Art. 425, derde lid sub c, Sv en art. 426, vierde lid, Sv.
HR, 18-06-2013, nr. 12/03562
ECLI:NL:HR:2013:CA3315
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2013
- Zaaknummer
12/03562
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
CA3315
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA3315, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA3315
ECLI:NL:PHR:2013:CA3315, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA3315
- Wetingang
art. 327 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0272
NbSr 2013/266
Uitspraak 18‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 327 Sv. Ondertekening p-v tz. HR verwijst naar HR NJ 2012/324. I.c. behoeft de omstandigheid dat het p-v bij ontstentenis van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld niet meer overeenkomstig art. 327 Sv door deze kon worden vastgesteld en ondertekend, niet tot nietigheid van het onderzoek t.tz. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak te leiden.
18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/03562
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 augustus 2011, nummer 22/003289-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Kock-Molendijk, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal constateren dat in cassatie een inbreuk is gemaakt op het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht en zal vaststellen dat de verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling ervan, en tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van het Hof van 24 augustus 2011, inhoudende "Dit proces-verbaal is bij ontstentenis van de voorzitter door de griffier vastgesteld en ondertekend, alsmede gezien en akkoord bevonden door de senior raadsheer D.J.C. van den Broek" niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend door mr. L.A.J.M. van Dijk, de raadsheer die het mondeling arrest heeft gewezen, welk verzuim tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak leidt.
2.2. Het middel faalt. Zoals in HR 8 mei 2012, LJN BW3692, NJ 2012/324 is uiteengezet behoeft in een geval als het onderhavige, waarin het bij verstek gewezen arrest blijkens de aantekening mondeling arrest als de beslissing van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld slechts inhoudt dat de verdachte op grond van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, terwijl het opmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting aanvankelijk achterwege kon worden gelaten en eerst na geruime tijd alsnog toepassing diende te worden gegeven aan de verplichting het mondeling arrest aan te tekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting, de omstandigheid dat het proces-verbaal bij ontstentenis van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld niet meer overeenkomstig art. 327 Sv door deze kon worden vastgesteld en ondertekend, niet tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak te leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en stelt dat dit dient te leiden tot strafvermindering.
3.2. Het middel is gegrond. Aangezien in een geval als het onderhavige waarin het Hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis, in cassatie geen plaats is voor (partiële) vernietiging van dat vonnis en vermindering van de door de eerste rechter opgelegde straf, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 18 juni 2013.
Conclusie 21‑05‑2013
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 12/03562
Mr. Vegter
Zitting: 21 mei 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 24 augustus 2011 heeft de Enkelvoudige Kamer van het Hof te 's-Gravenhage verdachte, bij verstek, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter te 's-Gravenhage van 16 april 2010 waarbij verdachte, eveneens bij verstek, wegens gekwalificeerde diefstal was veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf.
2.
De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld. Namens hem heeft mr. M. de Kock-Molendijk, advocaat te Rotterdam, een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend.
3.
Het eerste middel behelst de klacht dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof in strijd met het bepaalde in art. 327 Sv niet door de voorzitter is ondertekend.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 augustus 2011 dat op grond van het bepaalde in art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad is gezonden, houdt in dat als voorzitter aanwezig is mr. L.A.J.M. van Dijk. Voorts houdt het proces-verbaal het volgende in:
'Dit proces-verbaal is bij ontstentenis van de voorzitter door de griffier vastgesteld en ondertekend, alsmede gezien en akkoord bevonden door senior raadsheer D.J.C. van den Broek.'
5.
Hieruit volgt dat dit proces-verbaal niet is vastgesteld en ondertekend overeenkomstig het bepaalde in art. 327 Sv, zodat het rechtskracht mist.
6.
Het verzuim wordt niet hersteld doordat zich bij de stukken een aantekening mondeling arrest bevindt dat kennelijk wel is ondertekend door de voorzitter, nu de wet in de onderhavige zaak vereist dat een proces-verbaal van de terechtzitting wordt opgemaakt en tevens bepaalt dat de aantekening komt te vervallen indien een gewoon rechtsmiddel tegen het arrest wordt aangewend.1.
7.
Nu het geconstateerde verzuim, gelet op HR 19 maart 2009, LJN BH7296, onder omstandigheden herstelbaar kan zijn,2. heb ik aan de griffier en de voorzitter de vraag laten voorleggen of het proces-verbaal van de terechtzitting alsnog kan worden ondertekend door mr. L.A.J.M. van Dijk.
8.
Op 26 april 2013 is een proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 24 augustus 2011 ontvangen dat is ondertekend door de griffier en mr. L.A.J.M. van Dijk.
9.
Bij brief van 26 april 2013 heb ik een afschrift van het proces-verbaal met daarin de aantekening mondeling vonnis, aan de raadsvrouwe gestuurd en haar gemeld dat op 21 mei 2013 conclusie zal worden genomen.
10.
Nu alsnog een proces-verbaal is overgelegd van de terechtzitting van het Hof van 24 augustus 2011 dat is ondertekend door de griffier en de voorzitter, is de feitelijke grondslag aan het middel komen te ontvallen.
11.
Het middel faalt.
12.
Het tweede middel klaagt terecht over een inbreuk op het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht doordat de stukken van het geding op 2 juli 2012 ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen nadat op 21 oktober 2011 beroep in cassatie was ingesteld. Gelet op de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf is de inbreuk afdoende gecompenseerd door de enkele constatering ervan door de Hoge Raad.3.
13.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
14.
Deze conclusie strekt tot constatering door de Hoge Raad dat in cassatie een inbreuk is gemaakt op het in art. 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, de vaststelling dat de verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling ervan, en tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑05‑2013
HR 19 maart 2009, LJN BH7296 r.o. 2.3 waar werd aangenomen dat het verzuim herstelbaar was nu het proces-verbaal alleen was ondertekend door de griffier en niet tevens door een ander dan de voorzitter. Zie ook HR 2 juni 2009, LJN BH9945, NJ 2009/282 r.o. 2.4.
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 m.nt. P.A.M. Mevis r.o. 3.6.2. sub C.