Artikel 12, eerste lid van de Verordening.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 17-02-2022, nr. BRE 20/8191
ECLI:NL:RBZWB:2022:824
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
17-02-2022
- Zaaknummer
BRE 20/8191
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:824, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17‑02‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:2779, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2022/1221
Uitspraak 17‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8191
uitspraak van 17 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ( [land 1] ),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 maart 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
Ontvankelijkheid beroepschrift
2.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende het beroep buiten de beroepstermijn van zes weken heeft ingediend. Belanghebbende heeft daarvoor als reden aangevoerd dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar niet op of rond 5 maart 2020 aan hem heeft verzonden. Het ligt dan op de weg van de inspecteur om de (tijdige) verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk te maken. De inspecteur heeft op de zitting verklaard dat hij daarvoor geen schriftelijk bewijs heeft. De inspecteur heeft daarmee niet aan zijn bewijslast voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk en zal de zaak inhoudelijk behandelen.
Inhoudelijk
2.2.
Belanghebbende heeft de Duitse nationaliteit en woonde heel 2017 in [land 1] . Belanghebbende was van 1 januari 2017 tot 31 juli 2017 in dienst van [X] B.V. in [plaats] en was door zijn werkgever gedetacheerd naar [Y] in [land 2] .
2.3.
Voor de periode van detachering beschikte belanghebbende over een A1-verklaring waarin het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel op belanghebbende van toepassing is verklaard.
2.4.
Belanghebbende heeft in 2017 vanuit Nederland een loon van € 41.663 en een [a] -uitkering van € 2.065 ontvangen. De werkgever heeft op het loon van belanghebbende € 1.921 ingehouden aan premie volksverzekeringen voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en Algemene nabestaandenwet (Anw). Daarnaast heeft de werkgever € 2.083 aan inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (werkgeversheffing) ingehouden en afgedragen. Op de [a] -uitkering is geen premie volksverzekeringen en ook geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ingehouden door de [b] .
2.5.
Belanghebbende heeft via het aangifteprogramma van de Belastingdienst een aangifte voor buitenlands belastingplichtigen ingediend. In de aangifte heeft hij € 41.663 als inkomsten uit werk en woning opgegeven. Hij heeft aangegeven dat hij als kwalificerend buitenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. De [a] -uitkering heeft hij niet aangegeven en hij heeft de vraag “Was u heel 2017, of een deel daarvan, in Nederland verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen” met “Nee” ingevuld.
2.6.
Vervolgens is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV over 2017 opgelegd. Omdat belanghebbende in de aangifte de vraag “Was u heel 2017, of een deel daarvan, in Nederland verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen” met “Nee” heeft ingevuld, zijn alle door de werkgever op het loon van belanghebbende ingehouden premies voor de Wlz en Anw aan belanghebbende terugbetaald.
2.7.
In de definitieve aanslag IB/PVV over 2017 heeft de inspecteur de [a] -uitkering bijgeteld en de inkomsten uit werk en woning vastgesteld op € 43.728. Omdat belanghebbende van 1 januari 2017 tot 31 juli 2017 premieplichtig is voor de volksverzekeringen heeft de inspecteur de premie voor de Wlz en de Anw vastgesteld op € 1.921.
2.8.
In geschil is of belanghebbende van 1 januari 2017 tot 31 juli 2017 premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
2.9.
Niet in geschil is dat belanghebbende van 1 januari 2017 tot 31 juli 2017 in loondienst bij een Nederlandse werkgever was en door zijn werkgever in [land 2] gedetacheerd was. Vast staat ook dat aan belanghebbende voor deze periode een A1-verklaring is afgegeven waarbij het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel op belanghebbende van toepassing is verklaard. Dit is ook in overeenstemming met de Europese verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: de Verordening). In de Verordening is bepaald dat in het geval van belanghebbende gedurende de periode van detachering de Nederlandse wetgeving van toepassing is -kort gezegd- omdat belanghebbende een Nederlandse werkgever heeft1..
2.10.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur belanghebbende terecht aangemerkt als verzekerde en premieplichtige voor de volksverzekeringen2..
2.11.
In de Wet financiering sociale verzekeringen wordt een onderscheid gemaakt tussen de volksverzekeringen en vrijwillige volksverzekeringen. In deze wet worden onder ‘volksverzekeringen’ verstaan ‘de verplichte verzekeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Wet langdurige zorg’3.. Omdat het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel op belanghebbende van toepassing is, is belanghebbende dus verplicht verzekerd voor de Anw en Wlz. De veronderstelling van belanghebbende dat hij niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen berust op een verkeerd begrip van de wet. Dat belanghebbende geen ondernemer is, is in dit kader ook niet relevant. Ook de veronderstelling dat alleen zijn werkgever een bijdrage verschuldigd was, is onjuist. Op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen is namelijk degene die verzekerd is in de zin van de volksverzekeringen premieplichtig.
2.12.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de inspecteur bij het opleggen van de voorlopige aanslag onzorgvuldig is geweest omdat de premies volksverzekeringen bij de voorlopige aanslag zijn terugbetaald.
2.13.
Vast staat dat de voorlopige aanslag is opgelegd aan de hand van de gegevens die belanghebbende in de aangifte heeft verstrekt. In dat geval geldt dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld door die gegevens zonder verder onderzoek in een voorlopige aanslag te betrekken4..
2.14.
Tot slot heeft belanghebbende aangevoerd dat hij in [land 1] altijd een ziektekostenverzekering heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet relevant. Een ziektekostenverzekering is een verzekering die de meeste kosten voor medische zorg vergoedt. De Wlz en Anw zijn andere verzekeringen. De Wlz zorgt ervoor dat bijzondere ziektekosten betaald worden. Door de Anw hebben mensen een inkomen nadat de partner is overleden en de overblijvende partner bijvoorbeeld jonge kinderen verzorgt.
2.15.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.16.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑02‑2022