Ik sluit mij aan bij hetgeen mijn ambtgenoot Hofstee over de ontvankelijkheid heeft opgemerkt in zijn conclusie vóór HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3552.
HR, 22-11-2016, nr. 14/05793
ECLI:NL:HR:2016:2652, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-11-2016
- Zaaknummer
14/05793
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2652, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:5082
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1091, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:1091, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2652, Contrair
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0010
NbSr 2017/3
Uitspraak 22‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Degene die de beroepen in cassatie heeft ingesteld is daarin n-o. Art. 427 Sv. Hof heeft verdachte o.g.v. art. 416.2 Sv n-o verklaard in zijn h.b. Beroep in cassatie kan slechts worden ingesteld door of namens verdachte of OM. Als verdachte geldt degene op wiens naam een vonnis/arrest staat. I.c. is degene die de cassatieberoepen heeft ingesteld n-o aangezien uit aktes cassatieberoep blijkt dat diegene niet verdachte is te wiens laste de bestreden beslissingen zijn gewezen. HR merkt voorts op dat de tenuitvoerlegging van de bij vonnis in e.a. opgelegde straffen slechts betrekking mag hebben op degene op wiens naam dit vonnis staat. CAG: anders.
Partij(en)
22 november 2016
Strafkamer
nr. S 14/05793
MD/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 16 september 2014 en 5 november 2014, nummer 23/002872-13, in de strafzaak tegen:
N.N., zich noemende [A], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door [A]. Namens deze hebben Th.O.M. Dieben en G.A. Jansen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van 16 september 2014, tot vernietiging van de uitspraak van 5 november 2014 en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Procesverloop
2.1.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevinden zich:
(i) een inleidende dagvaarding in deze zaak, inhoudende dat wordt gedagvaard "[A]";
(ii) het vonnis in eerste aanleg in deze zaak, inhoudende dat het is gewezen ten laste van "de verdachte, zich noemende [A], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande, aan wie de als bijlage I bijgevoegde foto en registratiekaart toebehoren" en waarbij deze is veroordeeld ter zake van 1. witwassen en 2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van twaalf maanden;
(iii) een akte rechtsmiddel inhoudende dat tegen voormeld vonnis hoger beroep is ingesteld namens de verdachte;
(iv) een arrest in deze zaak van 16 september 2014 waarbij het Hof de op naam van "[A]" uitgebrachte appeldagvaarding nietig heeft verklaard, op de grond dat niet "[A]" maar "de verdachte zich noemende [A]", tegen wie het vonnis in eerste aanleg is gewezen, gedagvaard had behoren te worden;
(v) een akte rechtsmiddel inhoudende dat tegen voormeld arrest beroep in cassatie is ingesteld namens "[A]", en een aan die akte gehechte bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van dat rechtsmiddel van de advocaat G.A. Jansen aan een griffiemedewerker, inhoudende dat haar cliënt is genaamd "[A]";
(vi) een appeldagvaarding ten name van "Zich noemende [A]" om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 5 november 2014;
(vii) een arrest in deze zaak van 5 november 2014, inhoudende dat dit is gewezen ten laste van "N.N., zich noemende [A]" en waarbij het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv;
(viii) een akte rechtsmiddel inhoudende dat tegen voormeld arrest beroep in cassatie is ingesteld namens "[A]", en een aan die akte gehechte bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van dat rechtsmiddel van de advocaat G.A. Jansen aan een griffiemedewerker, inhoudende dat haar cliënt is genaamd "[A]".
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
Degene op wiens naam een vonnis of arrest staat, moet worden aangemerkt als degene te wiens laste die uitspraak is gewezen. Die persoon is de verdachte in de strafzaak.
Ingevolge art. 427 Sv kan het beroep in cassatie slechts worden ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
3.2.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat, zoals onder 2 sub (v) en (viii) is weergegeven, degene namens wie blijkens de daarvan opgemaakte aktes de cassatieberoepen zijn ingesteld, stelt niet de verdachte te zijn te wiens laste de bestreden beslissingen zijn gewezen, kan deze niet in de beroepen worden ontvangen.
3.3.
Opmerking verdient nog het volgende. De bij het onder 2.1 sub (ii) vermelde vonnis uitgesproken veroordeling betreft "de verdachte, zich noemende [A], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande, aan wie de als bijlage I gevoegde foto en registratiekaart toebehoren". Het is, voor zover de tenuitvoerlegging van dit vonnis is toegelaten, uitsluitend deze persoon op wie de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis opgelegde straffen betrekking mag hebben.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart degene namens wie de beroepen in cassatie zijn ingesteld, daarin niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016.
Conclusie 13‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Degene die de beroepen in cassatie heeft ingesteld is daarin n-o. Art. 427 Sv. Hof heeft verdachte o.g.v. art. 416.2 Sv n-o verklaard in zijn h.b. Beroep in cassatie kan slechts worden ingesteld door of namens verdachte of OM. Als verdachte geldt degene op wiens naam een vonnis/arrest staat. I.c. is degene die de cassatieberoepen heeft ingesteld n-o aangezien uit aktes cassatieberoep blijkt dat diegene niet verdachte is te wiens laste de bestreden beslissingen zijn gewezen. HR merkt voorts op dat de tenuitvoerlegging van de bij vonnis in e.a. opgelegde straffen slechts betrekking mag hebben op degene op wiens naam dit vonnis staat. CAG: anders.
Nr. 14/05793 Zitting: 13 september 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: N.N. zich noemende [A] |
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 16 september 2014 de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaard en, nadat opnieuw is gedagvaard, “N.N. zich noemende [A] ” op 5 november 2014 bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op grond van het in art. 416, tweede lid, Sv bepaalde.
Tegen beide beslissingen is op respectievelijk 19 november 2014 en 15 december 2014 beroep in cassatie ingesteld.
Namens [A] hebben mr. G.A. Jansen en Th. O. Dieben (LL.B, LL.M), beiden advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld tegen het arrest van 5 november 2014 en een middel tegen het arrest van 16 september 2014. Nu het arrest van 5 november 2014 op naam staat van “N.N., zich noemende [A] ” en blijkens de inhoud van de cassatieakte het cassatieberoep is ingesteld namens [A] kan [A] in het beroep worden ontvangen.1.
4. Gelet op het hierna volgende kondig ik alvast aan een praktische oplossing te zoeken voor wat dreigt een gebed zonder eind te worden.
5. Een arrest op naam van [A] is eerder aan de Hoge Raad voorgelegd. Na terugwijzing van die (andere) zaak naar het Hof Amsterdam bij arrest van de Hoge Raad op 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6741 is de zaak weer aan de Hoge Raad voorgelegd.2.Dat heeft geleid tot HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3552. Aan die zaak is voorafgegaan een vonnis van de Rechtbank Haarlem van 5 juni 2008.3.De Hoge Raad heeft het arrest van het hof van 30 augustus 2013 wederom vernietigd aangezien het gelet op ’s hofs motivering in de rede lag om een onderzoek naar een identiteitsonderzoek af te wachten. Blijkens de inleidende beschouwingen in de schriftuur loopt dat onderzoek nog en is die zaak derhalve nog aanhangig bij het hof.4.
6. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken meen ik te mogen opmaken dat degene die zich van de naam van [A] bedient werd bijgestaan door mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam die de verdediging blijkens het proces-verbaal van 5 november 2014 heeft neergelegd en niet is verschenen.5.
7. Blijkens datzelfde proces-verbaal van 5 november 2014 is kennelijk verschenen mr. Th.O. Dieben6.(ook gelet op het schrijven aan het Hof van 4 november 2014 waarin deze raadsman zijn komst aankondigt). Daaruit meen ik te kunnen afleiden dat deze raadsman kennelijk de “echte” [A] bijstaat, degene op wiens naam het arrest is gewezen.
8. Omdat mr. Dieben blijkens het proces-verbaal van de zitting “niet is opgeroepen en deswege geen procespartij is” heeft hij niet de beweegredenen kunnen geven omtrent zijn komst naar de zittingszaal, is verstek verleend en is “de verdachte” niet-ontvankelijk verklaard.
9. Dan nu mijn bevindingen ten aanzien van de middelen. Ik behandel eerst de middelen die zijn gericht tegen de beslissing van 5 november 2014.
10. Het tweede middel klaagt dat over het oordeel van het hof dat de verschenen mr. Dieben “niet is opgeroepen en deswege geen procespartij is”. Dat oordeel van het hof lijkt mij getuigen van een onjuiste rechtsopvatting. Procespartijen moeten in het algemeen worden opgeroepen maar als dat is verzuimd, vervalt de status van procespartij niet zonder meer. Het hof had, gelet op de naamsverwarring, moeten onderzoeken of deze raadsman moest worden aangemerkt als de belangenbehartiger van degene op wiens naam het vonnis (mede) was gewezen. Het middel slaagt.
11. Het derde middel klaagt over de niet-ontvankelijkheidverklaring ex art. 416, tweede lid, Sv.
12. Gelet op de voorgeschiedenis waaronder de persoonsverwisselingsproblematiek en het schrijven van mr. Dieben van 4 november 2016, daags voor de zitting aan het hof is niet zonder meer begrijpelijk dat het hof tot het oordeel is gekomen dat “niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang.” Dat bij hetzelfde hof kennelijk thans nog onderzoek plaatsvindt naar de identiteit van “ [A] ” maakt dat het mij het meest praktisch lijkt dat ook in deze zaak vernietiging en terugwijzing volgt, nu het in de rede had gelegen dat het hof (ambtshalve) het resultaat van het onderzoek had afgewacht. Indien zou worden vastgesteld dat het vonnis ten onrechte op de naam van [A] staat en dat het bewezenverklaarde door een ander is begaan dan [A] dient het hof degene die is gedagvaard vrij te spreken. Ook dit middel slaagt.
13. Gelet op het slagen van het tweede en derde middel behoeft het eerste middel geen bespreking.
14. Het middel tegen het arrest van het hof van 16 september 2014 richt zich tegen de daarbij uitgesproken nietigverklaring van de appeldagvaarding. Ik ben van oordeel dat deze klacht belang ontbeert, nu de vervolging is voortgezet op een nieuwe appeldagvaarding en de tegen de uitkomst daarvan gerichte klachten in cassatie kunnen worden besproken en, wat mij betreft, deels gegrond zijn. Het middel kan aldus niet tot cassatie leiden.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van 16 september 2014 en tot vernietiging van de uitspraak van 5 november 2014 en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2016
De conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee is door mr. Dieben bij zijn schrijven van 4 november 2014 naar het hof gezonden en maakt onderdeel uit van het dossier.
In de zaak die thans aan de Hoge Raad voorligt is voorafgegaan een vonnis van de Rechtbank Noord-Holland, toevallig ook van 5 juni, maar dan van het jaar 2013.
Inlichtingen ingewonnen bij het ressortsparket door mijn medewerker van het Wetenschappelijk Bureau eind mei en begin september 2016 leren dat het onderzoek nog loopt. Die zaak heeft bij het hof als nieuw rolnummer 2300-4986-14 gekregen.
Ik word in die mening gesterkt omdat deze raadsman, als belangenbehartiger van iemand die zich van deze naam bedient, in de andere procedure heeft gevraagd om niet-ontvankelijkverklaring van zijn cliënt in het hoger beroep - terwijl het gaat om een veroordelend vonnis tot vier jaren gevangenisstraf - waar door toedoen van de raadsman van “de echte” [A] een streep door is gehaald. Zoals gezegd casseerde de Hoge Raad.
Abusievelijk aangeduid als mr. Van Diepen.