Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2020, nr. 21-005103-18
ECLI:NL:GHARL:2020:1087
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-02-2020
- Zaaknummer
21-005103-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:1087, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑02‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:790
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2021:328
Uitspraak 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Witwassen - Bitcoins
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005103-18
Uitspraak d.d.: 11 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2018 met parketnummer 18-950024-18 in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende [woonadres] , [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 juni 2019 en 28 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 94.210,00 zal worden verbeurd verklaard.
De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. B. Roodveldt, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben aangegeven dat hoger beroep niet is gericht tegen de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van het onder 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 94.210,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 april 2018, in elk geval op of omstreeks 6 april 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 april 2018, in elk geval op of omstreeks 6 april 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 april 2018, in elk geval op of omstreeks 6 april 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] ,
een wapen van categorie III, te weten een semiautomatisch pistool (van het merk CZ model 75m, kaliber 9 mm parabellum), voorhanden heeft gehad;
4.verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 april 2018, in elk geval op of omstreeks 6 april 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] ,
in elk geval in Nederland, van een voorwerp, te weten (tot in totaal) (ongeveer) 94.210 euro, althans een (grote) hoeveelheid of hoeveelheden geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten dat geld(bedrag), was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten dat geld(bedrag), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 4 (witwassen)
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft bij requisitoir ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde het standpunt ingenomen dat sprake was van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van het onder verdachte aangetroffen geldbedrag en dat de verklaring die verdachte met betrekking tot de herkomst van het aangetroffen geld heeft afgelegd, onaannemelijk is. De advocaat-generaal concludeert dat sprake is van witwassen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdacht dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde witwassen. De verdediging meent dat er geen sprake is van een situatie dat het niet anders kan zijn dan dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is, gelet op de uitgebreide verklaring van verdachte over de legale herkomst van het geld. De verdediging heeft aangevoerd dat de vader van verdachte ter terechtzitting van het hof heeft bevestigd dat verdachte een contant bedrag van zijn oma heeft ontvangen vlak voor haar overlijden. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat getuige [naam getuige] ter terechtzitting van het hof een uitleg heeft gegeven over wat hij precies heeft gedaan met de Bitcoins, dat het lastig is om een en ander te bevestigen nu de ledger wallet waar de nodige informatie op stond niet meer beschikbaar is en dat de handel in Bitcoins zich toen in ieder geval nog grotendeels afspeelde in de anonimiteit waardoor exacte aankoop- en verkoopmomenten niet meer te achterhalen zijn. De verdediging stelt dat er bovendien geen enkele aanwijzing bestaat dat het geld afkomstig is uit een misdrijf.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Witwassen
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp, in onderhavige zaak het geldbedrag, afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Beoordeling feiten en omstandigheden
Op 6 april 2018 heeft een doorzoeking in de (vakantie)woning van verdachte te [plaats] plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking is een aanzienlijk geldbedrag, te weten in totaal
€ 94.210,-, aangetroffen in brandblussers, in een hoes/speeltunnel voor katten achter de bank en in een broekzak van een korte broek die op de grond lag. Tijdens deze doorzoeking zijn tevens hoeveelheden cocaïne, amfetamine en hennep alsmede een vuurwapen aangetroffen. Uit het verhoor van verdachte bij de politie van 8 april 2018 om 10.07 uur blijkt dat verdachte op dat moment een uitkering ontving en hij het (financieel) niet breed had.
Het hof is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden waaronder het aanzienlijke geldbedrag is aangetroffen, een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Op dat moment mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verdachte heeft zich bij de politie in dit kader aanvankelijk (begin april 2018) op zijn zwijgrecht beroepen, volgens eigen zeggen op advies van zijn toenmalige advocaat.
Op 4 juli 2018 stuurde de nieuwe raadsvrouw van verdachte een e-mailbericht van
‘ [naam getuige] ’ (het hof begrijpt: getuige [naam getuige] ) door naar het openbaar ministerie, inhoudende onder meer de volgende informatie. Verdachte zou op 21 december 2016 6 Bitcoins met een totale waarde van
€ 5.000,- hebben gekocht bij [naam getuige] . Deze zouden zijn bewaard in een ledger wallet die in bezit van verdachte was. Op 15 december 2017 heeft [naam getuige] verdachte aangeraden de Bitcoins met spoed te verkopen. Uiteindelijk hebben zij besloten de Bitcoins te verkopen via legitieme Nederlandse bedrijven. Ook heeft een aantal transacties plaatsgevonden via Bitcoin-automaten in Amsterdam. Een en ander gebeurde in een kort tijdsbestek van ongeveer twee tot drie dagen. [naam getuige] schrijft dat verdachte dit geld cash in handen heeft gekregen en dat hij er zelf ook een leuk bedrag voor zou krijgen.
Op 25 juli 2018 heeft verdachte een inhoudelijke verklaring met betrekking tot de herkomst van het geld afgelegd. Volgens verdachte zou hij – kort samengevat – in december 2016
€ 7.000,- contant geld van zijn oma hebben ontvangen. Van dat geld zou hij vervolgens, ook in december 2016, een bedrag van € 5.000,- via een goede vriend van hem, [naam getuige] (het hof begrijpt: [naam getuige] ), in Bitcoins hebben geïnvesteerd. Na de aankoop stonden de Bitcoins op de ledger. Verdachte kon geen exacte informatie over de aan- en verkoopbedragen geven. Verdachte verklaarde dat de verkoop van de Bitcoins bij een bedrijf heeft plaatsgevonden, dat de uitbetaling in december is geweest en dat hij het geld in januari heeft ontvangen.
Het hof merkt deze verklaring van verdachte in beginsel aan als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring. Op dat moment lag het op de weg van het openbaar ministerie om deze verklaring van verdachte te verifiëren.
Op 26 juli 2018 is [naam getuige] door de politie gehoord als getuige. Hij verklaarde het volgende. In december 2016 heeft hij via een automaat Bitcoins gekocht (het hof begrijpt: voor verdachte) en die op een ledger gezet. In december 2017 heeft een uitbetaling plaatsgevonden. Exacte data van aankoop en uitbetaling heeft [naam getuige] niet. De aankoop van de Bitcoins is via automaten gegaan. Later verklaarde [naam getuige] dat de aankoop van de Bitcoins via een automaat in een casino in Amsterdam gegaan. Hij heeft de Bitcoins vanuit de automaat rechtstreeks op een ledger wallet gestort, die hij, [naam getuige] , zelf had aangekocht. Hij heeft de pincode van de ledger wel, maar weet de 24 woorden om de wallet te herstellen, niet.
[naam getuige] verklaarde dat het de bedoeling was dat hij zelf ook wat zou krijgen.
[naam getuige] bevestigde dat in de blockchain te zien is dat er een jaar lang (het hof begrijpt: tussen het moment van aankoop en van verkoop) niks is gebeurd met de Bitcoins.
Voor de verkoop van de Bitcoins heeft hij, [naam getuige] , contact gezocht met het bedrijf [naam bedrijf] . Hij heeft een afspraak gemaakt op kantoor. Vanaf de ledger heeft hij de Bitcoins naar [naam bedrijf] gestuurd en er contanten voor teruggekregen. [naam getuige] wist niet meer hoeveel. Een ander deel is door automaten in Amersfoort en Amsterdam uitbetaald. In december 2017 heeft hij in [plaats] het geld rechtstreeks aan verdachte gegeven, misschien een dag later. Hij heeft het geld nooit bewaard. Het geld was al gebundeld door de [naam bedrijf] -medewerker toen [naam getuige] het ontving, zo begrijpt het hof. Hij heeft de elastiekjes die het geld bundelen, niet in handen gehad.
[naam getuige] verklaarde dat hij de aan- en verkoopdata van de Bitcoins niet precies wist en dat de eerdere data die hij in zijn e-mail had genoemd, niet de exacte data zijn. Hij zou deze gegevens kunnen achterhalen via het bedrijf [naam bedrijf] . [naam getuige] heeft toegezegd dat hij de maandag volgend op het getuigenverhoor de volgende gegevens zou aanleveren: het aankoopbewijs van de ledger, een aankoop- en verkoopbewijs van [naam bedrijf] van de Bitcoins, de casino’s waar de Bitcoins zijn aangekocht en verkocht en voornoemde informatie inclusief alle data.
Op 1 augustus 2018, de woensdag na het getuigenverhoor van [naam getuige] , levert laatstgenoemde per e-mail een deel van de afgesproken informatie aan bij de politie, waaronder:
- -
de aanschafdatum van de ledger, zijnde 24 november 2017;
- -
de aanschaflocatie van de Bitcoins, zijnde een Bitcoin-automaat onder beheer van [naam bedrijf] op het adres [adres] ;
- -
de verkoopdatum, zijnde 15 december 2017;
- -
de verkooplocaties, zijnde het hoofdkantoor van [naam bedrijf] aan de [adres] , een automaat aan het adres [adres] en een automaat aan de [adres] .
Naar aanleiding van voornoemde informatie en verklaringen heeft de politie nader onderzoek verricht. Uit de bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] blijkt onder meer het volgende – kort samengevat:
een transactie van aankoop van 6 Bitcoins op 21 december 2016 naar één wallet en vervolgens een verkoop daarvan uit diezelfde wallet op 15 december 2017, zonder tussentijdse transacties op dat adres, heeft niet plaatsgevonden op de blockchain;
het is, gelet op de op dat moment bestaande koersen, onmogelijk geweest om in de periode na de opgegeven aanschafdatum van de ledger, 24 november 2017, tot en met de datum van verkoop van de Bitcoins, 15 december 2017, 6 Bitcoins aan te kopen voor een bedrag van € 5.000,-. Bovendien is het niet mogelijk geweest, gelet op de op dat moment bestaande koersen, om een bepaald aantal Bitcoins dat na
24 november 2017 ter waarde van € 5.000,- is aangekocht vervolgens op
15 december 2017 te verkopen met een verkoopopbrengst van omstreeks € 94.210,-;
3. [naam getuige] heeft de aankoop van de Bitcoins onmogelijk in 2016 kunnen verrichten via de Bitcoin-ATM op de locatie [adres] , gelet op de omstandigheid dat deze Bitcoin-ATM volgens een internetzoekslag pas sinds
12 november 2017 in werking is.
Het hof is van oordeel dat door het nader onderzoek van de politie, te weten het horen van getuige [naam getuige] en de daarop volgende analyse van verbalisant [naam verbalisant] , de verklaring van verdachte met betrekking tot de herkomst van het aangetroffen en ten laste gelegde geldbedrag van € 94.210,- niet verifieerbaar is gebleken.
Vervolgens heeft verdachte ter terechtzitting van de rechtbank een verklaring afgelegd.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat [naam getuige] in december had gecasht, dat hij, verdachte, het geld in januari heeft ontvangen, dat hij het geld niet in zijn kamer in [plaats] wilde bewaren en daarom een vakantiehuisje in [plaats] had gehuurd en dat hij niet de beschikking had over wachtwoorden en gebruiksnummers.
In hoger beroep hebben verdachte, getuige [naam vader] (de vader van verdachte) en getuige [naam getuige] ter terechtzitting van het hof van 28 januari 2020 een verklaring afgelegd.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting van het hof dat hij het geld eind december had ontvangen en dat hij eind februari uit [plaats] naar het vakantiehuisje is vertrokken. Verdachte verklaarde het geld dus nog een tijd in [plaats] te hebben gehad. In [plaats] bewaarde hij het geld ook in brandblussers. Verdachte verklaarde enerzijds dat hij voornemens was om € 14.000,- aan [naam getuige] te geven en anderzijds dat hij had berekend om [naam getuige] 7 procent te geven als dank voor zijn hulp.
Getuige [naam vader] , verdachtes vader, verklaarde ter terechtzitting van het hof dat verdachte een contant geldbedrag van zijn oma heeft ontvangen. Getuige verklaarde dat hij niks wist van het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen.
Getuige [naam getuige] verklaarde ter terechtzitting van het hof onder meer dat hij € 7000,- van verdachte had ontvangen en daarvoor Bitcoins had gekocht. Later in het verhoor verklaarde [naam getuige] dat het ook een bedrag van € 3.000,- tot € 5.000,- kan zijn geweest. Hij verklaarde aanvankelijk de Bitcoins via diverse automaten en handelsplatformen te hebben aangekocht. Kort daarna verklaarde [naam getuige] de Bitcoins enkel via diverse automaten te hebben aangeschaft. [naam getuige] verklaarde dat hij de Bitcoins op een ledger wallet heeft gezet. Hij had de ledger wallet gekocht en direct gebruikt voor de Bitcoin-transacties. [naam getuige] verklaarde dat de in de
e-mail genoemde aanschafdatum van de ledger wallet waarschijnlijk een typefout is geweest, dat die datum niet klopt. Hij heeft de ledger ingesteld en had wetenschap van de
24 woorden (het hof begrijpt: de 24 woorden voor herstel van de ledger). Die woorden had hij zelf bewaard, genoteerd en vervolgens aan verdachte overgedragen.
[naam getuige] bevestigde dat hij de ledger had gekocht, dat hij de Bitcoins had gekocht, dat hij de Bitcoins op de ledger had gezet en dat hij vanaf die ledger de Bitcoins weer heeft verkocht. In reactie op een vraag van de advocaat-generaal verklaarde [naam getuige] vervolgens dat het zou kunnen dat hij de Bitcoins eerst nog op een andere manier heeft opgeslagen, maar dat hij dat niet meer weet. Uiteindelijk is het bedrag op de wallet gestort, maar [naam getuige] wist niet of dat in één keer was gebeurd.
[naam getuige] verklaarde niet meer te weten hoeveel tijd er tussen de aankoop en verkoop van de Bitcoins had gelegen, het zou een jaar kunnen zijn geweest. Hij had de Bitcoins verkocht via diverse apparaten en Bitcoin-handelaren. [naam getuige] wist niet meer bij welk apparaat of welke persoon. Met de Bitcoin-handelaren spreekt je af op een openbare plaats zoals de McDonalds, zo gaat het altijd, aldus [naam getuige] . Hij verklaarde dat hij voor meerdere mensen Bitcoins had verkocht en dat alle ontvangen gelden op één stapel waren terechtgekomen. Vervolgens heeft hij op basis van het aantal Bitcoins dat verdachte had, gezorgd dat verdachte zijn geld heeft gekregen. [naam getuige] heeft het geld los, niet in bundels, in een plastic tasje aan verdachte gegeven. Hij weet niet meer in hoeveel delen hij het geld aan verdachte heeft gegeven.
[naam getuige] verklaarde voorts dat ze nog niet hadden afgesproken dat hij een bepaald percentage zou ontvangen van verdachte.
Op grond van bovenstaande neemt het hof van verdachte aan dat hij in 2016 een contant geldbedrag van € 7.000,- van zijn oma heeft ontvangen. Verdachtes verklaring wordt op dit punt in voldoende mate ondersteund door de verklaring van verdachtes vader.
Het hof overweegt vervolgens dat de door verdachte afgelegde verklaring met betrekking tot het resterend aangetroffen geldbedrag van € 87.210,- aan de hand van technische gegevens in het dossier niet is te verifiëren. Verdachte heeft bovendien geen nadere technische gegevens, zoals de gebruikte ledger, aangeleverd ter onderbouwing en verificatie van zijn verklaring. Voorts hebben de gehoorde getuigen ter terechtzitting van het hof de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van voornoemd geldbedrag niet in voldoende mate ondersteund.
Het hof constateert dat de verklaringen van verdachte en getuige [naam getuige] op essentiële onderdelen niet overeenstemmen, te weten met betrekking tot de wijze van verkoop van de Bitcoins en het moment van overdracht van het uitgekeerde geld aan verdachte.
Het hof constateert voorts dat de verklaringen van getuige [naam getuige] op essentiële onderdelen innerlijk tegenstrijdig zijn, te weten met betrekking tot het moment en de wijze/locatie(s) van de aankoop van de Bitcoins, de wijze/locatie(s) van de verkoop van de Bitcoins alsmede de overdracht van het uitgekeerde geld aan verdachte.
Concluderend brengt het voorgaande mee dat verdachtes verklaring voor het onder hem aangetroffen geldbedrag voor wat betreft € 87.210,- onvoldoende duidelijk is en op essentiële onderdelen tegenstrijdig is met de verklaringen die door getuige [naam getuige] zijn afgelegd. Voorts vindt de verklaring van verdachte geen, althans in onvoldoende mate, op andere wijze ondersteuning in het dossier, waardoor deze verklaring niet kan worden aangenomen als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het aangetroffen geld.
Gelet op het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen en het ontbreken van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte voor de herkomst van het aangetroffen geld, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het resterende geldbedrag van € 87.210,- van misdrijf afkomstig is en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van dit geldbedrag.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.verdachte op 6 april 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.verdachte op 6 april 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.verdachte op 6 april 2018 te [plaats] een wapen van categorie III, te weten een pistool (van het merk CZ model 75m, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad;
4.verdachte op 6 april 2018 te [plaats] , van een voorwerp, te weten een (grote) hoeveelheid geld, de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich op de dag van de doorzoeking van zijn woning schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid amfetamine, een hoeveelheid cocaïne, een hoeveelheid hennep en een pistool.
Cocaïne, amfetamine en hennep zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De verspreiding van en handel in deze drugs veroorzaken een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het voorhanden hebben van een wapen vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het ongecontroleerde bezit van wapens creëert daarnaast het risico van gebruik van die wapens en brengt gevoelens van onveiligheid met zich mee.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, te weten € 87.210,00. Door witwassen wordt bewerkstelligd dat opbrengsten van misdrijven van welke aard dan ook aan het zicht van politie en justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Aldus zijn criminele activiteiten in meerdere opzichten lucratief. Witwassen tast voorts de integriteit aan van het financiële en economische verkeer. Door het bewezenverklaarde heeft verdachte daaraan een bijdrage geleverd.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 27 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake van soortgelijke en andersoortige feiten, waarvoor onder meer gevangenisstraffen zijn opgelegd.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat – gelet op de ernst van de feiten en verdachtes documentatie – oplegging van een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 119 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 120 uren aan verdachte passend en geboden is.
Het hof overweegt dat verdachte gedurende de periode van voorarrest in onderhavige zaak reeds 241 dagen in detentie heeft doorgebracht. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het niet noodzakelijk dat aan verdachte aanvullend nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Zoals hiervoor benoemd zal het hof – naast de reeds uitgezeten onvoorwaardelijke gevangenisstraf – wel een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Enerzijds om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds als stok achter de deur voor de verdachte om in de toekomst niet meer met politie en justitie in aanraking te komen.
Beslag
Verbeurdverklaring
Het onder 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde witwassen is begaan met betrekking tot een inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van
€ 87.210,00. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Teruggave
Zoals hiervoor overwogen neemt het hof aan dat verdachte een contant geldbedrag van
€ 7.000,- van zijn oma heeft ontvangen. Om die reden zal het hof de teruggave aan de rechthebbende, zijnde verdachte, gelasten van het geldbedrag van € 7.000,-.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 119 (honderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van 87.210,00 euro.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van 7.000,00 euro.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 11 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.M. Maanicus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.