Rb. Den Haag, 03-05-2018, nr. AWB - 17 , 8336
ECLI:NL:RBDHA:2018:7972
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
03-05-2018
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 8336
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:7972, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 03‑05‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:545, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2018/1937 met annotatie van
Uitspraak 03‑05‑2018
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/8336
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en
Belastingdienst/toeslagen, verweerder.
Procesverloop
Bij beschikking van 3 maart 2017 heeft verweerder het recht van eiseres op huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget voor het berekeningsjaar 2015 definitief berekend op nihil (de beschikking).
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 30 oktober 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 7 december 2017 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Büchly.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is afkomstig uit Afghanistan en heeft met haar echtgenoot vijf kinderen, geboren in respectievelijk 1989, 1990, 1992, 1994 en 1999. Alle gezinsleden zijn woonachtig in Nederland.
2. Eiseres en de vijf kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De echtgenoot van eiseres heeft meerdere asielprocedures doorlopen die steeds zijn afgewezen vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De echtgenoot heeft volgens de Basisregistratie personen (BRP) sinds 2 september 2014 verblijfscode 98 (geen rechtmatig verblijf).
3. Verweerder heeft aan de beschikking ten grondslag gelegd dat de echtgenoot geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder heeft nadat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking in september en oktober 2017 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) navraag gedaan naar de verblijfstatus van de echtgenoot. Door de IND is beide keren bevestigd dat de echtgenoot verblijfscode 98 heeft.
4. Tot de stukken van het geding behoort een beschikking van de IND van 6 december 2013 op een aanvraag van de echtgenoot voor een verblijfsvergunning waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Gezien de toepasselijkheid van artikel 1F, wordt de aanvraag van betrokkene afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vreemdelingenwet.
(…)
Gelet op zijn bekering tot het christendom wordt vastgesteld dat er in de huidige omstandigheden een reëel en voorzienbaar risico bestaat dat betrokkene bij uitzetting naar Afghanistan zal worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden handeling.
Betrokkene zal thans dan ook niet worden uitgezet naar Afghanistan.
(…)
Omdat artikel 1F aan betrokkene wordt tegengeworpen, betekent de omstandigheid dat hij in de huidige situatie niet wordt uitgezet naar Afghanistan, niet dat hij in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning.
(...)
Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM wordt het volgende overwogen.
(…)
Primair wordt overwogen dat in de huidige omstandigheden niet tot uitzetting van betrokkene zal worden overgegaan, en dat daarom een schending van artikel 8 van het EVRM niet aan de orde is. (…)
Subsidiair wordt overwogen dat ook wanneer de tot op heden in dit kader door betrokkene aangedragen belangen worden afgewogen tegen het belang dat de Staat hecht aan het niet hier te lande toelaten van vreemdelingen aan wie artikel 1F wordt tegengeworpen, deze belangenafweging niet in het voordeel van betrokkene uitvalt.”
Geschil 5. In geschil is of verweerder de huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor het berekeningsjaar 2015 (de tegemoetkomingen) terecht op nihil heeft vastgesteld.
6. Eiseres stelt dat verweerder de tegemoetkomingen ten onrechte op nihil heeft gesteld. Zij voert daartoe primair aan dat de echtgenoot een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Zij verwijst daartoe naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354 (Chavez-Vilchez). Zowel zijzelf als haar minderjarige zoon, zijn volgens eiseres afhankelijk van de zorg van de echtgenoot. Subsidiair stelt zij dat het weigeren van een verblijfsvergunning aan de echtgenoot strijdig is met artikel 14 van het EVRM in samenhang met het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het familie- en gezinsleven.
7. Verweerder stelt dat de beschikking juist is omdat op grond van artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in samenhang met artikel 10, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) eiseres vanwege het onrechtmatig verblijf van de echtgenoot dat blijkt uit de verblijfscode 98, geen aanspraak heeft op een tegemoetkoming.
Beoordeling van het geschil
9. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 28 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:701) onder meer het volgende overwogen:
“Het tweede lid van artikel 9 van de Awir is een aanvulling op het koppelingsbeginsel neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000. Zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 44), heeft de wetgever het koppelingsbeginsel niet alleen van toepassing geacht op de in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 bedoelde situatie dat een vreemdeling zelf om verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen verzoekt, maar daarop aanvullend ook van toepassing verklaard op de in artikel 9, tweede en derde lid, van de Awir neergelegde gevallen waarin een Nederlander een tegemoetkoming aanvraagt en hij een partner dan wel een medebewoner heeft die in Nederland geen rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Voor het recht van [wederpartij] op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget is bepalend of haar echtgenoot in de relevante periode rechtmatig verblijf had.
10. Zowel voor de huur- en zorgtoeslag als voor het kindgebonden budget is dus vereist dat ook de echtgenoot van eiseres rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
11. Verweerder heeft niet de bevoegdheid te oordelen over de verblijfsstatus van een vreemdeling. Hij dient zich daarvoor te baseren op de verblijfscodes die door de IND zijn verstrekt. Indien een belanghebbende concrete aanknopingspunten naar voren brengt voor twijfel aan de juistheid van die verblijfscodes, dient verweerder daarnaar onderzoek te doen (zie overweging 8.2 van de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling).
artikel 20 VWEU
12. In het arrest Chavez-Vilchez is geoordeeld dat de afhankelijkheidsverhouding tussen de ouder die geen rechtmatig verblijf heeft en zijn minderjarige kind zodanig kan zijn dat die ouder het verblijfsrecht niet mag worden geweigerd. Bij de beoordeling van de vraag of dat het geval is, moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. Verder volgt uit dit arrest dat van eiseres mag worden verlangd dat zij de gegevens verschaft die aantonen dat aan haar minderjarige kind “het effectieve genot van de essentie van de aan de status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd doordat het genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten”. De door eiseres aangedragen gegevens dienen vervolgens te worden onderzocht teneinde, alle omstandigheden in aanmerking nemend, te kunnen beoordelen of de weigering van een verblijfsrecht dergelijke gevolgen zou hebben.
13. Uit de beschikking van de IND van 6 december 2013 volgt dat de echtgenoot niet zal worden uitgezet. Gesteld noch gebleken is dat dit in 2015 anders was. De situatie dat het minderjarige kind genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten omdat hij zijn vader moet volgen, doet zich hier dan ook niet voor. Dat voor de echtgenoot een inreisverbod geldt voor het geval hij op eigen initiatief het land zou verlaten, maakt dat niet anders. De echtgenoot heeft immers zelf in de hand of hij het land zal verlaten. Gezien het voorgaande is geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez en treft de verwijzing naar dat arrest geen doel.
Artikel 14 en artikel 8 EVRM
14. Onder zeer bijzondere omstandigheden kan met het op nihil stellen van de tegemoetkomingen sprake zijn van schending van het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM in samenhang met het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het familie- en gezinsleven. De aanwezigheid van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden dient door eiseres te worden gesteld en te worden onderbouwd met concrete gegevens (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3349).
15. Eiseres stelt dat zij en haar minderjarige kind volledig afhankelijk zijn van de zorg van de echtgenoot en dat daarom sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan de nihilstelling van de tegemoetkomingen. Zij verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3788. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling stukken uit april 2009 overgelegd afkomstig van de Raad voor de Kinderbescherming, een brief van de Afdeling Jeugdgezondheidszorg/GGD Den Haag van 19 oktober 2012 over de spanningen die eiseres en haar kinderen ervaren, een verklaring van i-psy van 22 november 2012 over de gezondheidssituatie van eiseres, een verklaring van Stichting Centrum ’45 van 18 juli 2013 en een verklaring van i-psy van26 augustus 2014 waaruit volgt dat eiseres lijdt aan depressieve klachten en aan een PTSS en een verklaring van de huisarts van 8 maart 2017 waarin staat dat eiseres lijdt aan een PTSS en de zorgen voor haar gezin niet aankan. Daarmee heeft eiseres echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Een groot deel van de door haar overgelegde stukken dateert van 2009 tot en met 2013. Daaraan kan geen betekenis worden toegekend voor onderhavig jaar. Uit de verklaring van de huisarts blijkt weliswaar dat eiseres in 2017 kennelijk nog steeds leed aan een PTSS en de zorg voor haar gezin niet aankon, maar dat is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat eiseres en haar minderjarige kind zodanig afhankelijk zijn van de echtgenoot dat zijn onrechtmatig verblijf haar niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat nu het desbetreffende minderjarige kind is geboren in 1999, geen sprake is van een zeer jong en volledig van de zorg van derden afhankelijk kind en dat de overige vier kinderen gezien hun leeftijd in staat moeten worden geacht zo nodig hulp en bijstand te verlenen.
Slotsom
16. In de beschikking van de IND staat dat de beslissing om de echtgenoot niet uit te zetten, geen wijziging brengt in het feit dat hem artikel 1F van de Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen. Zijn verblijf hier te lande blijft dan ook onrechtmatig. Uit de door verweerder overgelegde informatie afkomstig van de IND volgt dat het verblijf van de echtgenoot ook in 2015 nog steeds onrechtmatig was. Eiseres heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid van de aan haar echtgenoot toegekende verblijfscode. Gezien het voorgaande behoefde verweerder geen verder onderzoek te doen en kon en mocht hij zich voor de beantwoording van de vraag of de echtgenoot rechtmatig verblijf heeft, baseren op de verblijfscode zoals die door de IND is vastgesteld.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid vanmr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,Den Haag (nadere informatie www.raadvanstate.nl).