V-N 2018/21.6
Proceskostenvergoeding voor principaal hoger beroep en incidenteel hoger beroep moet afzonderlijk worden beoordeeld
HR 13-04-2018, ECLI:NL:HR:2018:564, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 april 2018
- Magistraten
Koopman, Punt, Overgaauw, Van Loon, Van Hilten
- Zaaknummer
17/02101
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS928736:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Beroepsfase
Fiscaal procesrecht / Proceskostenvergoeding
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑04‑2018
ECLI:NL:HR:2018:564, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑04‑2018
- Wetingang
art. 8:75 Awb; art. 6 EVRM; art. 28c IW 1990; art. 3 lid 2 BPB
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat voor de berekening van de proceskostenvergoeding voor het principale hoger beroep moet worden uitgegaan van dertien samenhangende zaken en voor het incidentele hoger beroep van vijf samenhangende zaken.
Samenvatting
Vof X heeft vanuit het buitenland een auto naar Nederland overgebracht en deze doen registreren. In verband hiermee is bpm op aangifte voldaan. Vof X wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden bpm-zaken. Hof Arnhem-Leeuwarden kent aan vof X vanwege het geslaagde hoger beroep een forfaitaire proceskostenvergoeding toe van slechts € 171,35 (€ 1485:13), aangezien sprake is van dertien samenhangende zaken. Vof ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.