Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-02-2021, nr. 200.279.200
ECLI:NL:GHARL:2021:1679
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-02-2021
- Zaaknummer
200.279.200
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:1679, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑02‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JBP 2021/24 met annotatie van Paapst, M.H.
Uitspraak 23‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Artt. 6 lid 1, 17 en 21 AVG. Artt. 32 en 34 Wft. Registratie en instandhouding BKR-coderingen. Verwerkingsgrondslag. Wft uitsluitend doestelling bescherming consumenten tegen overkreditering. Instandhouding BKR-coderingen op dit moment niet meer noodzakelijk om te voldoen aan wettelijke verplichtingen Wft.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.279.200
(zaaknummer rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht C/16/488916)
beschikking van 23 februari 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. R.A.J. Zomer,
tegen:
de naamloze vennootschap DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.H.B.F. Lambie.
1. Procedure bij de rechtbank
Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 11 maart 2020 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen verzoeker in hoger beroep en verweerster in hoger beroep heeft gegeven.
2. Procedure bij het hof
2.1
[verzoeker] is bij beroepschrift van 3 juni 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 11 maart 2020. De rechtbank heeft - kort gezegd - het verzoek van [verzoeker] om de Volksbank te bevelen de bestaande registraties te verwijderen, afgewezen. [verzoeker] heeft zeven bezwaren (grieven) tegen de bestreden beschikking aangevoerd en nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de Volksbank te bevelen de bijzonderheidscoderingen op zijn naam in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) binnen vijf dagen na datum betekening te verwijderen en verwijderd te houden, onder last van een dwangsom van € 1.000,- per dag. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en bij toewijzing van dat verzoek tevens de provisionele vordering toe te wijzen en de Volksbank te gelasten de genoemde BKR coderingen op zijn naam door te halen. Dit met veroordeling van de Volksbank in de proceskosten van deze procedure en de procedure in eerste aanleg, waaronder de nakosten.
2.2
Bij verweerschrift heeft de Volksbank de grieven bestreden.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Bij die gelegenheid hebben partijen de zaak mondeling doen toelichten. [verzoeker] door mr. Zomer, advocaat te Oosterhout en de Volksbank door mr. Lambie, advocaat te Utrecht. Partijen hebben daarbij spreekaantekeningen in het geding gebracht. Mr. Zomer heeft voorafgaand aan de zitting aan de Volksbank en het hof vijf aanvullende producties gezonden. Aan mr. Zomer is akte verleend van het in het geding brengen van die producties. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op vandaag.
3. Waar gaat het in deze zaak om?
3.1
In deze procedure gaat het om de vraag of de Volksbank (handelend onder de naam SNS) de door haar geregistreerde bijzonderheidscoderingen in het CKI van het BKR op naam van [verzoeker] (hierna “de BKR coderingen”), moet verwijderen. De achtergrond van deze zaak is als volgt.
3.2
[verzoeker] heeft in 2008 een koopovereenkomst gesloten voor een woning aan de [a-straat] in [A] . Daarvoor had hij een hypothecaire geldlening bij de ABN-AMRO bank aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen, waarna de verkopers de koopovereenkomst hebben ontbonden en aanspraak hebben gemaakt op de contractuele boete. [verzoeker] had voor deze woning al een op maat gemaakte keuken besteld. De keukenleverancier heeft vergoeding gevorderd van een deel van de kosten toen [verzoeker] deze keuken niet meer kon afnemen.
3.3
In 2009 heeft [verzoeker] samen met zijn broer en zijn schoonzus een woning gekocht aan de [b-straat] in [A] . Daarvoor hebben zij samen een hypothecaire lening bij de Volksbank afgesloten. [verzoeker] was, als een van de geldleners, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de rente en terugbetaling van deze geldlening. De boete voor de woning aan de [a-straat] en de kosten voor de keuken stonden op dat moment nog niet vast, omdat daar nog procedures over werden gevoerd. [verzoeker] heeft de Volksbank bij het aangaan van de hypothecaire lening niet geïnformeerd over deze procedures. De boete en kosten zijn uiteindelijk door middel van loonbeslag op [verzoeker] verhaald. De broer en schoonzus van [verzoeker] zijn uit de woning vertrokken en op hen is de WSNP van toepassing verklaard.
3.4
Vanaf maart 2010 had [verzoeker] betalingsachterstanden ten aanzien van de hypothecaire geldlening bij de Volksbank. Daarop heeft de Volksbank diverse sommaties verstuurd. Partijen hebben in maart 2013 afspraken gemaakt over de wijze van betaling. De op dat moment ontstane betalingsachterstand is toen als kredietlimiet toegevoegd aan zijn lopende rekening. Er ontstonden nieuwe achterstanden, waarop de Volksbank is overgegaan tot opeising van de totale schuld van het krediet. In de jaren daarna zijn diverse afspraken gemaakt tussen de Volksbank en [verzoeker] met betrekking tot de betalingsachterstanden. [verzoeker] heeft gesteld dat eind 2016 een regeling is getroffen met de Volksbank en er vanaf dan geen betalingsachterstanden meer zijn geweest. De Volksbank is van mening dat vanaf eind 2017 geen achterstanden meer bestaan.
3.5
De BKR coderingen op naam van [verzoeker] zijn door de Volksbank als volgt in het CKI geregistreerd.
Bij de hypothecaire geldlening staat:
Code Omschrijving Ingangsdatum
A Achterstand 11-06-2014
H Herstel Achterstand 26-12-2017
Bij het krediet op de betaalrekening staat:
Code Omschrijving Ingangsdatum
A Achterstand 30-07-2013
H Herstel Achterstand 27-06-2017
2 (Restant)vordering geheel opeisbaar 30-07-2013
Daarbij is vermeld dat als er geen wijzigingen plaatsvinden, de eerste coderingen in december 2022 en de laatste coderingen in juni 2022 worden verwijderd. Dat is vijf jaar na het geregistreerde herstel van de achterstand.
3.6
Op 3 mei 2019 heeft stichting CoderingVrij namens [verzoeker] verzocht om verwijdering van deze BKR coderingen. Dit verzoek heeft de Volksbank per e-mail van 23 mei 2019 afgewezen. Daarbij geeft de Volksbank onder meer aan:
“We verwijderen de BKR-registratie niet, omdat we hiermee de regels van het BKR overtreden. SNS heeft gedurende 6 jaar herhaaldelijk geprobeerd de vordering op cliënt te verhalen. De huidige registratie vervalt in december 2022 automatisch.”
3.7
Namens [verzoeker] heeft stichting CoderingVrij per brief van 13 augustus 2019 beroep aangetekend tegen deze afwijzing. Daarbij schrijft zij dat [verzoeker] juist de handhaving van die registraties aanvecht. De afdeling beroepszaken reageert per brief van 27 augustus 2017 op dit beroep en concludeert:
“Onze visie verandert niet. De BKR-registratie is terecht geplaatst en technisch en feitelijk juist. Cliënt heeft achterstanden opgelopen en na het opeisen van de schuld niet tijdig afgelost. De onderbouwing wat de impact van de registratie op zijn persoonlijke situatie is vinden wij geen reden om over te gaan tot verwijdering. De aflossing van de restschuld is op dit moment 20 maanden geleden voldaan. Het doorhalen na 20 maanden van de bijzonderheidscodering is niet gerechtvaardigd, rekening houdend met de registratietermijn van 5 jaar. Bovendien heeft cliënt zich niet ingespannen om een negatieve registratie te voorkomen. Het belang om financiële risico’s bij kredietverlening voor aanbieders te beperken dient daarom voor te gaan boven het belang van cliënt.
We wijzen uw verzoek tot verwijdering van de gegevens dan ook af.”
3.8
[verzoeker] heeft op 24 september 2020 een brief ontvangen van ABN AMRO bank met een afwijzing van een hypotheekaanvraag. Op diezelfde datum heeft [verzoeker] een brief van een hypotheekadviseur ontvangen dat zijn hypotheekaanvragen bij de ABN AMRO Bank en de ING bank zijn afgewezen vanwege een negatieve registratie bij het BKR.
3.9
Op 6 november 2020 is de woning aan de [b-straat] in [A] verkocht. Met de opbrengst heeft [verzoeker] de hypothecaire geldlening afgelost en daarnaast heeft hij een netto betaling ontvangen van € 80.865,85. Hij woont momenteel met zijn vriendin in een gehuurde studio.
4. De beoordeling van het geschil
4.1
[verzoeker] heeft in zijn beroepschrift zeven bezwaren (grieven) aangevoerd tegen de beschikking van de rechtbank. [verzoeker] maakt met zijn grieven onder meer bezwaar tegen de wijze waarop de rechtbank de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) heeft toegepast. Volgens [verzoeker] dient de verwerking van de BKR coderingen door de Volksbank aan de hand van de artikelen 1, 5, 6, 17 en 21 AVG te worden beoordeeld. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De verwerking en het verwijderingsverzoek
4.2
De verwerking waar het om gaat is de instandhouding van de BKR coderingen op naam van [verzoeker] . Tussen partijen is niet in geschil dat deze BKR coderingen persoonsgegevens zijn waarop de AVG van toepassing is en waarvan de Volksbank de verwerkingsverantwoordelijke is. De Volksbank dient als verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens conform de basisbeginselen van artikel 5 AVG te verwerken. Dat brengt mee dat de Volksbank de persoonsgegevens onder meer rechtmatig, voor een uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doel, transparant en passend beveiligd moet verwerken. Tevens mag de Volksbank niet meer persoonsgegevens verwerken en de persoonsgegevens niet langer bewaren dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor deze worden verwerkt. De Volksbank kan persoonsgegevens alleen rechtmatig verwerken als die verwerking is gebaseerd op één van de grondslagen van artikel 6 AVG.
4.3
[verzoeker] heeft zijn verwijderingsverzoek primair gebaseerd op artikel 17, lid 1 onder c AVG, in samenhang met artikel 21 AVG. Artikel 21 AVG geeft [verzoeker] het recht om vanwege redenen die met zijn specifieke situatie verband houden, bezwaar te maken tegen een verwerking van zijn persoonsgegevens, indien die verwerking is gebaseerd op artikel 6 lid 1 onder e of f AVG. Dit betekent dat het hof, om te kunnen beoordelen of [verzoeker] een beroep toekomt op artikel 21 AVG, moet vaststellen op welke grondslag van artikel 6 lid 1 AVG de Volksbank de registratie van de BKR coderingen en de handhaving daarvan baseert.
Grondslag van de registratie van de BKR coderingen
4.4
De Volksbank heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de verwerking te baseren op artikel 6 lid 1 onder c AVG. Daarbij geeft zij aan dat zij de BKR coderingen registreert vanwege de wettelijke verplichtingen die op haar rusten op grond van de artikelen 4:32 en 4:34 Wet op het financieel toezicht (Wft). [verzoeker] heeft dit betwist en stelt dat de grondslag voor de verwerking artikel 6 lid 1 onder f AVG is.
4.5
De tekst van artikel 6 lid 1 en onder c AVG luidt:
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
Uit overweging 45 bij de AVG maakt het hof op dat alleen een beroep kan worden gedaan op artikel 6 lid 1 onder c AVG als de verwerking een basis heeft in het Unie- of lidstatelijk recht. Er is niet voor iedere verwerking specifieke wetgeving vereist. Er kan worden volstaan met wetgeving die als basis fungeert voor verscheidene verwerkingen op grond van een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. Het Unie- of lidstatelijk recht moet het doel van de verwerking bepalen.
4.6
De eerste vraag die daarom ter beoordeling voorligt is of op de Volksbank een wettelijke verplichting rust voor de verwerking van de BKR coderingen. Artikel 4:32 Wft verplicht de Volksbank om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Artikel 4:34 Wft verplicht de Volksbank om voorafgaand aan het sluiten van een kredietovereenkomst met een consument, informatie in te winnen over de financiële positie van de consument. Dit ter voorkoming van overkreditering van de consument. Deze verplichtingen zijn nader uitgewerkt in de artikelen 113, 114 en 115 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). In artikel 114 BGfo is bepaald dat de Volksbank voorafgaand aan het sluiten van een kredietovereenkomst de gegevens van het stelsel van kredietregistratie raadpleegt. Dit stelsel wordt in Nederland ingevuld door het BKR.
4.7
Uit de wetsgeschiedenis1.van de Wft volgt dat op kredietaanbieders een belangrijke zorgplicht rust om overkreditering te voorkomen en de consument te beschermen tegen problematische schulden. Om aan deze wettelijke zorgplicht te kunnen voldoen dienen kredietaanbieders in ieder geval het CKI te raadplegen (zie ook artikel 114 BGfo). Om aan deze verplichting een zinvolle invulling te kunnen geven zal het CKI gegevens moeten bevatten over de kredieten die kredietaanbieders aan consumenten hebben verstrekt. Welke gegevens kredietaanbieders moeten verstrekken aan het CKI is niet door de wetgever geregeld. Dit is alleen opgenomen in het Algemeen Reglement CKI (AR). De Volksbank is als deelnemer aan het BKR gebonden aan het AR.
4.8
De wettelijke verplichting van de artikelen 4:32 en 4:34 Wft brengt mee dat de Volksbank niet alleen verplicht is om de kredietovereenkomst zelf, maar ook de achterstanden op kredieten aan het BKR te melden. Het melden van achterstanden op kredieten is noodzakelijk zodat andere kredietaanbieders kunnen voldoen aan hun wettelijke zorgplicht uit de artikelen 4:32 en 4:34 Wft. Zonder de registratie van achterstanden is het voor kredietaanbieders niet mogelijk om een goede beoordeling te maken van de financiële draagkracht van de consument en de consument te beschermen tegen overkreditering of problematische schulden. Dus niet alleen de registratie van de kredietovereenkomst, maar ook de registratie van betalingsachterstanden dient de door de Wft en BGfo genoemde doelstelling van bescherming van de consument. Daarom verwerpt het hof de stelling van [verzoeker] , die ter onderbouwing daarvan nog verwijst naar een brief van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan de minister van Financiën, dat de verwerking van de BKR coderingen uitsluitend gebaseerd kan zijn op artikel 6 lid 1 onder f AVG.
4.9
Het hof is het met de Volksbank eens dat deze gegevens ook enige tijd bewaard moeten blijven om voldoende tegemoet te kunnen komen aan de doelstelling van de artikelen 4:32 en 4:34 Wft, namelijk de bescherming van de consument tegen overkreditering en problematische schulden. Indien deze BKR coderingen direct na het herstel van de achterstand verwijderd zouden worden heeft een kredietaanbieder onvoldoende informatie om de consument te kunnen beschermen tegen overkreditering. Het hof verwijst hiervoor ook naar wat het hof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld in rechtsoverweging 3.5.13.1 van zijn beschikking van 6 augustus 2020.2.Dit werpt vervolgens de vraag op voor hoelang deze registratie moet worden gehandhaafd.
Geen noodzaak huidige instandhouding BKR-coderingen
4.10
[verzoeker] heeft een verwijderingsverzoek gedaan op grond van artikel 17 AVG. Artikel 17 AVG is geen absoluut recht op wissing (verwijdering) van persoonsgegevens. De Volksbank is alleen verplicht de gegevens te wissen indien een van de gevallen van lid 1 van toepassing zijn en geen sprake is van een uitzondering, zoals genoemd in lid 3. De uitzondering van artikel 17 lid 3 onder b AVG luidt (de onderstreping is door het hof toegevoegd):
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
b) voor het nakomen van een in het Unierecht of lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust (…).
Daarbij merkt het hof op dat in de Nederlandse tekst van de AVG ‘nodig’ staat, terwijl in artikel 6 lid 1 onder c AVG het woord ‘noodzakelijk’ staat. In de Engelstalige versie van de AVG wordt ‘necessary’ gebruikt in zowel artikel 17 lid 3 als in artikel 6 lid 1 onder c AVG. In de Franse tekst staat ‘nécessaire’ in beide bepalingen. Datzelfde geldt voor ‘erforderlich’ in de Duitse tekst en ‘necesario’ in de Spaanse tekst. Het hof gaat er daarom vanuit dat ook het woord ‘nodig’ in artikel 17 lid 3 AVG op dezelfde wijze dient te worden uitgelegd als het woord ‘noodzakelijk’ in artikel 6 lid 1 onder c AVG en in die betekenis moet worden gelezen.
4.11
De tweede vraag die daarom ter beoordeling voorligt is of de instandhouding van de BKR coderingen op dit moment nog noodzakelijk is voor de Volksbank om te voldoen aan voormelde wettelijke verplichtingen en zij daarmee de huidige verwerking van de BKR coderingen ook nog kan baseren op artikel 6 lid 1 sub c AVG.
4.12
[verzoeker] wijst erop dat de periode van vijf jaar, zoals genoemd in artikel 14 lid 3 van het AR geen wettelijke basis heeft en dat daarom de instandhouding van de BKR coderingen voor een periode van vijf jaar niet gebaseerd kan zijn op artikel 6 lid 1 onder c AVG. De wet- en regelgeving bevat inderdaad geen termijnen ten aanzien van de instandhouding van registraties in het CKI. Uit het AR blijkt dat de termijn van vijf jaar geen ‘harde’ termijn is, maar een uitgangspunt.
Artikel 14 lid 10 AR bepaalt namelijk (met onderstrepingen van het hof):
Het is de zakelijke klant niet toegestaan om een contract, achterstand, herstelcode en/of bijzonderheidscodering uit CKI te verwijderen, tenzij er sprake is van:
a een onterechte registratie;
b een terechte registratie die na een zorgvuldige belangenafweging op basis van beschikbare gegevens over individuele omstandigheden, disproportioneel blijkt;
c een uitspraak van een rechter of een geschillencommissie als de Geschillencommissie BKR of KiFiD, voor zover de uitspraak strekt tot verwijdering van het contract of aanpassing van de achterstand, herstelcode en/of bijzonderheid.
4.13
Hieruit volgt dat de Volksbank ook op grond van het AR een belangenafweging zal moeten maken indien een betrokkene, zoals [verzoeker] , vanwege zijn persoonlijke omstandigheden een verzoek indient om de BKR coderingen te verwijderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Volksbank aangegeven een heroverweging te zullen maken over de instandhouding van de BKR coderingen, indien [verzoeker] een verzoek zou doen met een goede onderbouwing van zijn huidige situatie. Hieruit maakt het hof op dat de Volksbank de instandhouding van deze codering op dit moment niet meer beschouwt als noodzakelijk om te kunnen voldoen aan haar wettelijke verplichtingen op grond van de artikelen 4:32 en 4:34 Wft.
4.14
De Volksbank heeft meermaals aangevoerd dat zij de BKR coderingen niet wenst te verwijderen, omdat andere financiële instellingen op de hoogte moeten zijn van het betalingsgedrag van [verzoeker] en de Volksbank geen verwijt wenst te krijgen van andere kredietaanbieders als zij ook problemen zouden krijgen na het verstrekken van krediet aan [verzoeker] . Deze belangen volgen niet uit de doelstelling van de Wft. De Wft heeft uitsluitend als doelstelling om consumenten te beschermen tegen overkreditering en niet om kredietaanbieders te beschermen tegen consumenten. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de Volksbank de huidige instandhouding van de BKR coderingen niet (meer) baseert op artikel 6 lid 1 onder c AVG, maar op artikel 6 lid 1 onder f AVG. De Volksbank heeft in haar verweerschriften aangegeven ook een beroep te doen op die verwerkingsgrondslag.
4.15
Het voorgaande brengt mee dat de Volksbank geen beroep toekomt op de uitzondering van artikel 17 lid 3 AVG, omdat de instandhouding van de BKR coderingen op dit moment niet meer noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen van de artikelen 4:32 en 4:34 Wft. Hierbij wijst het hof erop dat een afzonderlijke zogenoemde ‘Santander-toets’3.bij dit verwijderingsverzoek niet nodig is, omdat deze toets verankerd is in het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 17 lid 3 AVG, zoals hiervoor verwoord.
Beoordeling verwijderingsverzoek
4.16
Vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen kan een betrokkene op grond van artikel 21 AVG bezwaar maken tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens die op basis van artikel 6 lid 1 sub f AVG worden verwerkt. [verzoeker] noemt als reden van zijn bezwaar onder meer dat de BKR coderingen hem belemmeren in het verkrijgen van een hypothecaire geldlening of een huurwoning in de vrije sector. Gelet op [verzoeker] ’s bezwaar moet de Volksbank de instandhouding van de BKR coderingen staken, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van [verzoeker] . Anders dan de Volksbank stelt volgt zowel uit de wettekst, als uit overweging 69 bij de AVG, dat het aan haar als verwerkingsverantwoordelijke is om aan te tonen dat haar dwingende belangen zwaarder wegen dan de belangen of grondrechten en fundamentele vrijheden van [verzoeker] .
4.17
Volgens de Volksbank moet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid de bewijslast worden omgekeerd, omdat zij meer dan voldoende heeft aangetoond dat zij dwingende gerechtvaardigde gronden heeft voor de instandhouding van de BKR coderingen. Het hof volgt de Volksbank daar niet in. Omkering van de bewijslast kan slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden.4.Zoals onder meer volgt uit artikel 1 AVG beschermt deze verordening de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens. Voor een omkering van de bewijslast in het nadeel van een natuurlijk persoon ziet het hof geen ruimte. Bovendien heeft de Volksbank onvoldoende onderbouwd waarom de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast zouden moeten meebrengen.
4.18
De Volksbank voert aan dat het belang van instandhouding van de coderingen gelegen is in de doelstellingen van het CKI, namelijk de bescherming tegen overkreditering, het beperken van financiële risico’s bij andere kredietaanbieders en het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude. De Volksbank voegt daaraan toe dat de achterstanden vijf jaar zichtbaar blijven als signaal naar andere kredietaanbieders en om de geldnemer de tijd te geven weer financieel stabiel te worden. De lange periode dat [verzoeker] betalingsproblemen heeft gehad, het feit dat hij niet alleen betalingsproblemen had met de Volksbank, maar ook bij andere schuldeisers en het feit dat sprake is geweest van loonbeslag, zijn volgens de Volksbank genoeg redenen om [verzoeker] te beschermen tegen overkreditering. Bovendien mogen andere kredietaanbieders niet de dupe worden van de verwijdering, aldus de Volksbank. Met name het feit dat [verzoeker] in 2009 bij het aangaan van de hypothecaire geldlening de Volksbank niet heeft geïnformeerd over de mogelijke boete en kosten voor de keuken, geeft de Volksbank als reden waarom het belangrijk is dat andere banken geïnformeerd worden over zijn financiële verleden.
4.19
De Volksbank heeft hiermee onvoldoende aangetoond dat de door haar genoemde belangen dwingende gerechtvaardigde gronden opleveren om de BKR coderingen op dit moment nog in stand te houden. Dat [verzoeker] op dit moment nog bescherming nodig heeft tegen overkreditering, zoals de Volksbank aangeeft, volgt niet uit de feiten. De belangen van andere kredietaanbieders om te worden beschermd tegen mogelijke financiële risico’s wegen volgens het oordeel van het hof niet op tegen de rechten en vrijheden van [verzoeker] . Uit de feiten volgt dat [verzoeker] alle betalingsachterstanden uiteindelijk volledig heeft terugbetaald. Niet is gebleken dat [verzoeker] opzettelijk of frauduleus heeft gehandeld. De achterstanden zijn in ieder geval eind 2017 volledig hersteld en er zijn daarna geen betalingsachterstanden meer geweest. Dat betekent dat [verzoeker] in ieder geval ruim 3 jaar geen betalingsachterstanden meer heeft. Tevens is gebleken dat hij in een financieel stabiele situatie verkeert en door de verkoop van het huis op de [b-straat] beschikt over een aardig geldbedrag.
4.20
De Volksbank heeft (getuigen)bewijs aangeboden van “haar stellingen die leiden tot afwijzing van het verzoek van de heer [verzoeker]”. Het hof passeert dit bewijsaanbod, omdat het onvoldoende specifiek is. Van de Volksbank mag in hoger beroep worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen.5.
4.21
Gelet op het voorgaande slagen genoemde grieven en hoeven de overige grieven niet meer te worden behandeld.
Prejudiciële vragen en provisionele vordering
4.22
Omdat het hof de rechtsvragen die van belang zijn voor de beslissing van het geschil tussen partijen reeds heeft beantwoord, zal het geen prejudiciële vragen stellen aan de Hoge Raad. De voorwaarde om de provisionele vordering te beoordelen is daarmee niet vervuld, zodat die niet besproken hoeft te worden.
5. Slotsom
5.1
Het hoger beroep slaagt. De bestreden beschikking zal worden vernietigd. De vordering van [verzoeker] om de Volksbank te bevelen de BKR coderingen te verwijderen zal worden toegewezen, zoals hierna staat vermeld. Het opleggen van een dwangsom acht het hof niet nodig, omdat erop vertrouwd mag worden dat de Volksbank de coderingen zal doorhalen in overeenstemming met deze beschikking. Dat heeft de Volksbank ook in haar verweerschrift van 21 januari 2020 verklaard.
5.2
De Volksbank zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van beide instanties worden veroordeeld, waaronder de nakosten.
5.3
De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden in eerste aanleg begroot op:
- -
Griffierecht € 297,-
- -
Salaris advocaat € 1.086,- (2 punten x tarief € 543,-)
5.4
De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden in hoger beroep begroot op:
- -
Griffierecht € 332,-
- -
Salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief € 1.114,-)
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 11 maart 2020 en beschikt opnieuw;
beveelt de Volksbank om binnen vijf dagen na datum van betekening de door haar geregistreerde bijzonderheidscoderingen in het CKI van het BKR op naam van [verzoeker] te verwijderen en verwijderd te houden;
veroordeelt de Volksbank in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [verzoeker] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 297,- voor verschotten en op € 1.086,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 332,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt De Volksbank in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval de Volksbank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, H. Wammes en D.M.I. De Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑02‑2021
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 augustus 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2536
HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097, r.o. 4.9
vergelijk onder meer HR 17 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2955, r.o. 3.3
Vergelijk onder meer HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270