zijn hekwerk kwamen verwijderen en niet het doden van, dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan deze personen. Nu het kalm beraad en rustig overleg van verdachte zich derhalve niet richt op het ten laste gelegde van het leven beroven of zwaar lichamelijk letsel toebrengen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde onderdeel "voorbedachten rade" moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 met betrekking tot [slachtoffer 7]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, voor zover betrekking hebbende op [slachtoffer 7]. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte wordt – zakelijk weergegeven – onder feit 1 ten laste gelegd dat hij gepoogd heeft [slachtoffer 7] (primair) te doden, althans (subsidiair) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, althans dat hij hem (meer subsidiair) bedreigd heeft in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, door vuur op de grond voor het huis te gooien, terwijl [slachtoffer 7] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevond.
Op het moment dat [slachtoffer 7] ter plaatse kwam is hij de woning van verdachte ingegaan. In het proces-verbaal van bevindingen relateert hij dat hij – staande halverwege de trap – zag dat er bij de geopende voordeur vlammen naar beneden vielen. Uit de camerabeelden volgt dat het vuur niet gericht was op [slachtoffer 7]. Nergens in zijn aangifte of in het proces-verbaal van bevindingen relateert [slachtoffer 7] dat hij op enig moment in de directe nabijheid van het vuur is geweest of dat hij zich door het vuur bij de voordeur bedreigd heeft gevoeld.
Gelet op de afstand tussen de vlammen bij de voordeur en de plaats waar [slachtoffer 7] zich in de woning bevond is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 7] op geen enkel moment de aanmerkelijke kans heeft gelopen door het vuur op de grond voor het huis te worden gedood dan wel zwaar lichamelijk letsel op te lopen. Nu [slachtoffer 7] bovendien nergens relateert dat hij zich bedreigd voelde door het vuur bij de voordeur, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 7] door de handelingen van verdachte bedreigd is in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenoverwogene spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op [slachtoffer 7].
Ten aanzien van feit 2
Aan verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij gepoogd heeft [slachtoffer 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door in de richting van het hoofd van [slachtoffer 7] te schoppen, terwijl deze op de trap stond.
Zoals hiervoor reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen boos opzet had [slachtoffer 7] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is voorts – anders dan de officier van justitie betoogt – van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 7] door de schop van verdachte in zijn richting, terwijl hij op dat moment onder verdachte op de trap stond, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 7] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt verdachte op enig moment van [slachtoffer 7] wegrende, de trap oprende en tijdens het naar boven rennen een trappende beweging in de richting van [slachtoffer 7] – die onder hem op de trap stond – heeft gemaakt om te zorgen dat deze hem niet (verder) achterna kwam. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 7] kan echter niet worden afgeleid onder welke omstandigheden – zoals hoe hard verdachte heeft getrapt en op welke afstand verdachte en [slachtoffer 7] zich van elkaar bevonden – een en ander gebeurde. Derhalve zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat [slachtoffer 7] de aanmerkelijke kans liep door de schop van verdachte geraakt te worden en vervolgens, eventueel in combinatie met een val van de trap, zwaar letsel op te lopen.
De rechtbank acht derhalve het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
7.3.
Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Samenvatting van de bewijsmiddelen en oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich een dvd getiteld 'beelden 3ML'. Hierop staat beeldmateriaal van de gebeurtenissen op 21 juni 2012 aan de [adres] in [plaats], gemaakt door 3ML, de lokale omroep voor de gemeenten [gemeenten]. Op de terechtzitting van 8 januari 2013 is dit bestand met behulp van digitale afspeelapparatuur getoond. De rechtbank heeft – voor zover relevant voor de ten laste gelegde feiten – op deze beelden, mede aan de hand van het dossier, de volgende feitelijke gebeurtenissen waargenomen.
De beelden zijn opgenomen met een camera, bevestigd aan een lantaarnpaal aan de overkant van de woning van verdachte aan de [adres] in [plaats]. Op de camerabeelden is de woning van verdachte te zien, met aan de linkerkant daarvan een aanbouw met een plat dak. Voor het huis, direct aan de straat, is de tuin afgescheiden door een hekwerk van circa één meter hoog. Dit hekwerk bestaat gedeeltelijk uit gaas, gedeeltelijk uit horizontale houten planken. Daar waar de rechtbank spreekt over links/rechts, wordt bedoeld links/rechts, gezien vanuit het standpunt van de camera.
- A.
(0.00 min.) [slachtoffer 1] en [betrokkene] staan gebogen over het hekje. Verdachte komt uit de woning door de deur in de aanbouw aan de linkerkant van het woonhuis, met in zijn hand een fles. Hij loopt naar het hekje, naar de plaats waar [slachtoffer 1] en [betrokkene] aan het werk zijn. [slachtoffer 1] en [betrokkene] stappen opzij. Verdachte steekt de vloeistof in de fles aan en giet brandende vloeistof over de houten planken van het hek. [slachtoffer 1] en [betrokkene] stappen nog verder achteruit en opzij. Vervolgens maakt verdachte een zwiepende beweging met de fles in de richting van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] wordt geraakt door brandende vloeistof uit de fles. Hij dooft de vlammen met zijn handen. Verdachte gooit de lege fles op de grond en gaat weer terug de woning in, door de deur in de aanbouw. (0.27 min.)
- B.
(3.17 min.) Verdachte verschijnt in het geopende raam op de eerste verdieping boven de voordeur. [slachtoffer 7] loopt naar het hek, spreekt met verdachte door het raam op de eerste verdieping. [slachtoffer 7] springt over het hek en loopt naar de voordeur. Verdachte verdwijnt bij het raam, de voordeur gaat open, [slachtoffer 7] gaat naar binnen en de voordeur gaat dicht. (4.16 min.)
- C.
(7.47 min.) [slachtoffer 2] springt over het hekje, gevolgd door [slachtoffer 4], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6]. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] proberen de voordeur in te trappen. [slachtoffer 5] probeert de deur van de aanbouw in te trappen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] rennen ook naar de deur van de aanbouw. [slachtoffer 4] rent de andere kant op, helemaal naar de rechterzijde van de tuin. Het lukt [slachtoffer 3] om de voordeur in te trappen en hij gaat naar binnen. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] rennen vanaf de aanbouw naar de voordeur. Op dat moment verschijnt verdachte in het geopende raam boven de voordeur. Hij giet van boven vloeistof uit een fles. [slachtoffer 6] krijgt een flinke hoeveelheid over zich heen, [slachtoffer 5] wordt ook geraakt. [slachtoffer 2] staat op dat moment enkele meters van het huis af ter hoogte van de deur van de aanbouw. Verdachte zwiept het laatste restje uit de fles de tuin in en gooit de lege fles naar beneden in de richting van [slachtoffer 2], die inmiddels bij het hek staat. De lege fles komt neer ongeveer halverwege het huis en de plek waar [slachtoffer 2] bij het hek staat. [slachtoffer 5] rent naar binnen, gevolgd door [slachtoffer 6]. (8.21 min.)
- D.
(8.21 min.) Op datzelfde moment verschijnt verdachte boven in de raamopening. Verdachte heeft een fles met vloeistof in zijn rechterhand en steekt de vloeistof aan. Hij houdt de fles uit het raam, maakt met zijn rechterarm een zwaai van links naar rechts en gooit de brandende fles naar rechts langs het huis, in de richting van [slachtoffer 4]. Door de zwaai naar links spat brandende vloeistof langs de linkerdeurpost naar beneden, waardoor er een vuurkolom ontstaat van het raam op de eerste verdieping tot aan de grond. [slachtoffer 2] bevindt zich op dit moment bij het hek, ongeveer ter hoogte van de deur van de aanbouw.
De brandende fles komt aan de rechterkant van het huis op het gras neer, stuitert nog eenmaal omhoog en komt tot stilstand ongeveer halverwege het woonhuis en de plek waar [slachtoffer 4] zich bevindt. Verdachte verdwijnt naar binnen. (8.35 min.)
- E.
(8.40 min.) [slachtoffer 3] komt naar buiten gerend en springt over het vuur in de deuropening, direct gevolgd door [slachtoffer 6]. Het vuur is inmiddels afgenomen tot ongeveer kniehoogte. Ook [slachtoffer 5] springt naar buiten over het vuur en even later stapt [slachtoffer 7] door de deuropening over het vuur. (8.53 min.)
Alle politieagenten trekken zich terug uit de tuin.
- F.
(9.14 min.) Verdachte verschijnt in het raam boven de voordeur met een handboog en gaat na enkele minuten weer naar binnen. Vervolgens verschijnt verdachte op het platte dak van de aanbouw met een boog in zijn rechterhand en pijlen in zijn linkerhand. Verdachte loopt over dak heen en weer, kijkt een enkele keer over de rand en verdwijnt vervolgens definitief uit het zicht achter het woonhuis. (12.29 min.)
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank leest het onder feit 1 ten laste gelegde aldus dat de officier van justitie bedoeld heeft het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van alle onder 1 genoemde personen – te weten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] – afzonderlijk ten laste te leggen. Uit het verweer van de verdediging leidt de rechtbank af dat ook de verdediging de tenlastelegging op die manier heeft opgevat. De rechtbank zal de aan verdachte gemaakte verwijten dan ook per in de tenlastelegging genoemde persoon bespreken.
[slachtoffer 1]
Getuige [slachtoffer 1] verklaart – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik op de locatie [adres] in [plaats], in verband met het aldaar ontruimen van een hekwerk.
Ik begon de houten platen van het hekwerk af te halen. Op dat moment hoorde ik een mannenstem roepen: "Jullie moeten stoppen met het demonteren van het hek". (Of woorden van gelijke strekking.) Het geluid kwam vanuit een raam aan de voorzijde van het huis. Ik zag daar een man staan.
Ik stond voorover gebogen. Ik was bezig met het eruit halen van schroeven. Ik hoorde mijn collega ineens roepen: "Kijk uit, daar komt 'ie aan". (Of woorden van gelijke strekking.) Ik keek op en zag dat de man die ik even daarvoor voor het raam had zien staan voor mij stond. Ik denk dat de afstand tussen mij en de man ongeveer 1,5 meter betrof. Ik zag dat de man een fles in zijn handen had. Ik zag dat er een doek in de fles zat. Ik zag dat de man de doek met zijn linkerhand aanstak. Ik sprong nog achteruit. Ik zag dat de man met de fles eerst het paaltje van het hekwerk aanstak. Hierna zag ik dat de man met zijn rechterhand de brandende fles in mijn richting gooide. De fles bleef echter in zijn hand zitten. De brandende vloeistof vloog door de lucht in mijn richting. Ik was ook al weggesprongen/
- -
gelopen. Ik zag nog dat de mouw van mijn t-shirt in de brand stond. Ik zag dat mijn rechtermouw ter hoogte van mijn elleboog in de brand stond. Ik zag ook dat mijn broek aan de rechterzijde ter hoogte van mijn heupen en mijn shirt boven mijn heup in de brand stonden. Ik heb mijn kleren uitgeklopt met mijn armen en handen. Aan het afkloppen heb ik enkele blaren in mijn linker handpalm overgehouden. Ook heb ik op mijn rechteronderarm minder haar staan.
De camerabeelden van 3ML, hierboven vermeld onder A.
Overweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door brandende benzine tegen het lichaam van [slachtoffer 1] te gooien, ten gevolge waarvan een arm en het T-shirt en de broek van [slachtoffer 1] vlam hebben gevat.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte door zijn handelen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aan [slachtoffer 1] toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft, om te verhinderen dat [slachtoffer 1] te zijn hekwerk zou verwijderen, van korte afstand brandende benzine naar [slachtoffer 1] gegooid. Deze brandende benzine heeft [slachtoffer 1] geraakt op zijn arm, T-shirt en broek.
De rechtbank acht naar algemene ervaringsregelen de kans dat een persoon van wie de blote huid en kleding in aanraking komt met brandende vloeistof dan wel vuur daardoor ernstige brandwonden met veel pijn en kans op ontsierende littekens oploopt, aanmerkelijk. Door met een ongecontroleerde beweging van korte afstand brandende benzine in de richting van [slachtoffer 1] te gooien, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard en is het enkel aan het adequate handelen van [slachtoffer 1] te danken dat deze kans zich niet heeft verwezenlijkt.
[slachtoffer 2]
Verbalisant [slachtoffer 2], brigadier van politie, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij een bestuursdwangactie van de [gemeente] om een hekwerk te verwijderen op de [adres] te [plaats].
Ik zag dat de twee mannen van het bergingsbedrijf het hekwerk begonnen af te breken. Toen de twee mannen enkele seconden bezig waren, zag ik [verdachte] door de tussendeur naar de voortuin komen met in zijn handen lucifers en een voor mij gelijkende molotovcocktail. Ik zag dat [verdachte] direct het doek in de fles van de molotovcocktail aanstak, naar zijn hekwerk liep en over dit hekwerk een klein gedeelte van de vloeistof uit de fles over het houtwerk van zijn hekwerk goot. Ik zag dat hij de rest van de inhoud van de fles met een zwaaiende beweging uit de fles gooide in de richting van de medewerkers van het bergingsbedrijf en in mijn richting. Ik stond op dat moment ongeveer 2 meter bij [verdachte] vandaan. Ik voelde me op dat moment erg bedreigd en had het idee dat hij me opzettelijk in brand wilde steken.
Later zag ik dat [verdachte] bij het raam stond met een molotovcocktail in zijn handen. Ik zag dat hij de vloeistof uit de molotovcocktail naar ons toe gooide. Ik zag dat [verdachte] inmiddels een met een doek welke boven uit de molotovcocktail stak in brand had gestoken. Ik dacht toen dat hij de molotovcocktail naar mij of mijn collegae wilde gooien. Ik dacht weer dat hij ons opzettelijk in brand wilde steken.
Ik zag dat [verdachte] de brandende molotovcocktail naar mij toe gooide. Ik voelde me op dat moment behoorlijk bedreigd en had het idee dat hij me opzettelijk in brand wilde steken.
De camerabeelden van 3ML, hierboven vermeld onder C en D.
Overweging
In het dossier bevindt zich een dvd van de regiopolitie Limburg-Noord, Regionale Recherche Bureau Digitale Expertise, zaaknummer 12-0253-001. Op de terechtzitting van 8 januari 2013 is met behulp van digitale afspeelapparatuur het tweede bestand op deze dvd, getiteld 'asset-1340293565578795.mp4', getoond. Op deze beelden heeft de rechtbank het volgende waargenomen.
Tussen het hekwerk om de tuin van verdachte en de straat ligt een groenstrook van ongeveer anderhalve meter breed. De camera bevindt zich op deze groenstrook, aan de linkerkant van het huis. Daar waar de rechtbank spreekt over links/rechts, wordt bedoeld links/rechts, gezien vanuit het standpunt van de camera.
(0.02 min) Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] en [betrokkene] over het hekwerk gebogen staan en bezig zijn aan het hekwerk te schroeven. [slachtoffer 1] en [betrokkene] staan op de groenstrook. Achter hen, waar de groenstrook ophoudt en de straat begint, staat een dubbelassige aanhanger geparkeerd. Verdachte komt vanuit de deur van de aanbouw aangelopen. In zijn linkerhand heeft hij een fles en in zijn rechterhand een doosje lucifers. Hij strijkt een lucifer af en steekt de doek die in de hals van de fles steekt, aan. Op dat moment stapt [betrokkene] weg van het hekwerk (in de richting van de camera), loopt om de aanhanger heen en verdwijnt rechts uit beeld. [slachtoffer 1] staat nog aan het hek. Verdachte giet de brandende inhoud van de fles over de bovenkant van het hekwerk. Op dat moment doet [slachtoffer 1] een stap opzij en blijft staan aan het hek op ongeveer een meter afstand van de plaats waar verdachte bezig is de vloeistof over het hekwerk te gieten.
Op het moment dat verdachte de brandende vloeistof over het hekwerk giet, is rechtsboven in beeld te zien dat [slachtoffer 2] zich midden op straat achter de aanhanger bevindt, op dezelfde hoogte als [slachtoffer 1], maar op ongeveer tweeënhalve meter van hem verwijderd.
Verdachte doet een stap naar [slachtoffer 1] toe en gooit met een zwiepende beweging brandende vloeistof in de richting van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] bevindt zich op de groenstrook en wordt geraakt door de brandende vloeistof op zijn arm, broek en T-shirt. [slachtoffer 1] rent weg van het hekwerk naar het midden van de straat, naar de plek waar [slachtoffer 2] is blijven staan. Als [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] bereikt heeft, doet deze op een rustige wijze een stap opzij, zodat [slachtoffer 1] niet tegen hem aanloopt. Op de plek waar [slachtoffer 2] eerst stond, klopt [slachtoffer 1] het vuur op zijn arm en kleding uit. Verdachte draait zich om en gaat de woning binnen door de deur van de aanbouw. (0.21 min)
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. In het proces-verbaal van bevindingen relateert [slachtoffer 2] over drie momenten waarop hij zich door verdachte bedreigd voelde of dacht dat verdachte hem in brand wilde steken.
Het eerste moment is als verdachte brandende benzine naar [slachtoffer 1] gooit en [slachtoffer 2] relateert dat hij naar achteren moest stappen om niet door het vuur geraakt te worden. De rechtbank overweegt dat uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 2] niet in de gooirichting of het bereik van het vuur staat, maar rechts daarvan, midden op straat. Op het moment dat verdachte de brandende benzine naar [slachtoffer 1] gooit, blijft [slachtoffer 2] staan en stapt niet opzij. Pas op het moment dat [slachtoffer 1] op [slachtoffer 2] afgerend komt, doet hij rustig een stap opzij, naar uit de beelden blijkt om [slachtoffer 1] te ontwijken die op hem afgerend komt.
De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene dan ook van oordeel dat [slachtoffer 2] op dit moment niet de aanmerkelijke kans liep vlam te vatten en als gevolg daarvan te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op te lopen.
Het tweede moment is als verdachte benzine uit het raam op de eerste verdieping naar beneden gooit. [slachtoffer 2] relateert dat hij achteruit moest stappen om niet door de benzine geraakt te worden. Uit de beelden blijkt echter dat [slachtoffer 2], gezien zijn afstand tot [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] bij de voordeur van de woning, geen kans liep door de benzine geraakt te worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [slachtoffer 2] op dit moment niet de aanmerkelijke kans liep vlam te vatten en als gevolg daarvan te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op te lopen.
Het derde moment is als verdachte een molotovcocktail aansteekt en deze uit het raam naar rechts langs de woning gooit. Uit de camerabeelden blijkt weliswaar dat verdachte eerst met de brandende fles een uithaal naar links maakt, waardoor brandende benzine aan de linkerkant naar beneden valt, maar dat het vuur niet verder komt dan de voordeur. Aangezien [slachtoffer 2] zich op dat moment bij het hek bevond, is de rechtbank van oordeel dat hij op dit moment niet de aanmerkelijke kans liep vlam te vatten en als gevolg daarvan te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op te lopen.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door brandende benzine en een brandende molotovcocktail in de richting van [slachtoffer 2] te gooien. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voorop staat dat voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht nodig is dat er sprake is van een bedreiging die bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon doen ontstaan dat verdachte deze bedreiging zou waarmaken en dat verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het teweegbrengen van die vrees.
Verdachte verzette zich met hand en tand tegen het verwijderen van zijn hekwerk en probeerde degenen die daarbij betrokken waren van hemzelf en het hekwerk weg te houden door met benzine en vuur in het rond en in de richting van personen te gooien. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feitelijke situatie naar objectieve maatstaven bij de aanwezige personen de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hen zwaar lichamelijk letsel als gevolg van brandwonden zou toebrengen. Verdachte heeft door zijn handelen op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanwezige personen, waaronder [slachtoffer 2], zich op deze wijze bedreigd zouden voelen. Nu [slachtoffer 2] daarnaast ook relateert dat hij zich bedreigd voelde door de handelingen van verdachte, acht de rechtbank het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 3]
Verbalisant [slachtoffer 3], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, relateert in het proces-verbaal bevindingen – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij het ruimen van het illegale hekwerk op de [adres] te [plaats].
Ik liep de woning, via de door mij geopende voordeur, binnen. Vervolgens zag ik dat er vermoedelijk een brandende vloeistof buiten de woning ter hoogte van de voordeur naar beneden werd gegooid. Ik stond op dit moment in de hal en de voordeur was op ongeveer 1 meter afstand. Ik voelde dat een warme lucht naar binnen kwam, afkomstig van het vuur. Ik was bang dat het vuur naar binnen zou slaan. Ik ben vervolgens door het vuur naar buiten gesprongen. Op het moment dat ik in de hal van de woning stond, vlak bij de voordeur, en er met een brandende vloeistof vlak langs mij werd afgegooid, was ik bang dat ik door deze brandende vloeistof zou worden geraakt en door het daardoor ontstane vuur zeer ernstig letsel zou oplopen.
De camerabeelden van 3ML, hierboven vermeld onder C, D en E.
Overweging
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 3] bevond zich in de hal van de woning, op één meter afstand van de voordeur toen verdachte vanuit het raam op de eerste verdieping brandende benzine voor de voordeur op de grond gooide. De rechtbank overweegt dat, gelet op de afstand van [slachtoffer 3] in de woning tot het vuur bij de deuropening, het feit dat hij geen benzine over zich heen had gekregen en het feit dat het vuur in de deuropening zo laag was geworden dat hij er overheen kon springen zonder door het vuur geraakt te worden, hij niet de aanmerkelijke kans heeft gelopen door de handelingen van verdachte te worden gedood, dan wel zwaar lichamelijk letsel op te lopen. Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 3] niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door brandende benzine op de grond voor het huis te gooien, terwijl [slachtoffer 3] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevond. Zoals hiervoor ten aanzien van [slachtoffer 2] overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van de aanwezige personen – waaronder [slachtoffer 3] – met zware mishandeling. Nu [slachtoffer 3] zich ook daadwerkelijk bedreigd voelde – hij relateert immers dat hij bang was dat het vuur naar binnen zou slaan, waar hij zich bevond – acht de rechtbank het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 4]
Verbalisant [slachtoffer 4], hoofdagent van regio Limburg Noord, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij een handhavingsactie van de [gemeente] die plaatsvond op de [adres] in [plaats].
Ik ben over het hekwerk gesprongen en heb plaatsgenomen aan de rechterzijde van de voordeur. Ik zag dat [verdachte] voor de raamopening verscheen. Ik zag dat het de raamopening was die boven de voordeur is gelegen.
Op een gegeven moment zag ik dat verdachte [verdachte] een molotovcocktail tot ontbranding bracht, in mijn richting keek en de brandende molotovcocktail in mijn richting gooide. Ik ben naar de rechterhoek van de tuin gerend om te voorkomen dat ik getroffen werd door deze molotovcocktail. Ik zag dat de molotovcocktail op een afstand van ongeveer twee meter voor mij de grond raakte. Ik zag dat de brandende vloeistof eruit spoot en het gras rondom de fles in brand vloog. Ik voelde de hitte van het vuur. Op dat moment voelde ik mij ernstig bedreigd met de dood. Ik was bang dat ik zelf in brand zou vliegen.
De camerabeelden van 3ML, hierboven vermeld onder C en D.
Overweging
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 4] zich, op het moment dat verdachte een brandende molotovcocktail rechts langs de woning in zijn richting gooide, geheel rechts in de tuin bevond en dat de molotovcocktail neerkwam ongeveer halverwege de woning en de plaats waar [slachtoffer 4] stond. Gelet op deze afstand is de rechtbank van oordeel dat er niet een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 4] door deze handeling van verdachte gedood zou worden, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 4] niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een brandende molotovcocktail in de richting van [slachtoffer 4] te gooien. Zoals hiervoor ten aanzien van [slachtoffer 2] overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van de aanwezige personen – waaronder [slachtoffer 4] – met zware mishandeling. Nu [slachtoffer 4] daarnaast relateert dat hij zich met de dood bedreigd voelde en bang was dat hij zelf in brand zou vliegen, acht de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 4] het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 5]
Verbalisant [slachtoffer 5], hoofdagent van regio Limburg Noord, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij een handhavingsactie van de [gemeente] die plaatsvond op de [adres] in [plaats].
Toen ik de voordeur tot op een afstand van 1 meter genaderd was zag ik dat er een wolk vloeistof uit de lucht kwam vallen. Ik voelde dat ik geraakt werd door druppels van deze vloeistof. Ik rook meteen een benzinelucht. Hierop dook ik meteen weg om te voorkomen dat ik nog meer vloeistof op mij zou krijgen. Toen ik de woning via de voordeur had betreden liep ik de trap op. Ik rook dat er in de trappengang een zware benzinelucht hing. Hierop zag ik dat er vuur ontstond in de deuropening van de voordeur. Ik zag dat dit grote vlammen waren die wel tot een (1) meter hoog oplaaiden. Vrijwel tegelijkertijd zag ik dat er bovenaan de trap eveneens vuur ontstond. Op dat moment was ik erg bang. Wij zaten op de trap ingesloten tussen twee vuren. Ik was bang dat mijn kleding, waarop ik benzine had gekregen mogelijk vlam zou vatten of dat er gezien de zware benzinedampen mogelijk een ontploffing ontstond. Ik vreesde op dat moment voor mijn leven en besefte dat [verdachte] ons echt dood wilde hebben. Ik ben hierop de trap naar beneden gerend. Ik ben vervolgens door de vlammen bij de voordeur naar buiten gerend.
De camerabeelden van 3ML, hierboven vermeld onder C, D en E.
Overweging
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft vanuit het raam op de eerste verdieping benzine naar beneden gegooid. [slachtoffer 5] relateert dat hij druppels benzine op zich kreeg. Op het moment dat verdachte de brandende benzine van boven langs de voordeur naar beneden gooide, bevond [slachtoffer 5] zich in de woning, op de trap. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 5], gelet op de afstand tussen hem en het vuur bij de voordeur, in de woning niet de aanmerkelijke kans heeft gelopen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel op te lopen. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor het moment dat hij over het vuur in de deuropening naar buiten sprong. Hij had weliswaar benzine op zijn kleding, maar uit de camerabeelden en uit zijn eigen verklaring blijkt dat het slechts 'druppels' betrof. Daarnaast was het vuur bij de voordeur op dat moment nog slechts zo laag dat hij er overheen kon springen zonder door het vuur geraakt te worden. Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 5] niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, door benzine tegen zijn lichaam te gooien en brandende benzine op de grond voor het huis te gooien, terwijl [slachtoffer 5] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevond. Zoals hiervoor ten aanzien van [slachtoffer 2] overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van de aanwezige personen – waaronder [slachtoffer 5] – met zware mishandeling. Nu [slachtoffer 5] daarnaast relateert dat hij bang was dat zijn kleding, waarop benzine was gespat, vlam zou vatten en hij voor zijn leven vreesde, acht de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 5] het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 6]
Verbalisant [slachtoffer 6], hoofdagent van regio Limburg Noord, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik in dienst in de hoedanigheid van surveillancehondgeleider van Regiokorps Limburg-Noord, politiedistrict Midden-Limburg. Ik en collega [slachtoffer 5] waren ter assistentie gevraagd bij een handhavingsactie van de [gemeente] die plaats zou gaan vinden op de [adres] te [plaats].
Ik hoorde dat collega [slachtoffer 2] om assistentie riep. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] zei dat bewoner [verdachte] molotovcocktails in zijn handen had en hiermee rond had gesproeid. Hierop ben ik, samen met collega hondengeleider [slachtoffer 5], onmiddellijk ter plaatse gegaan.
Ik hoorde dat collega [slachtoffer 5] riep dat we nu naar binnen moesten om collega [slachtoffer 7] te ontzetten. Ik zag dat collega's [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] de deur opentrapten en dat collega [slachtoffer 3] naar binnen rende. Direct hierna volgde ik, samen met collega [slachtoffer 5]. Op dat moment hoorde ik iemand rechts van mij roepen: "Kijk uit!". Instinctief keek ik naar boven en ik zag verdachte [verdachte] uit het raam op de eerste verdieping hangen. Ik zag dat verdachte [verdachte] mij aankeek terwijl hij een fles naar beneden hield. Ik zag dat uit de fles vloeistof naar beneden kwam vallen. Ik probeerde nog weg te komen maar het was al te laat waardoor de vloeistof op mijn bovenlichaam terechtkwam. Ik voelde de vloeistof in mijn nek, op mijn rug en op mijn linkerarm. Ik rook direct een sterke benzinegeur en besefte onmiddellijk dat de verdachte benzine op mij had gegooid met als doel mij in brand te kunnen steken. Hetzelfde moment hoorde ik collega [slachtoffer 5] roepen: "Kom, naar binnen." Ik bedacht me geen moment en volgde collega [slachtoffer 5] naar binnen waar wij direct de trap op renden. Kort daarna zag ik achter mij hoge vlammen in de toegangsdeur ontstaan die naar binnen sloegen, in de richting van mijn benen. Ik zag dat het vuur slechts enkele centimeters van mijn benen kwam en daarna terugsloeg naar de voordeur waar het vuur bleef branden. Op dat moment zag ik rechts van mij, uit de richting van de woonkamer, collega [slachtoffer 3] aan komen rennen en ik zag dat hij door het vuur in de deuropening de voordeur uit rende. Direct hierna rende ik eveneens door het vuur de voordeur uit. Terwijl ik dat deed, besefte ik ineens dat ik overal op mijn bovenlichaam benzine had en dat het wel eens heel slecht kon aflopen als ik door het vuur zou gaan. Buiten het hekwerk gekomen bleek mij dat ik geen vlam had gevat. Op het moment dat verdachte [verdachte] mij opzettelijk doordrenkte met benzine, had ik het gevoel dat de verdachte mij moedwillig en zeer bewust naar het leven stond door mij in brand te willen steken. Ik vreesde voor mijn leven.
De camerabeelden van 3ML, hierboven vermeld onder C, D en E.
Overweging
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft vanuit het raam op de eerste verdieping benzine naar beneden gegoten, dat op het hoofd en bovenlichaam van [slachtoffer 6] terechtkwam. Op het moment dat verdachte brandende benzine richting [slachtoffer 4] gooide –waarbij brandende vloeistof naar beneden spatte- ontstond een vuurkolom vanuit het raam op de eerste verdieping langs de deurpost van de voordeur tot aan de grond. [slachtoffer 6] bevond zich op dat moment in de woning, op korte afstand van de vlammen in de deuropening van de voordeur. Zij relateert dat achter zich de vlammen naar binnen sloegen en dat het vuur tot op enkele centimeters van haar benen kwam. De rechtbank acht de kans dat een persoon, van wie het hoofd en bovenlichaam zijn overgoten met benzine en die in aanraking komt met vuur, ernstige brandwonden aan het bovenlichaam en hoofd oploopt en ten gevolge van deze ernstige brandwonden over meer dan de helft van het lichaam komt te overlijden, naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk. Hoewel de rechtbank aldus van oordeel is dat [slachtoffer 6] onder de gegeven omstandigheden de aanmerkelijke kans liep door de handelingen van verdachte te overlijden, is zij van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet willens en wetens heeft aanvaard. Op het moment dat verdachte in het raam boven de voordeur verscheen en een fles met brandende benzine naar buiten gooide, waren alleen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] buiten, in het zicht van verdachte. [slachtoffer 6] en de andere agenten bevonden zich in de woning, volledig buiten het gezichtsveld van verdachte. Verdachte heeft niet bedoeld brand te stichten bij de voordeur; uit de camerabeelden blijkt dat de brand bij de voordeur is ontstaan doordat verdachte met de fles uithaalde om hem in de richting van [slachtoffer 4] te gooien, waarbij brandende benzine langs de linker deurpost van de voordeur naar beneden spatte. Nu verdachte niet wist en vanuit zijn positie ook niet kon zien waar [slachtoffer 6] zich bevond en de brand bij de voordeur bovendien onbedoeld is ontstaan, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 6].
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 6] niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door benzine tegen haar lichaam te gooien en door zodanig met brandende vloeistof in de weer te zijn dat er brand ontstond op de grond voor het huis, terwijl [slachtoffer 6] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevond. Zoals hiervoor ten aanzien van [slachtoffer 2] overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het bedreigen van de aanwezige personen, waaronder [slachtoffer 6]. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van verdachte jegens [slachtoffer 6] een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht opleveren. Doordat verdachte benzine over haar heen had gegoten en vervolgens met brandende vloeistof in het rond gooide kon naar objectieve maatstaven bij [slachtoffer 6] redelijkerwijs de vrees ontstaan dat zij vlam zou vatten en als gevolg van zware brandwonden over ten minste het gehele bovenlichaam en hoofd zou komen te overlijden. Nu [slachtoffer 6] daarnaast ook relateert dat zij bang was dat het slecht met haar zou aflopen en dat zij voor haar leven vreesde, acht de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 6] het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verbalisant [slachtoffer 7], inspecteur van politie van regio Limburg-Noord, relateert
– zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 werd er een bestuurlijke handhavingsactie gehouden bij de woning [adres] in [plaats]. Ik begaf mij ter plaatse bij de woning. Ik gaf aan verdachte aan dat ik met hem in gesprek wilde gaan over de situatie en of ik daarvoor binnen mocht komen. Hij vond dit goed en wij begaven ons via de voordeur in diens woning. Ik sprak met hem op de begane grond van de woning. Ik deelde hem mede dat hij door mij werd aangehouden. Ik zag dat hij opstond vanuit de stoel en zijn hand naar zijn rechter broekzak ging. Ik trachtte zijn hand vast te grijpen echter het lukte hem om hier een klapmes uit te halen en dit uit te vouwen. Hij hield dit mes in mijn richting en zei dat hij niet mee zou gaan. Hij maakte hierbij in mijn richting geen stekende bewegingen, echter ik voelde mij door zijn houding en gedrag wel bedreigd. Hierop rende de verdachte richting voordeur alwaar de trap naar de eerste verdieping was. Hierbij het mes schuin naar achter houdende in mijn richting. Ik volgde de verdachte door zijn woning en riep dat hij het mes moest weg doen. Hij voldeed hier niet aan. Hij rende de trap op en ik stond halverwege de trap. Vervolgens zag ik dat de verdachte plotseling een groot mes in zijn rechterhand had en hiermee in mijn richting wees. Hij maakte geen stekende beweging, echter ik had nauwelijks bewegingsruimte om hem te kunnen ontwijken indien hij een stekende beweging zou maken. Hij stond op een afstand van ongeveer een meter bij mij vandaan.
Verdachte verklaart ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – :
Ik heb in de woning met [slachtoffer 7] gesproken. [slachtoffer 7] wilde mij overmeesteren. Ik pakte mijn klapmes en toonde dit aan [slachtoffer 7].
Verbalisant [slachtoffer 5] relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik ter assistentie aanwezig bij een handhavingsactie van de gemeente die plaatsvond op de [adres] te [plaats].
Toen ik de woning via de voordeur had betreden zag ik collega [slachtoffer 7] op ongeveer driekwart van de trap staan. Ik zag dat bovenaan de trap op de overloop [verdachte] stond. Ik zag dat [verdachte] in een van zijn beide handen een mes met een groot lemmet hield.
Overweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 7] heeft bedreigd met zware mishandeling, door hem dreigend een klapmes en een groot mes te tonen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling nodig is dat er sprake is van een bedreiging die bij [slachtoffer 7] de redelijke vrees kon doen ontstaan dat verdachte zijn bedreiging zou waarmaken en dat verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het teweegbrengen van die vrees.
Verdachte verzette zich met hand en tand tegen het verwijderen van hekwerk en probeerde degenen die daarbij betrokken waren van hemzelf en het hekwerk weg te houden door met benzine en vuur in het rond en in de richting van personen te gooien. Onder deze omstandigheden is [slachtoffer 7] de woning binnengegaan om te proberen verdachte tot rede te brengen. Toen verdachte daarop op de begane grond van de woning zijn klapmes en op de trap een groot mes aan [slachtoffer 7] toonde om aan hem te kunnen ontsnappen, kon naar het oordeel van de rechtbank bij [slachtoffer 7] de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat verdachte hem met een mes zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachte heeft door zijn handelen op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 7] zich op deze wijze bedreigd zouden voelen. Nu [slachtoffer 7] daarnaast relateert dat hij zich door de houding en het gedrag van verdachte bedreigd voelde, acht de rechtbank het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De camerabeelden van 3ML, hierboven vermeld onder F.
Verbalisant [slachtoffer 5], hoofdagent van regio Limburg Noord, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij een handhavingsactie van de [gemeente] die plaatsvond op de [adres] in [plaats].
Ik zag dat [verdachte] in het raam aan de voorzijde op de eerste verdieping stond. Ik zag dat
hij een handboog en een aantal pijlen in zijn handen had. Ik zag dat hij een pijl schietklaar in de handboog had liggen, echter dat hij de boog nog niet had gespannen. Nadat [verdachte] enige tijd in de voornoemde raamopening had gestaan zag ik dat hij zich verplaatste naar het plat dak dat links van de voordeur lag. Ook daar zag ik dat hij de handboog constant vasthield met een pijl schietklaar in de boog. [verdachte] bleef constant schreeuwen en provoceren in onze richting.
Ik ben zeer bang geweest om gewond te raken. Ik heb mij zeer ernstig bedreigd gevoeld door de handelingen van [verdachte]. Ik vreesde voor mijn eigen leven.
Verbalisant [slachtoffer 2], brigadier van politie, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij een bestuursdwangactie van de [gemeente] om een hekwerk te verwijderen op de [adres] te [plaats].
Ik had het idee dat toen [verdachte] met zijn handboog en pijlen op het dak stond hij erop uit was om mij te raken met 1 van zijn pijlen.
Verbalisant [slachtoffer 3], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, relateert in het proces-verbaal bevindingen – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij het ruimen van het illegale hekwerk op de [adres] te [plaats].
Ik zag dat verdachte een boog met een pijl daarop vasthield. Ik was bang dat deze verdachte gebruik zou gaan maken van dit wapen tegen mij.
Verbalisant [slachtoffer 4], hoofdagent van regio Limburg Noord, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij een handhavingsactie van de [gemeente] die plaatsvond op de [adres] in [plaats].
Ik zag dat verdachte [verdachte] een handboog met een aantal pijlen in zijn hand vasthield. Ik zag dat verdachte [verdachte] met dit wapen nog steeds mij en mijn collegae bedreigde. Ik was bang dat verdachte [verdachte] gebruik zou maken van dit wapen tegen mij of mijn collega's.
Verbalisant [slachtoffer 6], hoofdagent van regio Limburg Noord, relateert – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik in dienst in de hoedanigheid van surveillancehondgeleider van Regiokorps Limburg-Noord, politiedistrict Midden-Limburg. Ik was in herkenbaar politie-Ik heb positie ingenomen achter geparkeerde voertuigen. Ik zag dat verdachte een grote handboog en een aantal pijlen in zijn handen had. Ik hield verdachte in het zicht vanachter een veilige dekking.
Aangever [slachtoffer 7], inspecteur van politie van regio Limburg Noord verklaart – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 bevond ik mij in de woning aan de [adres] te [plaats]. Nadat ik mij samen met collega’s, voor onze eigen veiligheid, had terug getrokken tot voor de woning liep [verdachte] na korte tijd rond op het platte gedeelte van het dak van diens woning met een handboog. Hij riep dat wij weg moesten gaan en hij riep dat we op hem moesten schieten. Ik voelde mij door deze handelingen en de woorden die hij hierbij gebruikte bedreigd. Iedereen heeft dekking gezocht achter voertuigen om buiten het bereik van het wapen en van [verdachte] te blijven.
[slachtoffer 8] verklaart – zakelijk weergegeven – :
Op 21 juni 2012 was ik aanwezig bij het ruimen van het hekwerk voor de woning [adres] te [plaats].
De heer [verdachte] stond in een voor mij dreigende houding met handboog en pijl in de aanslag. Regelmatig werd mijn naam geroepen. Omdat mijn naam werd geroepen en [verdachte] op het dak stond met handboog en pijlen, voelde ik mij ernstig bedreigd.
Overweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een handboog en pijlen aan voornoemde personen te tonen. Zoals hiervoor onder feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 2] overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door met benzine en vuur te strooien een dermate bedreigende situatie heeft geschapen, dat bij de aanwezigen de gerechtvaardigde vrees kon ontstaan dat verdachte hen letsel wilde toebrengen. Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de handboog gespannen had, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, toen hij na al hetgeen daarvoor was gebeurd met een handboog en pijlen in de raamopening stond en over het dak heen en weer liep, daarbij provocerende teksten roepend en namen van aanwezigen noemend, op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij voornoemde personen de vrees zou ontstaan dat verdachte hen zou beschieten en zij als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Daarbij komt dat [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 8] verklaren dat zij zich door het tonen van de handboog en pijlen bedreigd voelden.
Hoewel [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] niet letterlijk verklaren dat zij zich door het tonen van de handboog en pijlen bedreigd voelden, is de rechtbank van oordeel dat hun verklaringen, gelezen in samenhang met de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaringen, aldus begrepen moeten worden dat ook zij zich door het tonen van de handboog en pijlen door verdachte bedreigd voelden.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] wettig en overtuigend bewezen.
Nu [slachtoffer 1] niet heeft verklaard dat hij zich door het tonen van de handboog en pijlen door verdachte bedreigd voelde, acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van [slachtoffer 1].
7.4.
Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
hij op 21 juni 2012 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, brandende benzine tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gegooid (ten gevolge waarvan een arm en het T-shirt en de broek van [slachtoffer 1] vlam hebben gevat), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
hij op 21 juni 2012 te [plaats] [slachtoffer 2] (brigadier van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend brandende benzine in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] gegooid;
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
hij op 21 juni 2012 te [plaats] [slachtoffer 3] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gedetacheerd bij de regiopolitie Limburg-Noord) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend brandende benzine op de grond voor het huis gegooid, terwijl voornoemde [slachtoffer 3] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevond;
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
hij op 21 juni 2012 te [plaats] [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een brandende zogenaamde "molotovcocktail" (zijnde een fles met daarin benzine) in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] gegooid;
Ten aanzien van [slachtoffer 5]
hij op 21 juni 2012 te [plaats] [slachtoffer 5] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend benzine tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 5] gegooid en brandende benzine op de grond voor het huis gegooid, terwijl voornoemde [slachtoffer 5] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevond (terwijl verdachte net van te voren benzine tegen de kleding van voornoemde [slachtoffer 5] had gegooid);
Ten aanzien van [slachtoffer 6]
hij op 21 juni 2012 te [plaats] [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend benzine tegen het lichaam en de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] gegooid en brandende benzine op de grond voor het huis gegooid, terwijl voornoemde [slachtoffer 6] zich op dat moment in het huis op korte afstand van die plek bevond (terwijl verdachte net van te voren benzine tegen het lichaam en de kleding van voornoemde [slachtoffer 6] had gegooid);
- 3.
hij op 21 juni 2012 te [plaats] [slachtoffer 7] (inspecteur van politie Limburg-Noord)
heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een klapmes aan voornoemde [slachtoffer 7] getoond en vervolgens heeft verdachte opzettelijk dreigend een (groot) mes aan voornoemde [slachtoffer 7] getoond;
- 4.
hij op 21 juni 2012 te [plaats] [slachtoffer 2] (brigadier van politie) en [slachtoffer 3] (wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gedetacheerd bij de regiopolitie Limburg-Noord) en [slachtoffer 4] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer 5] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer 7] (inspecteur van politie) en [slachtoffer 8] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een handboog en pijlen aan voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] getoond;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
8.1.
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
8.2.
Kwalificatie
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
ten aanzien van [slachtoffer 1]
poging zware mishandeling;
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
ten aanzien van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
telkens bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van [slachtoffer 6]
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4
bedreiging met zware mishandeling, meerdere malen gepleegd.
Het misdrijf sub 1 subsidiair is strafbaar gesteld bij artikel 302 j° 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven sub 1 meer subsidiair, 3 en 4 zijn strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9.
De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van 19 maart 2013 op het standpunt gesteld dat verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht.
Verdachte voelde zich door de door de jarenlange terreur en het feit dat hij zijn vertrouwen in de politie en de gemeente was kwijtgeraakt, reddeloos verloren. Sinds vele jaren ondervinden verdachte en zijn gezin overlast en intimidatie van enkele bewoners van het aangrenzende woonwagenkamp. Mogelijk ingegeven door de omstandigheid dat verdachte de nodige juridische procedures heeft gevoerd omdat hij van mening was dat dit kamp door de gemeente in strijd met de betreffende regelgeving aldaar was geplaatst. Vele malen is een steen door de voorruit van de woning gegooid, hetgeen er toe heeft geleid dat er thans ter bescherming een draadwerk voor het raam is geplaatst. Ook andere vernielingen zijn er verricht aan en om de woning, waarvan verdachte vele malen bij de politie melding heeft gemaakt en aangifte gedaan. Voorts wordt er het nodige afval over de schutting gekiept, tientallen zakken met troep en wietbladeren. De dieren op het terrein ondervinden schade. Zo worden er scherpe voorwerpen in de wei gegooid waaraan zij zich verwonden. Een keer zijn alle kippen onthoofd aangetroffen, waarbij de kop van de haan op een hooivork is gespiest. In 2002 heeft verdachte zich moeten verdedigen toen enkele woonwagenbewoners met geweld zijn woning trachtten binnen te dringen. Tot grote ontsteltenis van verdachte werd vervolgens hij - en niet zijn belagers - door de politie aangehouden en vervolgd. In die strafzaak is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte is slachtoffer geworden van bedreigingen en mishandelingen. Het hekwerk – zelfs ook nog toen het verlaagd was naar ongeveer een meter – bood het gezin rust en veiligheid. Daardoor was het bijvoorbeeld voor auto’s ook niet meer mogelijk om door de tuin te rijden (wat in het verleden al was gebeurd). Het hek bood naast een fysieke barrière, met name psychische rust. Hierdoor konden verdachte en zijn gezin voor het eerst sinds jaren ’s nachts doorslapen en schrokken zij niet meer van elk geluid wakker. Door het bericht van de gemeente dat het hekwerk – zijn enige verdediging – zou worden weggehaald, waardoor hij en zijn gezin wederom weerloos zouden zijn tegenover de aanvallen vanuit het woonwagenkamp, is verdachte in een overspannen toestand geraakt, waarbij hij als zijn enige uitweg zag te verhinderen dat het hekwerk zou worden weggehaald.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat verdachte heeft gehandeld onder een van buiten hem komende drang, waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.
De rechtbank overweegt dat verdachte vastbesloten was te verhinderen dat zijn hek werd verwijderd. Hij heeft daartoe een plan opgesteld en vervolgens zijn plan ook ten uitvoer gebracht. Hij heeft flessen met benzine klaargemaakt en de media op de hoogte gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij de media heeft ingeschakeld om zo te proberen aandacht te krijgen voor zijn situatie.
Het voorgaande wijst naar het oordeel van de rechtbank niet op psychische nood bij verdachte, voortkomend uit een extreme stresssituatie op het moment van het handelen, maar op weloverwogen handelen volgens een vooropgezet plan. Zo heeft verdachte zichzelf bewust in een positie gebracht waarin de kans dat de handhavingsactie op een conflict zou afstevenen aanzienlijk was. Voorts was de kans groot dat een en ander uit de hand zou gaan lopen gelet op datgene wat verdachte ter afwenteling van de handhavingsactie bereid was te doen. Daarnaast heeft verdachte de escalatie in de hand gewerkt door, toen de gemeenteambtenaar hem meedeelde dat men gekomen was om het hek te verwijderen, “gaat uw gang” (of woorden van soortgelijke strekking) te zeggen en weg te lopen de aanbouw in om vervolgens, toen men begonnen was met het afbreken van het hek, terug te komen en met brandende benzine te gaan gooien. Hoewel als zodanig niet uitdrukkelijk door de verdediging gesteld is het is heel wel mogelijk dat, toen de gebeurtenissen vervolgens in een stroomversnelling kwamen, verdachte alstoen werd overvallen door een hevige gemoedstoestand. Dit ontslaat verdachte echter niet van zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn daden. Immers, verdachte heeft zich welbewust in een toestand gebracht waarin dit gevaar bestond en blijkens zijn handelen dit gevaar ook bewust aanvaard.
De rechtbank acht derhalve onvoldoende aannemelijk geworden dat er op het moment van het begaan van de feiten sprake was van een situatie die zodanig was dat verdachte niet anders heeft kunnen en hoeven handelen dan hij heeft gedaan. Dit past overigens ook bij verdachtes opmerking dat hij betreurt wat er die dag is gebeurd en dat hij de situatie verkeerd heeft ingeschat.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de door het hek geboden veiligheid – gelet op zijn geringe hoogte – slechts relatief was en dat verdachte eenzelfde mate van (gevoel van) veiligheid ook op een andere wijze had kunnen bereiken, bijvoorbeeld door het plaatsen van prikkeldraad op zijn grondstuk. Hetgeen verdachte ook van tevoren jegens de pers had aangekondigd te zullen gaan doen. Bovendien heeft verdachte in een eerder stadium een door de gemeente gedaan voorstel om een vergunning aan te vragen en een legaal hek te plaatsen niet benut.
Gelet op het vorenoverwogene verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht. Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde.
10.
De straffen en/of maatregelen
10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 8 januari 2013 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Bij gelegenheid van de terechtzitting van 19 maart 2013 heeft de officier van justitie volhard in haar eis.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de rechtbank geen straf of maatregel zal opleggen, onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Indien de rechtbank toch een straf zal opleggen, verzoekt de verdediging bij het bepalen van de hoogte daarvan rekening te houden met de feiten en omstandigheden die de aanleiding zijn geweest tot de ten laste gelegde feiten.
10.3.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de onderhavige zaak vele aspecten kent en even zovele meningen en emoties oproept.
De door verdachte geschetste situatie van jarenlange conflicten, bedreigingen en ellende vindt bevestiging in de stukken. Verdachte heeft vele juridische procedures gevoerd en alle mogelijke legale wegen gevolgd om zijn recht te krijgen en de rust en veiligheid van zijn gezin te waarborgen. De rechtbank heeft oog voor de grote frustratie die bij verdachte leefde als gevolg van de telkens stuklopende pogingen om zijn gezin een rustige en veilige woonomgeving te bieden. Ook het gegeven dat de gemeente tegen allerlei misstanden op het woonwagenkamp niet handhavend optrad, maar met betrekking tot zijn hekwerk wel, zal ongetwijfeld hieraan hebben bijgedragen. De rechtbank kan zich voorstellen dat verdachte zich door de autoriteiten in de steek gelaten voelde in zijn pogingen de rust en het gevoel van veiligheid van zichzelf en zijn gezin te waarborgen en om die reden op 21 juni 2012 wilde verhinderen dat zijn hekwerk werd verwijderd. Tevens heeft verdachte deze handhavingsactie aangegrepen om media aandacht voor zijn situatie te krijgen in de hoop dat een en ander zou leiden tot een gesprek met de gemeente over een mogelijke uitkoop dan wel de eerder gestagneerde onderhandelingen hierover vlot te trekken.
Dergelijke motieven en de geschetste angst, onmacht en frustratie mogen naar het oordeel van de rechtbank echter nimmer leiden tot gewelddadige acties jegens anderen. En dat is uitdrukkelijk de andere kant van de zaak. De in deze zaak als slachtoffer betrokken personen deden die dag niets anders dan hun werk. Zij handelden in opdracht van hun leidinggevenden en waren – behoudens een enkeling – op geen enkele wijze persoonlijk betrokken bij het conflict tussen verdachte, de woonwagenbewoners en de gemeente. Hoewel achteraf wellicht geoordeeld kan worden dat het doorzetten van de handhavingsactie en de wijze waarop minder opportuun was, maakt dit niet dat daarmee een vrijbrief is gegeven voor gewelddadig verzet tegen rechtmatig overheidsoptreden.
De rechtbank heeft een andere visie op de zaak dan de officier van justitie en heeft om te beginnen de juridische beoordeling van de feiten en wat nu precies de bedoelingen van verdachte zijn geweest nadrukkelijk in het licht van de achtergrond en aanleiding geplaatst. Dat heeft geleid tot een andere bewezenverklaring dan die waar de officier bij haar eis van is uitgegaan en alleen al om die reden zal sterk worden afgeweken van de eis.
Het is niet eenvoudig om van vergelijkbare zaken uit te gaan, simpelweg omdat die er niet zijn. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van mening dat het handelen van verdachte zeker niet straffeloos kan blijven. Er zijn wellicht meerdere personen/instanties verantwoordelijk te houden voor het ontstaan van de verziekte situatie, maar verdachte speelt daarbij in elk geval ook een rol, terwijl hij bij de escalatie op 21 juni 2012 de hoofdrol heeft gespeeld. Zijn handelen is niet verontschuldigbaar of aanvaardbaar.
Er is sprake geweest van ernstig, onrust veroorzakend, publiek geweld of bedreiging daarmee. Verdachte is te ver gegaan en uit een oogpunt van normhandhaving acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Een schuldigverklaring zonder oplegging van straf zou geen recht doen aan de ernst van de feiten en de rol van verdachte daarin.
Tot slot heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat kan en moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
10.4.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 8]
[slachtoffer 8], [adres] heeft een vordering immateriële schade ad € 650,- ingediend.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank erkent dat de situatie op 21 juni 2012 voor [slachtoffer 8] – in aanmerking genomen al hetgeen daarvoor was gebeurd – zodanig was dat hij zich bedreigd kon voelen doordat verdachte met een handboog en pijlen op het dak van de aanbouw rondliep. Gelet op het feit dat [slachtoffer 8] zich op geruime afstand van verdachte bevond en hij dekking heeft gezocht achter een voertuig, acht de rechtbank echter niet aannemelijk dat de handelingen van verdachte – het tonen van een niet gespannen handboog en pijlen – naar objectieve maatstaven zodanige impact op [slachtoffer 8] kunnen hebben gehad dat hij daardoor immateriële schade heeft opgelopen. Het feit dat verdachte daarbij de naam van [slachtoffer 8] heeft geroepen, maakt dat niet anders.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 8] voornoemd onvoldoende onderbouwd. De vordering is derhalve niet voor toewijzing vatbaar en de rechtbank zal de vordering in zijn geheel afwijzen.
Aangezien de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] (de verbalisanten)
De Rechtbank stelt voorop dat zij het aannemelijk acht dat de bewezenverklaarde feiten, gelet op ervaringsregels, immateriële schade van enige omvang voor de verbalisanten hebben veroorzaakt.
De vaststelling van de schade wordt gecompliceerd door een aantal factoren.
In de eerste plaats constateert de rechtbank dat de verbalisanten hun vorderingen gebaseerd hebben op hun beleving dat verdachte geprobeerd heeft hen van het leven te beroven, terwijl de rechtbank verdachte vrijspreekt van poging moord dan wel doodslag en enkel bedreiging bewezen heeft verklaard.
Voorts constateert de rechtbank dat de vorderingen mede zijn gebaseerd op de invloed van de media¬-aandacht en de stelling dat de verbalisanten op hun werk alsook in privé op hun optreden werden aangesproken. Voor wat betreft dat onderdeel van de vordering is nader onderzoek noodzakelijk naar de vraag of en zo ja in hoeverre voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en dat onderdeel van de gestelde schade.
Gelet op het vorenstaande, het feit dat substantiële bedragen worden gevorderd (variërend van € 2.500,- tot € 5.000,-) en het gegeven dat verdachte de vorderingen betwist, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De verbalisanten kunnen derhalve niet in hun vorderingen worden ontvangen en kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aangezien de vorderingen van de verbalisanten niet ontvankelijk worden verklaard, zal verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partijen zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vorderingen. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partijen veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 voor zover betrekking hebbend op [slachtoffer 7] en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 8]
wijst af de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 8];
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
ten aanzien van benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
verklaart niet ontvankelijk de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7];
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs, en P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. Alink als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 april 2013.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.