Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat, in IJsland of in Noorwegen wordt ingediend
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2001
- Bronpublicatie:
19-01-2001, PbEG 2001, L 93 (uitgifte: 03-04-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-04-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-04-2001, PbEG 2001, L 112 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vreemdelingenrecht / Vreemdelingenprocesrecht
Overeenkomst van 19 januari 2001
DE EUROPESE GEMEENSCHAP
en
de REPUBLIEK IJSLAND
en
het KONINKRIJK NOORWEGEN,
hierna ‘de overeenkomstsluitende partijen’ te noemen,
OVERWEGENDE dat de lidstaten van de Europese Unie de Overeenkomst van Dublin hebben gesloten betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, welke op 15 juni 1990 in Dublin is ondertekend (hierna ‘de Overeenkomst van Dublin’);
MEMOREREND dat artikel 7 van de overeenkomst van 18 mei 1999 tussen de Raad van de Europese Unie (hierna ‘de Raad’), de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis bepaalt dat een passende regeling moet worden gesloten inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een van de lidstaten of in IJsland of Noorwegen is ingediend;
OORDELEND dat het derhalve dienstig is in deze overeenkomst de bepalingen van de Overeenkomst van Dublin en de relevante bepalingen die reeds door het krachtens artikel 18 van die overeenkomst ingestelde comité zijn vastgesteld, op te nemen, onverminderd de betrekkingen die de Overeenkomst van Dublin tussen de overeenkomstsluitende partijen bij die overeenkomst tot stand heeft gebracht;
OVERWEGENDE dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna de ‘ richtlijn gegevensbescherming’) door IJsland en Noorwegen, wanneer zij voor het in deze overeenkomst beschreven doel gegevens verzamelen, moet worden toegepast, zoals zij door de lidstaten van de Europese Gemeenschap wordt toegepast;
ERKENNEND evenwel dat de in deze overeenkomst opgenomen bepalingen waar nodig moeten worden aangepast om rekening te houden met de positie van IJsland en Noorwegen als niet-lidstaten;
OVERTUIGD van de noodzaak om in deze overeenkomst een mechanisme op te nemen dat zorgt voor overeenstemming met de ontwikkeling van het communautaire acquis, met name in verband met de aangelegenheden waarvan sprake is in artikel 63, lid 1, onder a), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
OVERTUIGD van de noodzaak om de samenwerking met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen te organiseren op alle niveaus die verband houden met de tenuitvoerlegging, de praktische toepassing en de verdere ontwikkeling van de Overeenkomst van Dublin;
OORDELEND dat het, teneinde de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen bij de activiteiten op deze gebieden te betrekken en door middel van een comité de deelneming van deze landen aan de betreffende werkzaamheden mogelijk te maken, noodzakelijk is een organisatiestructuur op te zetten die buiten het institutionele kader van de Europese Unie staat;
OVERWEGENDE dat de Raad op 11 december 2000 Verordening (EG) nr. 2725/2000 heeft vastgesteld betreffende de instelling van ‘Eurodac’ voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, (hierna: ‘Eurodac-verordening’) om te helpen bij de vaststelling welke overeenkomstsluitende partij verantwoordelijk dient te zijn voor de behandeling van een asielverzoek in de zin van de Overeenkomst van Dublin;
OORDELEND dat deze overeenkomst het voorwerp van de genoemde verordening dient uit te breiden, teneinde te komen tot een parallelle tenuitvoerlegging van de verordening in IJsland, Noorwegen en de Europese Gemeenschappen,
OVERWEGENDE dat de bepalingen van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, alsmede de besluiten die op grond van die titel zijn genomen, niet van toepassing zijn op het Koninkrijk Denemarken maar dat Denemarken de gelegenheid moet krijgen om desgewenst aan deze overeenkomst deel te nemen,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Verdragpartijgroep