Hof 's-Hertogenbosch, 19-10-2010, nr. 20-001617-09
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO1026
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-10-2010
- Zaaknummer
20-001617-09
- LJN
BO1026
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO1026, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑10‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU3988, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3988
- Wetingang
art. 10.60 Wet milieubeheer; Wet op de economische delicten
- Vindplaatsen
M en R 2011/19 met annotatie van H.J.A. van Ham
Uitspraak 19‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 10.60 Wet milieubeheer. Anodeslib is een afvalstof. Voor de overbrenging van het in casu aangetroffen anodeslib was op grond van de EVOA voorafgaande schriftelijke kennisgeving van de overbrenging bij en via de bevoegde autoriteit van verzending vereist. Hof veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 10.000,00.
Parketnummer : 20-001617-09
Uitspraak : 19 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Maastricht van 21 april 2009 in de strafzaak met parketnummer
03-994036-08 tegen:
[verdachte],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ([land]), [adres],
waarbij verdachte werd vrijgesproken van de haar ten laste gelegde overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van EUR 10.000,00.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het haar ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 8 november 2007 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Unie, een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers heeft zij afvalstoffen, te weten (ongeveer) 25.000 kg anodeslib, overgebracht van [land] naar Nederland, met als doel: Hoboken te België, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vaststaande feiten
Het hof stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar hieronder in de noten wordt verwezen, het volgende vast.
Op 8 november 2007 bevonden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich op de in de gemeente Heerlen langs de rijksweg A 76 gelegen parkeerplaats Langveld. Aldaar werd een vrachtauto met oplegger door een motorrijder van de politie ter controle aangebracht. Door de bestuurder van de vrachtauto werd desgevraagd een vrachtbrief CMR nr. [nummer], een brief met aanwijzingen voor het transport met daarachter schriftelijke instructies, een “Versandanzeige” nr. [nummer] en een weegbrief nr. [nummer] overhandigd aan verbalisant [verbalisant 1]. De bestuurder van de vrachtauto verklaarde, nadat hem was gevraagd naar de kennisgeving en het vervoerdocument als bedoeld in artikel 4 van de Europese Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen, dat hij behalve de bescheiden die hij reeds had overhandigd geen verdere bescheiden had met betrekking tot de lading. In de laadbak zag verbalisant [verbalisant 1] een hoeveelheid grijze brokken, korrels en poeder.
De vrachtauto met oplegger vervoerde anodeslib met een nettogewicht van 25.520 kilogram van [verdachte], gelegen te [vestigingsplaats], [land], naar Umicore SA, gelegen te Hoboken, België. De vrachtbrief CMR hield met betrekking tot de aard van de goederen onder meer in: “BLEIVERBINDUNG, LÖSLICH, NAG (BLEI-(II)-OXYDE)”.
Door verdachte is aan de verbalisanten op 8 november 2007 een analyse van het anodeslib verstuurd. Deze analyse hield onder meer in:
“Stoff Wert Einheit
Pb 22,08 %
As 1,07 %
Sb 7,08 %”.
As is het scheikundige symbool voor arsenicum. Pb is het scheikundige symbool voor lood. Sb is het scheikundige symbool voor antimoon.
Verdachte heeft van de overbrenging van het anodeslib geen kennisgeving gedaan bij en via de bevoegde autoriteit van verzending, als bedoeld in Titel II van de EG Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat zij van het haar ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven –:
- primair dat het anodeslib evenals het vrijgemaakte koper een (hoofd)product is, zodat geen sprake is van een afvalstof;
- subsidiair dat het anodeslib een bijproduct is, zodat geen sprake is van een afvalstof.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.1
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, zoals die bepaling luidde ten tijde van het bewezen verklaarde, moeten onder "afvalstoffen" worden verstaan:
"afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/12/EG".
B.2
Artikel 1 van voormelde richtlijn nr. 2006/12/EG luidt voor zover hier van belang als volgt:
"In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) "afvalstof": elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;"
B.3
Het hof overweegt dat in die bijlage I, alsmede in de toelichting daarop de definitie van afvalstof wordt toegelicht met lijsten van stoffen en voorwerpen die als afval kunnen worden beschouwd. Deze lijsten zijn evenwel slechts indicatief en de kwalificatie ‘afvalstof’ hangt vooral af van het gedrag van de houder, namelijk of deze zich al dan niet van de betrokken stoffen wil ontdoen.
Het hof overweegt voorts dat bij de invulling van het begrip “afvalstof” de wijze van het “zich ontdoen” van de stof doorslaggevend is. Bij het uitleggen van deze term – en daarmee van het begrip “afvalstof” – moet – met inachtneming van alle omstandigheden – rekening worden gehouden met de doelstelling van de richtlijn en moet ervoor worden gewaakt dat aan de doeltreffendheid van de richtlijn geen afbreuk wordt gedaan.
B.4
Ten aanzien van de doelstelling bepaalt de considerans van de richtlijn dat iedere regeling op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen als voornaamste doelstelling moet hebben, de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen. Het begrip “afvalstof” kan bijgevolg naar het oordeel van het hof niet restrictief worden uitgelegd.
B.5
Het hof stelt vast dat de richtlijn niet een beslissend criterium bevat aan de hand waarvan de wil van de houder om zich van een bepaalde stof of een bepaald voorwerp te ontdoen, kan worden vastgesteld.
B.6
Met inachtneming van het hiervoor overwogene, zal het hof nagaan of het anodeslib al dan niet moet worden aangemerkt als ‘afvalstof’ in de zin van de verordening en de richtlijn.
C.1
De verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“[verdachte] is een kopersmelterij, een koperverwerkingsbedrijf. Als grondstof wordt voornamelijk schroot gebruikt. Daarmee bedoelen wij elektronicaschroot, draadschroot en ook ander schroot. Deze afval/grondstoffen ondergaan een metallurgisch proces. Het metallurgisch proces is een thermisch proces. Ze worden op metallurgische wijze geraffineerd, gezuiverd. Daarbij ontstaat een metaalsoort, namelijk anodekoper.
Het anodekoper wordt onderworpen aan een elektrolyse-proces. Het anodekoper wordt in een zwavelzuuroplossing gestopt. Vervolgens wordt er elektrische stroom opgezet. Er ontstaan bij de elektrolyse twee producten, namelijk kathodekoper en anodeslib. Het anodeslib bestaat uit de stoffen die tijdens het elektrolyse-proces niet oplossen en op de bodem terecht komen.”
C.2
De verklaring van de deskundige Hoogwater houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“In het productieproces wordt koperschroot tezamen met elektronicaschroot waarin zich zeer veel metaalverbindingen, metalen en organische verbindingen bevinden, verwerkt. De eerste stap is een thermisch proces waarbij de organische verbindingen grotendeels worden verbrand en vluchtige metaalverbindingen verdwijnen. Dat proces levert zogenoemde anodebroodjes op. De tweede stap is de elektrolyse. Dat proces is zo ingericht qua bad, zuurgraad van het bad, temperatuur en het spanningsverschil tussen de kathoden en anoden dat koper wordt opgelost. Die koperionen worden getransporteerd en daaruit wordt koper gewonnen. Het koper wordt afgezet als metaal op de kathode. De metalen die overblijven gaan deels in de oplossing en worden geoxideerd en zinken naar de bodem. Dit is het anodeslib.”
D.1
Uit de evenweergegeven verklaringen leidt het hof af dat het productieproces waarvan anodeslib het resultaat is, is aangevangen met schroot. Aangezien dat schroot, in casu koper- en elektronicaschroot, naar het oordeel van het hof en onbetwist door de verdediging moet worden aangemerkt als een afvalstof, ziet het hof zich gesteld voor de vraag of het anodeslib reeds het karakter van afvalstof heeft verloren.
D.2
De verklaring van de deskundige Hoogwater houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“De nuttige toepassing van anodeslib is de winning van met name edelmetalen uit het slib, maar ook andere metalen. Daar zijn bewerkingen voor nodig.”
D.3
De verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Uit het anodeslib kan goud en zilver worden gehaald. Dat kan door middel van een metallurgisch proces in een oven of door een nat chemisch proces.”
D.4
Het hof is van oordeel dat afvalstoffen als zodanig gekwalificeerd blijven tot zij daadwerkelijk zijn gerecycled, met name tot zij in het bewerkingsproces waarvoor zij zijn bestemd afgewerkte producten vormen en het bewerkingsproces aldus is voltooid.
Voorts is het hof van oordeel dat een afvalstof slechts als gerecycled kan worden aangemerkt indien zij (opnieuw) is verwerkt ter verkrijging van nieuw materiaal of van een nieuw product met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het materiaal waaruit het afval bestond voor het oorspronkelijk doel of voor andere doeleinden.
D.5
Gelet op de evenweergegeven verklaringen heeft het anodeslib naar het oordeel van het hof het karakter van afvalstof nog niet verloren. Eerst na de winning van edelmetalen uit het anodeslib is naar het oordeel van het hof, voor zover het de edelmetalen betreft, sprake van een nieuw materiaal met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het oorspronkelijke materiaal dat kan worden gebruikt voor het oorspronkelijke doel of voor andere doeleinden. Met het elektrolyseproces waaruit het anodeslib is ontstaan, is het bewerkingsproces van het schroot, voor zover het anodeslib betreft derhalve nog niet voltooid.
D.6
Dat het anodeslib, gelet op de aanwezigheid van edelmetalen zoals goud en zilver, een hoge economische waarde heeft, doet daar niet aan af. Ook stoffen met een economische waarde kunnen onder het begrip afvalstof vallen. De economische waarde van een stof is immers geen doorslaggevend criterium om te bepalen of de stof al dan niet als een afvalstof moet worden aangemerkt.
D.7
Op grond van het vorenstaande is het anodeslib naar het oordeel van het hof te duiden als een afvalstof in de zin van voormelde Richtlijn en Verordening.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen.
E.1
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat het anodeslib was bestemd om daaruit edelmetalen terug te winnen en aldus voor recycling of terugwinning van metalen en/of metaalverbindingen. Gelet op bijlage II B bij de Richtlijn nr. 2006/12/EG, categorie R 4, was het anodeslib derhalve bestemd voor nuttige toepassing.
Bijgevolg ziet het hof zich gesteld voor de vraag of anodeslib een afvalstof is in de zin van artikel 3, eerste lid, onder b, van Verordening 1013/2006.
E.2
Bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, waarnaar in artikel 3, eerste lid, onder b, sub 1, van Verordening 1013/2006 wordt verwezen, houdt onder meer het volgende in:
“A1120 Waste sludges, excluding anode slimes, from electrolyte purification systems in copper electrorefining and electrowinning operations”.
De Nederlandse vertaling van dit onderdeel van de bijlage, zoals gepubliceerd in Tractatenblad 1999, 105, luidt als volgt:
“A1120 Afvalslib, met uitzondering van anode slib, van elektrolytische zuiveringssystemen bij elektrolytische koperraffinage en -winning”.
Deze code met toelichting sluit naar het oordeel van het hof evenwel niet uit dat, gegeven de specifieke samenstelling van het in casu aangetroffen anodeslib, het anodeslib niet onder een andere code van bijlage VIII kan vallen. Het hof acht deze interpretatie van de Verordening en de daarbij behorende bijlagen te meer gepast gelet op de considerans van de Verordening waarin wordt vermeld: “Hoofddoel en belangrijkste onderdeel van deze verordening is de bescherming van het milieu; de effecten van de verordening op de internationale handel zijn van bijkomend belang.”
E.3
Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, bevatte het in casu aangetroffen anodeslib onder meer lood(verbinding), arseen en antimoon.
Bijgevolg is het anodeslib qua samenstelling een afvalstof die is opgenomen in bijlage VIII bij het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, waarnaar in artikel 3, eerste lid, onder b, sub 1, van Verordening 1013/2006 wordt verwezen. Immers, deze bijlage houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“A1020 Waste having as constituents or contaminants, excluding metal waste in massive form, any of the following:
• Antimony; antimony compounds
(…)
• Lead; lead compounds
(…)
A1030 Wastes having as constituents or contaminants any of the following:
• Arsenic; arsenic compounds
(…)”.
De Nederlandse vertaling van dit onderdeel van de bijlage, zoals gepubliceerd in Tractatenblad 1999, 105, luidt als volgt:
“A1020 Afvalstoffen met uitzondering van afval van metalen in vaste vorm, die een of meer van de volgende bestanddelen of verontreinigingen bevatten:
• antimoon; antimoonverbindingen
(...)
• lood; loodverbindingen
(...)
A1030 Afvalstoffen die een of meer van de volgende bestanddelen of verontreinigingen bevatten:
• arseen; arseenverbindingen
(...)”.
E.4
Uit het hiervoor onder E.1 en E.3 overwogene trekt het hof het gevolg dat de overbrenging van het anodeslib op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, sub 1, van Verordening 1013/2006 viel onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming.
Gelet op artikel 2, lid 15, onder a, sub 1, van Verordening 1013/2006 juncto artikel 4 van deze verordening had verdachte, als producent van het anodeslib, mitsdien voorafgaand schriftelijke kennisgeving van de overbrenging bij en via de bevoegde autoriteit van verzending moeten doen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 8 november 2007 in de gemeente Heerlen een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers heeft zij afvalstoffen, te weten ongeveer 25.000 kg anodeslib, overgebracht van [land] naar Nederland, met als doel: Hoboken te België, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als overtreding voorzien bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1a, aanhef en onder 1°, en artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 3° van de Wet op de economische delicten, juncto artikel 51, tweede lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte – kort weergegeven – zich schuldig heeft gemaakt aan de overbrenging van afvalstoffen, te weten: 25.000 kilogram anodeslib, zonder de daartoe vereiste kennisgeving aan alle betrokken autoriteiten.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan verdachte een geldboete van EUR 10.000,00 zal worden opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte door een afvalstof over te brengen zonder kennisgeving aan en toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten het toezicht en de controle op de overbrenging onmogelijk heeft gemaakt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
30 augustus 2010, waaruit blijkt dat zij in Nederland nog niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van de gevorderde geldboete in dit geval een passende reactie.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.60 van de Wet milieubeheer, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 10.000,00 (tienduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 19 oktober 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.