Hof Amsterdam, 28-05-2018, nr. 23-004655-16
ECLI:NL:GHAMS:2018:5102
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-05-2018
- Zaaknummer
23-004655-16
- Vakgebied(en)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:5102, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑05‑2018; (Hoger beroep)
Herziening: ECLI:NL:HR:2019:1918
Uitspraak 28‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Verdachte niet-ontvankelijk in het verzet tegen de strafbeschikking.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004655-16
datum uitspraak: 14 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-246712-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de aldaar dienstdoende en/of in uniform geklede (hoofd)agent(en) van politie te Amsterdam, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , gedurende after zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft toegevoegd: “hoer!” en/of “je ben een viezerik, je bent gewoon een kankerhond”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Procesgang
In verband met het hiervoor weergegeven ten laste gelegde feit is tegen de verdachte een strafbeschikking uitgevaardigd, gedagtekend 9 december 2015, waarbij aan de verdachte een geldboete van € 300,00 is opgelegd. Namens de verdachte is vervolgens op 22 februari 2016 verzet gedaan tegen deze strafbeschikking. In eerste aanleg is het verzet niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzet tegen de strafbeschikking.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in het vonnis ten onrechte is vermeld dat het op 6 juli 2016 ingestelde verzet niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ter beoordeling staat het op 22 februari 2016 ingestelde verzet.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het verzet
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het verzet tegen de strafbeschikking ontvankelijk dient te worden verklaard, dat dus het vonnis van de politierechter moet worden vernietigd en de zaak terug moet worden gewezen naar de rechtbank Amsterdam. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd, onder verwijzing naar een uitspraak van het Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2017:1437). Niet kan worden vastgesteld dat de strafbeschikking op
9 december 2015 is uitgereikt aan de verdachte in persoon en dat daarmee op die dag de termijn van veertien dagen voor het instellen van verzet is aangevangen. Er zijn geen stukken voorhanden waaruit volgt dat er aantekening heeft plaatsgevonden van de uitreiking van de strafbeschikking in de daarvoor bestemde landelijke geautomatiseerde registers. Aantekening had moeten worden gedaan door degene die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd, en daarin had in ieder geval de datum, de plaats en het adres van uitreiking en de naam van de verdachte aan wie de beschikking wordt uitgereikt dienen te worden opgenomen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de verdachte al op 9 december 2015 kennis heeft gekregen van de strafbeschikking van diezelfde datum, zodat niet kan worden vastgesteld dat op
22 februari 2016 de termijn voor het instellen van verzet al was verstreken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 257e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals dat ook destijds gold, heeft de verdachte een termijn van veertien dagen voor het doen van verzet, lopend vanaf de dag dat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel anderszins een omstandigheid zich heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte bekend is met de strafbeschikking.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte van 9 december 2015 is gebleken dat de verdachte op voornoemde datum om 14.10 uur is aangehouden en is opgehouden voor verhoor. In het ambtsedig proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] van 10 december 2015 is gerelateerd dat de strafbeschikking op 9 december 2015 om 20.30 uur aan de verdachte [verdachte] is uitgereikt. De verdachte is vervolgens om 20.32 uur heengezonden.
Het hof stelt vast dat het verzet tegen de strafbeschikking op 22 februari 2016 is ingesteld. Gelet op het ambtsedig proces-verbaal gaat het hof ervan uit dat de strafbeschikking op 9 december 2015 aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Dat niet is gerelateerd wie de strafbeschikking heeft uitgereikt doet daar niet aan af. Dat aantekening in de daarvoor bestemde landelijke geautomatiseerde registers ontbreekt maakt het oordeel van het hof omtrent de uitreiking evenmin anders. De ratio van de wettelijke voorschriften, in onderlinge samenhang gelezen, is dat op toereikende wijze wordt vastgelegd per wanneer de verdachte bekend is met de strafbeschikking of daarmee bekend wordt verondersteld, zodat duidelijk is vanaf wanneer de termijn voor verzet aanvangt.
Voor de verdachte geldt dat hem in persoon op 9 december 2015 de strafbeschikking is uitgereikt en dat de termijn van veertien dagen voor het doen van verzet dus op 9 december 2015 is gaan lopen. De toelichting van de verdachte dat hij denkt bij zijn heenzending niets te hebben ontvangen omdat hij altijd alles meteen naar zijn raadsman brengt, maakt de vaststelling door het hof op grond van het ambtsedig proces-verbaal in dit geval niet anders.
Nu het verzet eerst op 22 februari 2016 is ingesteld, is het hof van oordeel dat de politierechter de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het verzet tegen de strafbeschikking.
Nu het vonnis van de politierechter moet worden vernietigd, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het verzet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het verzet tegen de strafbeschikking van 22 februari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M. Lolkema en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 mei 2018.
mr. M. Lolkema en mr. B.A.A. Postma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.