Hof 's-Gravenhage, 03-03-2008, nr. 2200158207
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC5665, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
03-03-2008
- Zaaknummer
2200158207
- LJN
BC5665
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BC5665, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 03‑03‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK7021, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK7021
Uitspraak 03‑03‑2008
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne met een enorme 'straatwaarde'. Opzet in de zin van voorwaardelijk opzet. Gevangenisstraf zes jaren.
Partij(en)
Rolnummer: 22-001582-07
Parketnummer: 10-750019-06
Datum uitspraak: 3 maart 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 8 november 2007 en 18 februari 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (het bestanddeel opzettelijk) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (de schuldvariant) veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 72 dagen, met aftrek van voorarrest.
Door de officier van justitie en namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat - kort en zakelijk weergegeven - er aan de zijde van de verdachte geen sprake is geweest van het opzettelijk medeplegen van de invoer van cocaïne, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Door de verdachte wordt erkend dat hij, in nauwe samenwerking met - de inmiddels overleden - [overleden medeverdachte] en met medeverdachte [medeverdachte 1], medeverantwoordelijk is geweest voor het transport van een stoomketel van Nederland naar Curaçao en vervolgens weer terug naar Nederland, waar de ketel tussen 25 januari 2006 en 4 februari 2006 is aangekomen, uiteindelijk in een loods in Amsterdam. In de ketel bleek ongeveer 1780 kilogram cocaïne verborgen te zijn geweest.
De verdachte heeft ontkend de opzet te hebben gehad op het invoeren van een (zeer grote) hoeveelheid cocaïne en te hebben geweten dat die zeer grote hoeveelheid in de ketel was verstopt. Hij stelt dat alles met betrekking tot de stoomketel moet worden gezien in het kader van een inschrijving op een 'asfaltmeer'-project op Curaçao. De taakverdeling met betrekking tot het project is door de (mede)verdachte [medeverdachte 1] wel omschreven als: een technische man ([medeverdachte 1]), een logistieke man ([verdachte]) en een 'leading man' ([overleden medeverdachte]). Niet betwist is dat het daarbij om een nauwe en bewuste samenwerking ging.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen moet worden afgeleid dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat met de stoomketel een (grote) hoeveelheid cocaïne zou worden vervoerd. Immers, uit zijn eigen verklaring - met name ter terechtzitting in eerste aanleg - blijkt dat hij argwaan heeft gekregen en heeft gevreesd dat er in de ketel verdovende middelen werden gesmokkeld; hij dacht daarbij aan drugs omdat de ketel van Curaçao kwam; desgevraagd door de verdachte heeft [overleden medeverdachte] toen verteld dat er weliswaar werd gesmokkeld met de ketel, maar geen drugs: er zou - zeer veel - zwart geld van [naam persoon] in zitten; hoewel de verdachte zegt dat [overleden medeverdachte] een 'geheimschrijver' was die niet altijd de waarheid vertelde en wel eens wat verzweeg, heeft de verdachte het daarbij gelaten.
Nu de verdachte zich onder die omstandigheden niet heeft teruggetrokken, maar - integendeel - zijn bedrijf beschikbaar heeft gehouden voor het 'project' en zich bovendien zeer actief heeft ingespannen om de stoomketel ingevoerd te krijgen, is het hof van oordeel dat de verdachte zich bewust aan de aanmerkelijke kans dat er met de ketel (een zeer grote hoeveelheid) cocaïne werd ingevoerd heeft blootgesteld en die kans willens en wetens ook heeft aanvaard.
Het hof verwerpt dan ook het verweer en gaat bij de bewezenverklaring uit van het medeplegen van de opzettelijke (minstgenomen in de zin van voorwaardelijke opzet) invoer van cocaïne.
Aan het beroep van de raadsman op afwezigheid van alle schuld zal dan ook, gelet op het vorenstaande worden voorbijgegaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne met een enorme 'straatwaarde'.
Verdachtes handelen draagt aldus in ernstige mate bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Op een feit als het thans bewezenverklaarde dient te worden gereageerd met het opleggen van een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 5 februari 2008 niet eerder is veroordeeld.
Ook houdt het hof rekening met de omstandigheid dat het in het onderhavige geval niet ging om een professionele organisatie, dat niet is gebleken dat de verdachte eigenaar is geweest van de inbeslaggenomen verdovende middelen en dat de verdachte wellicht in een afhankelijke positie heeft verkeerd ten opzichte van zijn medeverdachte [overleden medeverdachte], waarbij kan worden opgemerkt dat uit het dossier naar voren lijkt te komen dat [overleden medeverdachte] kan worden gezien als initiator van (het plan betreffende) de import.
Gelet hierop en op zijn persoonlijke (gezins) omstandigheden, zal het hof de door de advocaat-generaal gevorderde vrijheidsstraf matigen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2(oud) en 10(oud) van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 6.
(zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht,
voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. S. van Dissel en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 maart 2008.