Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa
Bijlage V Criteria voor het bepalen van het minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen van de concentraties van zwaveldioxide (SO 2), stikstofdioxide (NO 2) en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10 en PM 2,5), lood, benzeen en koolmonoxide in de lucht
Geldend
Geldend van 11-06-2008 tot 12-12-2026
- Bronpublicatie:
21-05-2008, PbEU 2008, L 152 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/50/EG)
- Inwerkingtreding
11-06-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-05-2008, PbEU 2008, L 152 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/50/EG)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
A
Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om in zones en agglomeraties waar vaste meting de enige bron van gegevens is, om te beoordelen of de grenswaarden voor de bescherming van de menselijke gezondheid en alarmdrempels worden nageleefd.
- 1.Diffuse bronnen
Bevolking van de agglomeratie of zone (× 1 000)
Als de maximumconcentraties hoger liggen dan de bovenste beoordelingsdrempel (1)
Als de maximale concentraties tussen de bovenste en de onderste beoordelingsdrempel liggen
Verontreinigende stoffen met uitzondering van PM
PM (2) (som van PM10en PM2,5)
Verontreinigende stoffen met uitzondering van PM
PM (2) (som van PM10en PM2,5)
0–249
1
2
1
1
250–499
2
3
1
2
500–749
2
3
1
2
750–999
3
4
1
2
1 000–1 499
4
6
2
3
1 500–1 999
5
7
2
3
2 000–2 749
6
8
3
4
2 750–3 749
7
10
3
4
3 750–4 749
8
11
3
6
4 750–5 999
9
13
4
6
≥ 6 000
10
15
4
7
- 2.Puntbronnen
Voor het beoordelen van de verontreiniging in de omgeving van puntbronnen moet het aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen worden berekend met inachtneming van de emissiedichtheid, de waarschijnlijke distributiepatronen van de luchtverontreiniging en de mogelijke blootstelling van de bevolking.
B
Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om te beoordelen of de streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling aan PM2,5 met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid wordt nageleefd
Voor dit doel dient één bemonsteringspunt per miljoen inwoners gesommeerd over agglomeraties en andere stedelijke gebieden met meer dan 100 000 inwoners te worden gebruikt. Deze bemonsteringspunten kunnen samenvallen met de in deel A genoemde bemonsteringspunten.
C
Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om in andere zones dan agglomeraties te beoordelen of de kritieke niveaus voor de bescherming van vegetatie worden nageleefd
Wanneer de concentraties hoger liggen dan de bovenste beoordelingsdrempel | Wanneer de maximale concentraties tussen de bovenste en de onderste beoordelingsdrempel liggen |
1 station per 20 000 km2 | 1 station per 40 000 km2 |
In eilandzones moet het aantal bemonsteringspunten worden berekend met inachtneming van de waarschijnlijke distributiepatronen van de luchtverontreiniging en de mogelijke blootstelling van de vegetatie.
Voetnoten
Voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes, benzeen en koolmonoxide: minimaal één meetstation voor stedelijkeachtergrondniveaus en één verkeersgericht station opnemen, op voorwaarde dat dit het aantal bemonsteringspunten niet doet stijgen. Voor deze verontreinigende stoffen mogen het totale aantal stedelijkeachtergrondstations en het totale aantal verkeersgerichte stations in een lidstaat, die overeenkomstig deel A, onder 1), zijn vastgesteld, met niet meer dan een factor 2 verschillen. Bemonsteringspunten waar de grenswaarde voor PM10 tijdens de laatste drie jaar wordt overschreden, moeten worden gehandhaafd, tenzij verplaatsing in verband met bijzondere omstandigheden en met name ruimtelijke ontwikkeling, noodzakelijk is.
Wanneer PM2,5 en PM10 overeenkomstig artikel 8 in hetzelfde meetstation worden gemeten, moeten zij worden beschouwd als twee aparte bemonsteringspunten. Het totale aantal bemonsteringspunten van PM2,5 en PM10 in een lidstaat die overeenkomstig deel A, onder 1), zijn vastgesteld, mogen met niet meer dan een factor 2 verschillen en het aantal bemonsteringspunten voor PM2,5 in de stedelijke achtergrond van agglomeraties en stedelijke gebieden moeten voldoen aan de voorschriften van deel B van bijlage V.
Wanneer PM2,5 en PM10 overeenkomstig artikel 8 in hetzelfde meetstation worden gemeten, moeten zij worden beschouwd als twee aparte bemonsteringspunten. Het totale aantal bemonsteringspunten van PM2,5 en PM10 in een lidstaat die overeenkomstig deel A, onder 1), zijn vastgesteld, mogen met niet meer dan een factor 2 verschillen en het aantal bemonsteringspunten voor PM2,5 in de stedelijke achtergrond van agglomeraties en stedelijke gebieden moeten voldoen aan de voorschriften van deel B van bijlage V.