HR, 08-06-2018, nr. 16/05351
ECLI:NL:HR:2018:849, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-06-2018
- Zaaknummer
16/05351
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:849, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑06‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2016:4195, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2018/1415 met annotatie van Martijn Hoffer
Uitspraak 08‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Kolenbelasting. Artt. 42 en 44, lid 2, Wbm (oud); art. 14, lid 1, onderdeel a, Richtlijn 2003/96/EG; art. 110 VWEU; art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Afschaffing van de vrijstelling voor de invoer en uitslag van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent, is niet in strijd met het Unierecht of met het verdragsrechtelijke eigendomsrecht. Heffingsgrondslag wordt niet verminderd met in de kolen aanwezig water en aanwezige as.
Partij(en)
8 juni 2018
nr. 16/05351
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 23 september 2016, nrs. 15/00618 en 15/00619, op het hoger beroep van [X] B.V. (thans: [X] B.V.) te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 14/152 en 14/153) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan kolenbelasting over de tijdvakken januari 2013 en februari 2013. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op de conclusies van de Advocaat-Generaal C.M. Ettema van 1 februari 2017 in de zaken met de nummers 15/05429 (ECLI:NL:PHR:2017:27) en 16/01382 (ECLI:NL:PHR:2017:28).
2. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 2.3 tot en met 2.5 van het heden in de zaak met nummer 16/01382 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
3. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Het middel strekt tot ondersteuning van het standpunt van belanghebbende dat afschaffing van de vrijstelling in strijd is met artikel 14, lid 1, letter a, van Richtlijn 2003/96. In de onderdelen 2.3 tot en met 2.5 van het hiervoor in onderdeel 2 genoemde arrest van de Hoge Raad is dat standpunt op de aldaar vermelde gronden onjuist bevonden. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Gelet op het hiervoor in onderdeel 2 overwogene kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De door het Hof onbehandeld gelaten grieven van belanghebbende falen op de gronden vermeld in onderdeel 5 van het heden in de zaak met nummer 16/05350 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht. De uitspraak van de Rechtbank moet daarom worden bevestigd.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep in cassatie ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.