Hof Den Haag, 21-01-2014, nr. 200.133.516-01
ECLI:NL:GHDHA:2014:79
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-01-2014
- Zaaknummer
200.133.516-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:79, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑01‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 685 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
AR 2014/354
AR-Updates.nl 2014-0498
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0498
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
hoger beroep ontbindingsbeschikking ex artikel 7:685 BW; geen doorbrekingsgrond aanwezig geacht; geen fundamenteel recht op ontslagbescherming van arbeidsongeschikte werknemer.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.133.516/01
Zaaknummer rechtbank : 2016759 VZ VERZ 13-416
beschikking van 21 januari 2014
inzake
[appellante],
wonende te Heenvliet,
verzoekster in hoger beroep,
tevens verweerster in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex art. 360 Rv,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Den Haag,
tegen
de stichting
Stichting MaasdeltaGroep,
gevestigd te Spijkenisse,
verweerster in hoger beroep,
tevens verzoekster in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex art. 360 Rv,
hierna te noemen: MDG,
advocaat: mr. A. Bosveld te Rotterdam.
Het geding
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 september 2013, is [appellante] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna: de kantonrechter) van 13 juni 2013. MDG heeft een verweerschrift, tevens verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van beschikking eerste aanleg ex art 360 Rv, ingediend. [appellante] heeft vervolgens een verweerschrift ter zake van het incidentele appèl ex art. 360 Rv (met producties) ingediend. Bij brief van 17 december 2013 is van de zijde van [appellante] nog een productie aan het hof toegezonden. Op 20 december 2013 is de zaak mondeling behandeld. Partijen hebben hun standpunten nader doen toelichten, [appellante] door mr. Dornstedt te Hellevoetsluis en MDG door mr. Bosveld voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde aantekeningen. Van het ter zitting verhandelde is proces-verbaal opgemaakt. Tenslotte hebben partijen het hof verzocht uitspraak te doen.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Het hof gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de door de kantonrechter onder 2.1 tot en met 2.23 van haar beschikking vastgestelde feiten, nu hiertegen in hoger beroep geen bezwaren zijn gericht.
2.
Het gaat in deze zaak, kort en zakelijk weergegeven, om het volgende. [appellante], geboren 16 januari 1956, is op 1 augustus 2009 in dienst getreden bij MDG. Op 5 juni 2012 heeft zij zich ziek gemeld. De re-integratie van [appellante] in haar functie is niet gelukt. MDG heeft aan de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellante] te ontbinden wegens gewichtige redenen. De kantonrechter heeft bij beschikking van 13 juni 2013, voor het geval MDG haar verzoek tot ontbinding niet – uiterlijk op 25 juni 2013 – zou intrekken, de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2013 ontbonden met toekenning aan [appellante] van een vergoeding van € 5.656,- bruto. MDG heeft haar verzoek niet ingetrokken. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld van de beschikking van de kantonrechter. MDG heeft verweer gevoerd en heeft van haar kant bij wijze van incident gevorderd dat de beschikking van de kantonrechter alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
In het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.
MDG heeft verzocht om de door de kantonrechter gegeven beschikking van 13 juni 2013 (alsnog) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof wijst dit verzoek af. Naar het oordeel van het hof heeft een appel van een ontbindingsbeschikking ex artikel 7:685 BW geen schorsende werking. Immers, de uitvoerbaarheid bij voorraad dient de schorsende werking van het instellen van een in de wet voorzien rechtsmiddel te doorbreken. In artikel 7:685 lid 11 BW is echter expliciet bepaald dat hoger beroep en cassatie niet mogelijk is. Er bestaat om die reden geen behoefte aan, noch belang bij, een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een dergelijke beschikking. De arbeidsovereenkomst is krachtens de beschikking van de kantonrechter derhalve met ingang van 1 juli 2013 ontbonden. Dat [appellante] tegen deze beschikking hoger beroep heeft ingesteld, doet hier niet aan af. De gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal worden afgewezen omdat MDG daarbij geen belang heeft.
In de hoofdzaak
4.
Voorop moet worden gesteld dat krachtens artikel 7:685 lid 11 BW tegen een beschikking als hier aan de orde is (ontbinding van een arbeidsovereenkomst) geen hoger beroep kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak kan dit appelverbod evenwel worden doorbroken:
(a) als de rechter artikel 7:685 BW ten onrechte heeft toegepast en/of buiten het
toepassingsbereik van het artikel is getreden,
(b) als het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten, dan wel
(c) als zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
5.
[appellante] heeft aangevoerd dat zich in dit geval doorbrekingsgronden als hierboven sub a en sub c bedoeld hebben voorgedaan. [appellante] is daarmee ontvankelijk in haar beroep.
6.
[appellante] stelt in dit verband het volgende. De beschikking van de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is in strijd met het fundamentele recht van elke werknemer om tijdens ziekte beschermd te worden tegen ontslag. Er is sprake van reflexwerking van het opzegverbod bij ziekte, op grond waarvan de kantonrechter geen ruimte heeft (althans zou moeten hebben) om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Indien de ontbinding van een arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer wel mogelijk is, dan zou hoger beroep van een dergelijke beschikking in alle gevallen mogelijk moeten zijn, aangezien kantonrechters vaak te gemakkelijk aannemen dat er geen verband bestaat tussen de gevraagde ontbinding en de arbeidsongeschiktheid. Het appelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW in samenhang met het feit dat in de ontbindingsprocedure de wettelijke bewijsregels niet van toepassing zijn, maakt voor wat betreft een zieke werknemer dat er sprake is van schending van zodanige fundamentele rechtsregels dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
7.
Het hof verwerpt de stellingen van [appellante]. Op zich is het juist dat een arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op ontslagbescherming. Niet is juist dat dit recht een “fundamenteel recht” is in de door Van Nikkelen Kuiper verdedigde zin. Het stond de kantonrechter vrij om, met inachtneming van haar vergewisplicht als bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW, de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Zij is daarmee niet buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW getreden. Voorts is van belang dat het in de ontbindingsprocedure op de voet van artikel 7:685 BW gaat om een procedure die is gericht op een spoedige beslissing in één instantie, waarin de rechter op basis van hetgeen hem aannemelijk voorkomt, beoordeelt of de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen en, zo ja, of het billijk voorkomt een vergoeding toe te kennen (vgl: ECLI:NL:HR:2009:BJ6596, r.o. 4.3). Daarbij past een relatief summier onderzoek, zonder dat het reguliere bewijsrecht van toepassing is. Bij de waarborgen die deze procedure biedt voor een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak zijn binnen de juridische wetenschap van meerdere kanten vraagtekens gezet, mede gelet op het feit dat er van een dergelijke beschikking geen appel of cassatie mogelijk is. Naar het oordeel van het hof kan echter niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat de ontbindingsprocedure op de voet van artikel 7:685 BW naar zijn aard strijdig is met fundamentele rechtsbeginselen, ook niet als het gaat om een arbeidsongeschikte werknemer. Dit neemt niet weg dat in bepaalde (uitzonderlijke) gevallen wel sprake zou kunnen zijn van schending van fundamentele rechtsbeginselen. [appellante] heeft echter onvoldoende concreet feitelijk onderbouwd dat bij de beslissing van de kantonrechter van 13 juni 2013 sprake is geweest van schending van zodanige fundamentele rechtsregels dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Zoals gezegd is het (enkele) feit dat [appellante] arbeidsongeschikt was (en is) hiervoor onvoldoende. De stelling van mr. Dornstedt in zijn pleitnota onder 9 dat in ontbindingsprocedures als uitgangspunt genomen moet worden dat de arbeidsverhouding met een arbeidsongeschikte werknemer per definitie niet beëindigd mág worden, en dat indien dit wel gebeurt zonder dat er sprake is van bijkomende bijzondere omstandigheden om die ontbinding te rechtvaardigen er sprake is van schending van zo’n fundamenteel rechtsbeginsel (namelijk (ontslag)bescherming bij ziekte) dat het appèlverbod in die specifieke gevallen dient te worden doorbroken, vindt geen steun in het recht. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat zich in de onderhavige zaak een zodanige doorbrekingsgrond voordoet.
8.
Wetsvoorstel nummer 33818, waarin onder meer hoger beroep wordt opengesteld van ontbindingsbeschikkingen, doet aan het bovenstaande niet af aangezien dit thans (nog) geen geldend recht is.
9.
De slotsom is dat geen van de door [appellante] gestelde gronden tot doorbreking van het appelverbod kunnen leiden, zodat het hof het beroep zal verwerpen. De (overige) grieven, waarmee [appellante] de inhoudelijke merites van de bestreden beschikking aan de orde beoogt te stellen, hoeven derhalve niet te worden besproken.[appellante] zal als de in de hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, terwijl MDG de kosten van het incident zal moeten betalen.
Beslissing
Het hof:
In het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
- verwerpt het incidenteel verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
- veroordeelt MDG in de kosten van het incident, aan de zijde van [appellante] begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
In de hoofdzaak:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van MDG begroot op € 2.471,-, waarvan € 683,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, R.S. van Coevorden en J.J. Trap en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.