Einde inhoudsopgave
Wet militaire strafrechtspraak
Artikel 17
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2020, 1 (uitgifte: 13-01-2020, kamerstukken: 35206)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2020, Stb. 2020, 89 (uitgifte: 17-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Militair strafrecht en strafprocesrecht
1.
Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba oefenen de rechtsmacht omschreven in artikel 2 uit voorzover de verdachte zich bevindt binnen het bij koninklijk besluit vast te stellen bevelsgebied van de hoogste bevelvoerende militair in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2.
Het Gerecht in eerste aanleg van het in het eerste lid genoemde land waar de verdachte zich bevindt, oefent de in het eerste lid omschreven rechtsmacht uit.
3.
Bij de Gerechten in eerste aanleg zijn een meervoudige en een enkelvoudige kamer onder de benaming militaire kamers. Het lid van een enkelvoudige kamer draagt de titel van militaire politierechter.
4.
De behandeling van de in het eerste lid bedoelde zaken geschiedt bij uitsluiting door een militaire kamer.
5.
Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van zich binnen het in het eerste lid bedoelde bevelsgebied bevindende personen.
6.
Artikel 55, tweede en derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat twee leden van een meervoudige kamer, onder wie de voorzitter, lid zijn van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en dat de functie van militaire politierechter wordt vervuld door een lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
7.
Artikel 10, tweede en derde lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, is van overeenkomstige toepassing.
8.
De benoeming van een militair lid in de militaire kamer van het Gerecht in eerste aanleg geschiedt op de wijze zoals neergelegd in artikel 23 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Om te kunnen worden benoemd tot militair lid moet men militair zijn en niet behoren tot de Koninklijke marechaussee. Artikel 6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Aan de vereisten omschreven in artikel 24, eerste lid, onder a en b, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie dient bij voorkeur te worden voldaan.
9.
Op de militaire leden zijn de artikelen 6, 12, vierde lid, 13, derde lid, 27 tot en met 34, 36 en 46 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie van overeenkomstige toepassing, voor zover die artikelen niet afwijken van het in deze wet bepaalde.
10.
Artikel 6, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de eedaflegging door de militaire leden geschiedt op de wijze zoals is vastgelegd in artikel 28 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
11.
Overdracht van een zaak die in eerste aanleg bij een militaire kamer van de rechtbank Gelderland of bij een mobiele rechtbank aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich bevindt binnen het in het eerste lid bedoelde bevelsgebied, dan wel overdracht van een zaak die bij een militaire kamer van een der in het eerste lid genoemde gerechten in eerste aanleg aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich niet meer in het rechtsgebied van deze gerechten bevindt, naar de militaire kamer van de rechtbank, genoemd in artikel 55 van de Wet op de rechterlijke organisatie, of naar een mobiele rechtbank, kan plaatsvinden in de stand waarin de zaak zich op dat ogenblik bevindt. Uitvoering van deze overdracht geschiedt door het openbaar ministerie.