Op 31 mei 2018 heeft A.D. Brinkman, griffier bij de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, schriftelijk verklaard dat voor de gewezen verdachte geen hoger beroep meer open staat en dat het bestreden vonnis op 28 november 2017 onherroepelijk is geworden. Deze schriftelijke verklaring is op 4 juni 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
HR, 18-12-2018, nr. 18/02165 H
ECLI:NL:HR:2018:2347
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
18/02165 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2347, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2018; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1417
ECLI:NL:PHR:2018:1417, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2347
- Vindplaatsen
RvdW 2019/136
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Onverzekerd rijden in bedrijfsauto (art. 30.4 WAM). Aangevoerd wordt dat auto op pleegdatum wel verzekerd was. HR: Op gronden vermeld in CAG kan aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. Afwijzing aanvraag. CAG: Uit bij de herzieningsaanvraag overgelegde stukken (verklaring ex art. 34 WAM van verzekeraar en afdruk van overboeking aan verzekeraar) blijkt dat het voertuig verzekerd was op de bewezenverklaarde datum. In door griffie van HR ontvangen strafdossier van Rb bevindt zich echter een kopie van de verklaring ex art. 34 WAM van verzekeraar. Die kopie komt geheel overeen met de kopie van de verklaring zoals bij de herzieningsaanvraag is gevoegd. De verklaring dateert van vóór vonnis van Ktr. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat Ktr met die verklaring niet bekend was. Aan de bij herzieningsverzoek gehechte stukken kan dus niet het vermoeden worden ontleend dat Ktr, als hij met door aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, aanvrager van het tlgd. zou hebben vrijgesproken. CAG wijst nog op mogelijkheid gratieverzoek.
Partij(en)
18 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/02165 H
EC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 13 november 2017, nummer 96/090582-17, ingediend door H.A. Jonker-van Dijk, advocaat te Beilen, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van het bepaalde in artikel 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen" (hierna: WAM), begaan op 20 april 2017, met het motorrijtuig met het [kenteken], bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder c, Sv aangezien uit de bij de aanvraag gevoegde verklaring van FBTO van 9 oktober 2017 blijkt tot op 20 april 2017 voor voormeld motorrijtuig wel een verzekering overeenkomstig de WAM van kracht was.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
3.1.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen.
3.2.
De raadsvrouwe van de aanvrager heeft daarop schriftelijk gereageerd.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in haar conclusie onder 2.4 en 2.5 vermelde gronden kan het in de aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.
4.3.
Hieruit volgt dat het in de aanvraag aangevoerde niet kan worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Overtreding van art. 30.4 WAM. Auto op de pleegdatum wel verzekerd overeenkomstig de WAM? Op gronden vermeld in de CAG kan het aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. Afwijzing aanvraag. CAG: Uit bij de herzieningsaanvraag overgelegde stukken blijkt dat het voertuig verzekerd was op de bewezen verklaarde datum. In door griffie van HR ontvangen strafdossier van Rb bevindt zich echter een kopie van de verklaring ex art. 34 WAM van verzekeraar. Die kopie komt geheel overeen met de kopie van de verklaring zoals bij de herzieningsaanvraag is gevoegd. De verklaring dateert van vóór vonnis van Ktr. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat Ktr met die verklaring niet bekend was. Aan de bij herzieningsverzoek gehechte stukken kan dus niet het vermoeden worden ontleend dat Ktr, als hij met door aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, aanvrager van het tlgd. zou hebben vrijgesproken. CAG wijst nog op mogelijkheid gratieverzoek.
Nr. 18/02165 H Zitting: 6 november 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. De aanvrager tot herziening is door de kantonrechter in de rechtbank Noord‑Nederland, zittingsplaats Assen bij vonnis van 13 november 2017 wegens "overtreding van het bepaalde in artikel 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen" – gepleegd op 20 april 2017 – bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van vier maanden. Dit vonnis is op 28 november 2017 onherroepelijk geworden.1.
2. Namens de aanvrager is door mr. H.A. Jonker-van Dijk, advocaat te Beilen, een aanvraag tot herziening ingediend.
2.1. De aanvraag berust op de stelling dat het betreffende motorvoertuig op de pleegdatum wél verzekerd was. Ter staving van deze stelling wordt in de aanvraag tot herziening onder meer verwezen naar het volgende:
(i) een verklaring ex art. 34 WAM, afgegeven door FBTO op 9 oktober 2017, inhoudende dat voor de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] op 20 april 2017 een verzekering van kracht was (polisnummer [001]), welke verzekering aan de op die datum door of krachtens de WAM gestelde eisen voldeed (productie 2);
(ii) een zogenaamde ‘print screen’ afdruk van een SEPA overboeking, uitgevoerd op 19 april 2017 aan FBTO ten bedrage van € 44,77 met als omschrijving “[…]” (productie 3).
2.2. Aan de gewezen verdachte is blijkens de inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 20 april 2017 te Emmen als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg N34, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.”
2.3. De aantekening mondeling vonnis van de uitspraak van de kantonrechter van 13 november 2017 houdt onder meer in de veroordeling zoals die hiervoor onder 1 is weergegeven. Een bewezenverklaring bevat de aantekening mondeling vonnis niet. Gelet op hetgeen de gewezen verdachte bij inleidende dagvaarding is tenlastegelegd moet ervan uit worden gegaan dat aan de veroordeling een bewezenverklaring ten grondslag ligt die luidt overeenkomstig de tenlastelegging, met dien verstande dat het ging om het onverzekerd rijden in een bedrijfsauto met kenteken [kenteken].
2.4. De inhoud van de bij de herzieningsaanvraag overgelegde stukken zoals hiervoor onder 2.1 weergegeven is met deze bewezenverklaring onverenigbaar. Uit deze stukken blijkt immers dat het motorvoertuig met kenteken [kenteken] op 20 april 2017 verzekerd was volgens de destijds geldende normen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Dat hoeft echter nog niet per definitie te betekenen dat het verzoek tot herziening gegrond is.
2.5. In het op 4 juni 2018 door de griffie van de Hoge Raad ontvangen strafdossier van de rechtbank bevindt zich een kopie van de op 9 oktober 2017 afgegeven verklaring ex art. 34 WAM van verzekeraar FBTO. Deze kopie komt geheel overeen met de kopie van de verklaring zoals die bij de herzieningsaanvraag is gevoegd. Voormelde verklaring dateert van vóór het vonnis van de kantonrechter. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de kantonrechter met deze verklaring niet bekend was. Aan de bij het herzieningsverzoek gehechte stukken kan dus niet het vermoeden worden ontleend dat de kantonrechter, als hij met de door de aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, de aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken (art. 457 lid 1 onder c Sv). Dit betekent dat de aanvraag tot herziening ongegrond is en ingevolge art. 470 Sv moet worden afgewezen.2.
2.6. Het is mij onduidelijk hoe de kantonrechter, ondanks de onverenigbaarheid van de bewezenverklaring met de inhoud van de verklaring van FBTO, toch tot een veroordeling is gekomen. Ik sluit niet uit dat de kantonrechter de verklaring per abuis over het hoofd heeft gezien. Gelet hierop zou het vorenstaande voor de aanvrager reden kunnen zijn een verzoek tot gratie in te dienen.
3. Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvraag tot herziening zal worden afgewezen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
Vgl. HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:549 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga, ECLI:NL:PHR:2018:140.