Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 53 Bedrag van de uitkering
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
24-04-2019, Stb. 2019, 177 (uitgifte: 16-05-2019, kamerstukken: 35072)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-10-2019, Stb. 2019, 385 (uitgifte: 06-11-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met art. I van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (09-03-2017, Stb. 123).
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80% en vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag.
2.
Indien de belanghebbende op de dag voor zijn aftreden als kamerlid de verhoging of een toelage genoot, bedoeld in artikel 12, eerste lid, respectievelijk artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, wordt de berekeningsgrondslag verhoogd met het bedrag van die verhoging respectievelijk toelage, inbegrepen de daarover geldende aanspraak op eindejaarsuitkering.
3.
Indien voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen, wordt de berekeningsgrondslag, eventueel verhoogd ingevolge het tweede lid, voor de toepassing van het eerste lid met ingang van het tijdstip van ingang van die loonswijziging door Onze Minister overeenkomstig de wijziging aangepast.